nr. 13
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 24 november 1995
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel I, onderdeel Jb, wordt gewijzigd als volgt:
Onderdeel 1 komt te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een beschikking op grond van Hoofdstuk II van deze wet tot verlening,
wijziging of intrekking van een vergunning wordt van kracht met ingang van
de dag na de dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een bezwaarschrift
dan wel, indien ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Algemene
wet bestuursrecht geen bezwaar kan worden gemaakt, van een beroepschrift.
Indien gedurende de termijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt
de beschikking niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist.
B
Onderdeel S wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voorzover blijkt dat de aanvrager, de houder van de vergunning of degene
die overeenkomstig afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht bedenkingen
heeft ingebracht dan wel overeenkomstig afdeling 3.4 of afdeling 4.1.2 van
de Algemene wet bestuursrecht zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, ten
gevolge van een beschikking ter zake van een ontgronding als bedoeld in artikel
8 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende
op andere wijze is verzekerd, wordt hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding
toegekend, en wel door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas, indien het
betreft een ontgronding als bedoeld in artikel 8, eerste lid, door gedeputeerde
staten ten laste van de provinciale kas, indien het betreft een ontgronding
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, en door het bestuur van het waterschap
ten laste van de kas van die instelling, indien het betreft een ontgronding
als bedoeld in artikel 8, vierde lid.
2. Onderdeel b vervalt en onderdeel c wordt geletterd b.
Toelichting
Onderdeel A
Volgens artikel 16, eerste lid, van de huidige Ontgrondingenwet heeft
het beroep ten aanzien van een beschikking tot verlening, wijziging of intrekking
van een vergunning schorsende werking: de werking van een zodanige beschikking
wordt opgeschort totdat op het beroep is beslist. Deze regeling betekent een
afwijking van het algemene uitgangspunt in de bestuursrechtelijke wetgeving
(artikel 6:16 Algemene wet bestuursrecht) dat het beroep niet de werking schorst
van het besluit waartegen het is gericht. Met name indien ten aanzien van
de aanvragen om de diverse vergunningen gecoördineerde behandeling (met
toepassing van artikel 10, eerste lid, laatste volzin, van de Ontgrondingenwet,
zoals deze luidt na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel) heeft
plaatsgevonden, welke resulteert in de bekendmaking op hetzelfde moment door
gedeputeerde staten van de onderscheidene vergunningen (artikel 10, tiende
lid) en vervolgens met toepassing van artikel 21b van het wetsvoorstel die
vergunningen voor de mogelijkheid van beroep als één beschikking
worden aangemerkt, is het bezwaarlijk dat ten aanzien van de vergunning ingevolge
de Ontgrondingenwet ter zake van de schorsende werking een ander stelsel geldt
dan bijvoorbeeld ten aanzien van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.
Vanwege de provincies is verzocht het onderscheid op dit punt tussen Ontgrondingenwet
en Wet milieubeheer op te heffen door aansluiting te zoeken bij de regeling
ter zake in de de Wet milieubeheer (artikel 20.3, eerste lid). In onderdeel
A van de onderhavige nota van wijziging wordt aan dit verzoek gevolg gegeven.
Ter wille van de overzichtelijkheid wordt voorgesteld artikel 16, eerste lid,
in zijn geheel opnieuw vast te stellen.
Onderdeel B
De toevoeging die in artikel 26 door middel van de onderhavige nota van
wijziging wordt aangebracht, strekt ertoe dat ook schadevergoeding aan derden-belanghebbenden
mogelijk is in gevallen waarin met toepassing van artikel 10, zesde lid (oud:
derde lid), een andere procedure is gevolgd dan die van afdeling 3.5 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij geldt de beperking dat de betrokken
derde eerder in de procedure zijn zienswijze naar voren moet hebben gebracht.
Ter wille van de overzichtelijkheid wordt voorgesteld artikel 26, eerste
lid, in zijn geheel opnieuw vast te stellen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink