nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 27 februari 1995
Het voorstel van Rijkswet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel I, onderdeel C, worden de woorden «geen bezwaar tegen
de voorgenomen reis bestaat» vervangen door: geen bedenkingen tegen
de voorgenomen reis bestaan.
2. In artikel I, onderdeel I, worden in het voorgestelde artikel 6 het
tweede en derde lid vervangen door de volgende vier leden:
2. De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn belast met het verrichten
van onderzoeken als bedoeld in artikel 3a, derde lid. Bij of krachtens algemene
maatregel van rijksbestuur kan worden bepaald dat deze onderzoeken geheel
of ten dele worden verricht door daartoe door Onze Minister aangewezen natuurlijke
personen of rechtspersonen.
3. Aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen voorschriften
worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot aan een aanwijzing te verbinden voorschriften, alsmede
met betrekking tot de schorsing en de intrekking van een aanwijzing.
4. Onze Minister kan slechts door hem erkende natuurlijke personen of
rechtspersonen aanwijzen. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld
met betrekking tot de wijze van erkenning van deze natuurlijke personen of
rechtspersonen, de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om voor erkenning
in aanmerking te komen, en de intrekking van de erkenning indien niet meer
aan deze voorwaarden wordt voldaan.
5. Besluiten tot aanwijzing of erkenning van natuurlijke personen of rechtspersonen,
besluiten tot schorsing van een aanwijzing, alsmede besluiten tot intrekking
van een aanwijzing of erkenning, worden bekendgemaakt in de Staatscourant,
in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba.
3. In artikel I, onderdeel J, komt artikel 7, eerste lid, onderdeel b,
als volgt te luiden:
b. de tijdens de geldigheidsduur daarvan verplicht gestelde onderzoeken
niet of niet tijdig hebben plaatsgevonden, behoudens in bij algemene maatregel
van rijksbestuur omschreven bijzondere gevallen.
4. In artikel I, onderdeel R, komt artikel 17, eerste lid, als volgt te
luiden:
1. De ambtenaar van de Scheepvaartinspectie die een schip heeft aangehouden,
maakt het besluit tot aanhouding of tot opheffing van de aanhouding schriftelijk
bekend aan de eigenaar en aan de kapitein van het schip en deelt dit besluit
mede aan de betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake
douane.
5. In artikel I, onderdeel QQ, worden de woorden «hem tot bekendmaking
verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot
bekendmaking voortvloeit» vervangen door: hem tot mededeling verplicht
of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
Toelichting
1. Het woord «bezwaar» wordt vervangen door het woord «bedenkingen»,
omdat het woord «bezwaar» in artikel 1:5 van de Algemene wet bestuursrecht
een specifieke betekenis heeft die hier niet wordt bedoeld.
2. Uiterlijk op 31 december 1995 dient de richtlijn nr. 94/57/EG van de
Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke
voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste
organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties
(PbEG L 319) in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd.
Het voornemen bestaat om de richtlijn te implementeren in een ministeriële
regeling op basis van het nieuwe artikel 6 van de Schepenwet. Met het oog
op een juiste implementatie van deze richtlijn wordt door middel van deze
wijziging artikel 6 aangepast.
3. In zeer bijzondere gevallen kan het voorkomen dat een onderzoek niet
tijdig doorgang kan vinden, bijvoorbeeld omdat er onverwacht geen inspecteur
beschikbaar is of omdat het schip door onvoorziene omstandigheden van zijn
voorgenomen route heeft moeten afwijken. Als in die gevallen de certificaten
zouden vervallen, moet het schip worden voorzien van een volledige set geheel
nieuwe certificaten, en zou verlenging van de afgegeven certificaten niet
meer mogelijk zijn. Aangezien dit voor de Scheepvaartinspectie een onnodige
hoeveelheid administratief werk met zich mee brengt en voor de reder onnodige
extra kosten tot gevolg heeft, dient te worden voorzien in een mogelijkheid
om de geldigheid van het betreffende certificaat in deze gevallen te behouden.
Deze mogelijkheid tot behoud van de geldigheid van een certificaat zal, uitgaande
van de huidige praktijk, overigens slechts incidenteel worden toegepast. In
de algemene maatregel van rijksbestuur ter uitvoering van artikel 7, eerste
lid, onderdeel b, zal worden aangegeven in welke gevallen van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt kan worden.
4. Deze bepaling is in de actieve vorm herschreven en voorts aangepast
aan de artikelen 3:41 en 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De bepaling inzake de geheimhoudingsplicht is aangepast aan artikel
2:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij geldt ook voor ambtenaren in de
Nederlandse Antillen en in Aruba.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink