23 584
Goedkeuring van het op 6 november 1992 te Madrid tot stand gekomen Protocol betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 en van de eveneens op 6 november 1992 te Madrid tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot de Overeenkomst tot uitvoering van het Akkoord van Schengen van 19 juni 1990, beide gewijzigd bij de Protocollen, respectievelijk de Overeenkomsten van 27 november 1990 en 25 juni 1991 betreffende de toetreding van respectievelijk de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal

nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 1997

Op 13 januari jl. heb ik u reeds geïnformeerd over enige aspecten die van belang zijn voor het wetsvoorstel inzake de goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen. In het licht van de reactie die ik terzake van de griffier van de vaste kamercommissie voor Justitie heb ontvangen en gezien het belang dat ik hecht aan een voortvarende behandeling in uw Kamer, zou ik daaraan het volgende willen toevoegen.

In het verleden (Algemeen Overleg Schengen d.d. 5 april 1995) heeft uw Kamer een aantal randvoorwaarden gesteld voor de verdere behandeling van het wetsvoorstel inzake de goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen.

In de eerste plaats betreft dit de ratificatie van Schengen door Griekenland zelf. De verwachting is thans, dat het Griekse parlement begin maart zijn goedkeuring zal hebben gegeven. Daarnaast is van belang dat Griekenland beschikt over een deugdelijke privacy-wetgeving. Een wetsvoorstel hiertoe is inmiddels bij het Griekse parlement ingediend. Ook voor dit wetsvoorstel is de verwachting, dat het parlement begin maart zijn goedkeuring zal hebben gegeven.

Een derde randvoorwaarde betreft het Griekse Nationale Schengen Informatiesysteem. De bouw van dit N.SIS is inmiddels voltooid. De belangrijkste tests van dit N.SIS zijn inmiddels met succes afgerond.

Ten aanzien van de controle aan de buitengrenzen kan ik u tenslotte mededelen, dat de Schengen bezoekcommissie buitengrenzen in maart a.s. een bezoek aan Griekenland zal brengen. Het rapport van deze commissie zal naar alle waarschijnlijkheid reeds op 24 maart beschikbaar zijn. Op die datum vindt een bijeenkomst plaats van de Centrale Groep, het hoogst ambtelijk overlegorgaan in Schengen-kader, waar de vergadering van het Uitvoerend Comité van 25 april a.s. zal worden voorbereid.

In het licht van het bovenstaande is het verwachtbaar, dat de geannoteerde agenda t.b.v. het Uitvoerend Comité, die u eind maart zal worden toegezonden, u zult worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken met betrekking tot genoemde aspecten.

Tijdens het Algemeen Overleg Schengen dat voorzien is voor 16 april a.s. kunnen bovenstaande aspecten inzake de toetreding van Griekenland tot Schengen nader besproken worden. Dan kan ook worden vastgesteld, of de thans voorziene voortgang t.a.v. de door uw Kamer gestelde randvoorwaarden ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en derhalve op korte termijn de gewenste plenaire behandeling van het wetsvoorstel mogelijk is.

Het oordeel over voortzetting van de parlementaire behandeling van de Griekse toetreding tot Schengen moet naar mijn mening niet alleen worden bepaald door de louter met de Schengen-samenwerking samenhangende aspecten, maar dient ook in de bredere context van de IGC te worden bezien.

In het kader van de Intergouvernementele Conferentie wordt immers op Nederlands initiatief gesproken over de incorporatie van Schengen in de Europese Unie. Het principe van incorporatie lijkt onder bepaalde voorwaarden binnen de IGC op brede steun te kunnen rekenen. Bij de slotonderhandelingen binnen de IGC zou het evenwel kunnen zijn dat Nederland (als Voorzitterschap en als initiatiefnemer) als enige Schengen-Staat de toetreding van Griekenland tot Schengen nog niet geratificeerd heeft. Dat zou bij de andere landen de indruk kunnen wekken, dat Nederland minder hecht aan de Schengensamenwerking en de incorporatie van Schengen in de EU, nog afgezien van de mogelijkheid dat Griekenland zelf in dat geval binnen de IGC een minder coöperatieve houding zou kunnen innemen. Ik meen dat wij een dergelijk scenario zo veel mogelijk moeten voorkomen.

Ten overvloede wil ik benadrukken, dat de goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen los staat van de daadwerkelijke toepassing van Schengen aldaar. Voor de inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst voor Griekenland is een apart besluit van het Uitvoerend Comité noodzakelijk. Griekenland zal aan alle Schengen-randvoorwaarden moeten voldoen alvorens het Uitvoerend Comité een ontwerp-besluit inzake inwerkingstelling aan de orde zal stellen. Een dergelijk besluit dient aan de Staten-Generaal te worden voorgelegd in het kader van de instemmingsprocedure. Uw Kamer heeft derhalve ampel gelegenheid om zich uit te spreken over de daadwerkelijke toepassing van Schengen door Griekenland.

Tot slot zij opgemerkt dat in Schengen-verband ernaar wordt gestreefd om de integratie van Griekenland, Italië en Oostenrijk in het SIS tegelijkertijd, uiterlijk in oktober 1997 te voltooien, opdat, als aan alle randvoorwaarden wordt voldaan, per eind oktober 1997 (overgang van de zomer- naar de winterdienstregeling op de luchthavens) de Uitvoeringsovereenkomst voor deze landen in werking wordt gesteld.

Gezien het bovenstaande zou ik u gaarne verzoeken de behandeling van het wetsvoorstel inzake de goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen zodanig tijdig te agenderen, dat de volledige parlementaire behandeling voor het zomerreces kan worden afgerond.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

Naar boven