23 445
Vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmee verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 juni 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder 1, wordt «artikel 17, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1986» vervangen door: artikel 6, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995.

B

In artikel 8, derde lid, wordt na «en» toegevoegd: het aantekenen van.

C

Artikel 19, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn de artikelen 454 en 455 van dit boek niet van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 20, zesde lid, komt als volgt te luiden:

3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is artikel 456 van dit boek niet van overeenkomstige toepassing.

E

Aan artikel 25 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid. Deze regels betreffen in ieder geval de melding en de registratie van de geneeskundige handeling, alsmede de taak van de verantwoordelijke arts indien de geneeskundige handeling noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde.

F

Artikel 76 komt als volgt te luiden:

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop artikel 12 in werking treedt.

Toelichting

Onderdeel A

Bij besluit van 15 december 1994 (Stb. 1994, 875) is de Reclasseringsregeling 1986 vervangen door de Reclasseringsregeling 1995. De definitie van reclasseringswerker, zoals die onder 1 van artikel 1 van het wetsvoorstel gegeven is, wordt hierbij aan de nieuwe regeling aangepast.

Onderdeel B

Deze wijziging is redactioneel van aard. Door de toevoeging van de woorden «het aantekenen van» wordt meer dan voorheen duidelijk dat niet de in dit artikellid genoemde wettelijke aantekeningen maar de bijzondere voorvallen in een register worden bijgehouden.

Onderdelen C en D

Het betreft hier aanpassing van de nummering van de in deze leden genoemde artikelen ingevolge de wet van 17 november 1994 (Stb. 1994, 837) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de opneming van bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst en de beschikking van de Minister van Justitie van 15 december 1994 (Stb. 1994, 838) houdende plaatsing van de tekst van de hiervoor genoemde wet in het Staatsblad zoals deze ingevolge artikel VI van die wet met ingang van 1 april 1995 komt te luiden.

Onderdeel E

In dit onderdeel wordt vastgesteld aan artikel 25 een derde lid toe te voegen dat een basis biedt voor het stellen van nadere regels aangaande de beslissing van het hoofd van de inrichting een verpleegde de verplichting op te leggen te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht. In de memorie van antwoord werden reeds gedragsregels aangekondigd. Ook in mijn brief van 24 april 1995 (kamerstukken II, 1994–1995, 23 445, nr. 9) aan de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal kondigde ik deze wijziging aan.

Van de zijde van de directeuren van de inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden werd gewezen op de toename van het aantal psychotische patiënten in deze inrichtingen. Bij deze groep van verpleegden vormt medicatie een aanzienlijk deel van de behandeling. Het kan noodzakelijk zijn om ook tegen de wil van deze personen medicatie toe te dienen. De basis voor het onder dwang toedienen van medicatie wordt gegeven door artikel 25. Ik verwijs hiervoor naar de toelichting in de nota naar aanleiding van het eindverslag bij de artikelen 25 en 27. Het is evenwel wenselijk in dit kader duidelijker aansluiting te zoeken bij de regeling van dit onderwerp in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz, met name artikel 38, vijfde lid). Met het oog hierop wordt in het voorgestelde derde lid van artikel 25 nadere regelgeving aangekondigd over de melding en de registratie van geneeskundige handelingen als bedoeld in het eerste lid. Voorts zal in de nadere regelgeving worden ingegaan op de taak die de voor de verpleegde verantwoordelijke arts in dit verband heeft in situaties dat het ernstige gevaar voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde. Ook hier zal nauw worden aangesloten bij de regeling bij of krachtens de Bopz.

De toevoeging van het voorgestelde derde lid heeft drie gevolgen. In de eerste plaats wordt expliciet gemaakt dat onder geneeskundige handelingen van artikel 25 ook die handelingen vallen die noodzakelijk zijn ter afwending van ernstig gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde. In de tweede plaats wordt de rechtspositie van de verpleegde extra beschermd. Veelal gaat het in gevallen waar tot dwangmedicatie moet worden overgegaan om verpleegden die (op dat moment) niet in staat zijn ten volle te beslissen over het gebruik van hun beklagmogelijkheid. Door de melding en registratie vindt er een toetsing van de genomen beslissing plaats zonder dat de verpleegde daar zelf actie voor behoeft te ondernemen. In de derde plaats zal door de nadere regelgeving over de taak van de verantwoordelijke arts in gevallen waarin de geneeskundige handeling wordt toegepast ter afwending van ernstig gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde, deze arts een duidelijke positie bieden in bij voorbeeld tuchtrechtelijke procedures. Ik merk overigens op dat in de hiervoor genoemde gevallen de arts in de TBS-inrichtingen doorgaans een psychiater zal zijn.

Ik kies ervoor om de verdere uitwerking van de hiervoor gegeven onderwerpen op een lager regelgevend niveau plaats te laten vinden. Dit komt overeen met de overige onderwerpen die op dit niveau dienen te worden geregeld zoals bij voorbeeld de melding van bijzondere voorvallen bedoeld in artikel 8 van het wetsvoorstel.

Onderdeel F

Het voorstel bevat een redactionele verandering en een aanvulling. Met de voorgestelde aanvulling wordt het mogelijk om ten aanzien van artikel 12 van het wetsvoorstel een ander tijdstip van inwerkingtreding te bepalen dan ten aanzien van de overige bepalingen van het wetsvoorstel. In artikel 12 wordt de zogenoemde passantentermijn gegeven. Ingevolge het eerste lid dient een ter beschikking gestelde binnen zes maanden in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden geplaatst te worden. Volgens het tweede lid van dit artikel kan deze termijn zo nodig telkens met drie maanden worden verlengd. Tegen deze verlenging staat beroep open bij de beroepscommissie.

In het voorlopige verslag werd door leden van de CDA- en PvdA-fractie gevraagd naar de haalbaarheid van de hiervoor genoemde termijn gelet op het aantal wachtenden destijds. In de memorie van antwoord is naar voren gebracht dat de gemiddelde wachttijd in maart 1994 in overeenstemming was met de in artikel 12 gestelde termijn (24 weken). Sindsdien is het aantal opleggingen van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging wederom boven verwachting gestegen. Vertoonde het aantal opleggingen vanaf 1988 een stijgende lijn, de afgelopen twee jaar kan gesproken worden van een exponentiële stijging. (Opleggingen TBS met bevel tot verpleging in 1991 en 1992, 117 maal; in 1993, 134 maal en in 1994, ongeveer 200 maal. Dit laatste getal zal nog enigszins toenemen als gevolg van nagekomen vonnissen.)

In april 1995 verbleven al 122 passanten in de huizen van bewaring. Het gemiddeld aantal wachtenden was in 1994 83 terwijl dit in 1993 nog 52 bedroeg. Ook ten aanzien van de wachttijden is een wijziging opgetreden vergeleken met de situatie van maart 1994. De gemiddelde wachttijd is op dit moment 40 weken. Van de thans geregistreerde passanten wacht ongeveer een derde deel reeds langer dan zes maanden op plaatsing. Ondanks de in de afgelopen jaren gerealiseerde uitbreidingen, de bouw van de nieuwe TBS-inrichting in Poortugaal en de overige inspanningen die worden gedaan ter bevordering van de doorstroming van verpleegden, verwacht ik niet dat deze situatie op korte termijn wezenlijk zal verbeteren. Met het oog hierop wordt voorgesteld ten aanzien van de passantentermijn de mogelijkheid open te houden deze op een later tijdstip in werking te laten treden dan de overige bepalingen van dit wetsvoorstel. Het in de huidige situatie stellen van de door artikel 12 gegeven termijn zal een onevenredige toename in de werklast van de beroepscommissie en de bij de selectie en plaatsing betrokken personen met zich brengen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven