23 328
Arbeidsmarktbeleid onderwijs

nr. 17
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 5 september 1995

Er is brede consensus over het belang van een goede begeleiding van beginnende leraren, een belangrijk element in de ontwikkeling van de leraar tot professional. De Inspectie heeft een onderzoek gedaan naar de feitelijke stand van zaken op dit terrein.

Onlangs heeft de Inspectie mij haar rapport gestuurd getiteld «De Begeleiding en Beoordeling van Beginnende Leraren in het Voortgezet Onderwijs». In dit rapport doet de Inspectie een aantal aanbevelingen waarop ik bij deze wil reageren. De aanbevelingen sluiten goed aan bij hetgeen inmiddels in gang is gezet.

I «De inspectie beveelt de staatssecretaris aan de begeleiding van de beginnende leraren in het voortgezet onderwijs te bevorderen als onderdeel van een goed personeelsbeleid.» (blz. 19)

Met de Inspectie ben ik van mening dat de begeleiding van beginnende leraren een belangrijke zaak is. Daarom zijn een aantal stappen op dit terrein gezet.

Na convenant I is in 1993 convenant II afgesloten. Naast een aanzienlijke verbetering van de salarispositie van beginnende leraren wordt ook uitdrukkelijk de ondersteuning van beginnende leraren door begeleiding en taakverlichting genoemd. Ook wordt het beleid uitgebouwd om tot grotere autonomie van de scholen te komen om een eigen personeelsbeleid te kunnen voeren, in dit geval door toekenning van het schoolprofielbudget. Voor VO is dit een structureel bedrag van 180 mln. bovenop de normale bekostiging. Bij besteding is de school vrij om zelf keuzen te maken mits de uitgaven worden gedaan binnen de beleidsterreinen personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie. Met ingang van 1 augustus 1995 is dit zgn. schoolprofielbudget voor het VO nog eens met 109 mln. over 4 jaar verhoogd.

Om uitwerking te geven aan het gedachtengoed van de Commissie-Van Es en de beleidsreactie Vitaal Leraarschap heeft de minister Forum Vitaal Leraarschap ingesteld. Een van de instrumenten waarvan Forum zich bedient is bekendheid geven aan voorbeelden van «good practice». Hierbij heeft de problematiek van de beginnende leraar met nadruk de aandacht. Ook is in het voorjaar '95 een Platform Beginnend Leraarschap ingesteld dat zich tot doel stelt activiteiten te initiëren op het terrein van de begeleiding van de beginnende leraar en coördinatie aan te brengen in lopende activiteiten. Een voorlichtingskatern is in ontwikkeling. In dit platform zijn o.a. vertegenwoordigd: Iselinge Educatieve Faculteit, Marnix Academie, Hogeschool Holland, SAC Utrecht, Gemeente Den Haag, NGL, ABOP, PCO, KOV, Ministerie van OCenW en inspectie.

II «De startbekwaamheid van de beginnende leraar dient als onderdeel van het personeelsbeleid duidelijk te worden omschreven. De begeleiding dient systematisch te worden aangepakt met aandacht voor de ontwikkeling van de professie van het leraarschap en een periodieke bespreking van de voortgang van de bekwaamheid van de beginnende leraar.» (blz.19)

Dat dit een terrein is dat al langer de aandacht heeft blijkt uit het feit dat de minister de ideeën van de Commissie-Van Es hierover heeft overgenomen in de beleidsreactie Vitaal Leraarschap. Het beroepsprofiel en de nog te ontwikkelen bekwaamheidseisen zullen voor de opleidingen fundamenten zijn voor het inrichten van de opleiding en het opstellen van een opleidingsprofiel. Zij dienen ervoor te zorgen dat de beginnende leraar over voldoende startbekwaamheden beschikt om zich tot een professionele leraar te ontwikkelen. Het beroepsprofiel bepaalt de richting waarin een startbekwame leraar zich kan ontwikkelen tot een ervaren-bekwame leraar. Het bereiken van een groter mate van bekwaamheid dan de startbekwaamheid is een eerste verantwoordelijkheid van de scholen zelf; de overheid faciliteert hier slechts. Ook zal worden bezien of een beoordelingsstelsel wenselijk en haalbaar is.

III «De ontwikkeling van een algemeen kader voor de begeleiding en beoordeling van beginnende leraren zal bevorderen dat scholen de begeleiding en beoordeling systematischer aanpakken.» (blz. 19)

In reactie op het inspectierapport beginnende leraren PO uit 1994 heeft de minister opdracht gegeven aan de schoolbegeleidingsdienst SAC te Utrecht een instrumentarium te ontwikkelen om beginnende leraren te begeleiden en te beoordelen. Verzocht is het instrumentarium zo in te richten dat het elementen bevat die overdraagbaar zijn naar andere sectoren met name het VO.

IV «Beginnende leraren hebben vooral problemen met het pedagogisch en didactisch handelen. Die problemen hangen vaak met elkaar samen. De startbekwaamheid van de beginnende leraar is hierbij ook van belang. Gestructureerd overleg tussen schoolleiders in het VO en lerarenopleidingen kan daarbij een bevorderende factor zijn.» (blz. 19)

In de beleidsnota Vitale Lerarenopleidingen, waarvan de kaders nog dienen te worden uitgewerkt, wordt aan de lerarenopleidingen meer dan voorheen de eis gesteld hun curricula af te stemmen op de ontwikkelingen in het VO en de veranderende beroepspraktijk van de docent in een moderne arbeidsorganisatie; de nieuwe rol van de leraar, collegiale samenwerking en werken in teamverband zijn daarbij ijkpunten.

Een van de voorstellen uit Vitaal Leraarschap, welke ook uitdrukkelijk onderdeel uitmaakt van de nota Vitale Lerarenopleidingen, is de invoering van de leraar-in-opleiding (lio); studenten ronden hun opleiding af, terwijl zij als beginnend leraar werken in een school. Een intensief contact tussen de gastschool en de leraaropleiding is hierbij een voorwaarde. In het schooljaar 1995–1996 begint een beperkt aantal lio-projecten. In 1996–1997 wordt het aantal projecten uitgebreid. Na afronding van deze projecten en na overleg met de Tweede Kamer kan naar verwachting in 1997–1998 het lio-schap algemeen worden ingevoerd.

Tenslotte: «Het valt op dat de schoolgrootte een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit van de begeleiding; hoe groter de school, des te adequater verzorgt de school de begeleiding van beginnende leraren. De grote scholengemeenschappen worden op alle standaarden beter beoordeeld dan de overige categorieën scholen.» (blz. 16)

In de grotere organisatorische eenheden die grote scholen vormen is het belangrijk een duidelijke struktuur aan te brengen. Kennelijk heeft dat gegeven een positief effect op de wijze waarop beginnende leraren worden begeleid en beoordeeld.

De bovengenoemde, reeds in gang gezette initiatieven hebben tot doel meer structuur en lijn te brengen in de ontwikkeling van het leraarschap: van student-leraar (de LIO) tot de ervaren-bekwame leraar (aan de hand van de beroepsprofiel).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven