23 237 (R 1476)
Voorstel van Rijkswet houdende wijziging van de Schepenwet

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 januari 1995

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL I (WIJZIGING VAN DE SCHEPENWET)

1. In onderdeel B komt het tweede subonderdeel te luiden:

2. Het in artikel 2, eerste lid, onder a, bepaalde wordt vervangen door:

a. Nederlandse oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak;.

2. In onderdeel F wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde subonderdeel tot vijfde en zesde subonderdeel, een nieuw vierde subonderdeel ingevoegd, luidende:

4. In artikel 4, eerste lid, onder n, wordt het woord «vee» vervangen door: lading.

3. In onderdeel K komt het zevende subonderdeel te luiden:

7. In artikel 9, vierde lid, worden de woorden «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur.

4. In onderdeel R, subonderdeel 1, worden in artikel 17, eerste lid, de woorden «de betrokken ambtenaren der invoerrechten en accijnzen» vervangen door: «de betrokken ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane».

5. In onderdeel X komen de subonderdelen 1, 3 en 4 als volgt te luiden:

1. In het tweede lid wordt de derde volzin vervangen door de volzin:

De voorzitter moet op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

3. In het vierde lid wordt de tweede volzin vervangen door de volzin:

De plaatsvervangende voorzitters moeten op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

4. In het vijfde lid wordt de tweede volzin vervangen door de volzin:

De secretaris en de plaatsvervangende secretaris moeten op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

6. In onderdeel CC, eerste lid, wordt tussen de artikelnummers 8 en 9 toegevoegd artikelnummer 8a, en komen de woorden «(Stb. 1991, 416)» te vervallen.

7. In onderdeel NN worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Het derde lid van artikel 52 komt te luiden:

3. Het is de kapitein verboden te handelen in strijd met de voorschriften en beperkingen, krachtens artikel 2bis of 3, tweede lid, verbonden aan een verklaring onderscheidenlijk een certificaat.

b. In het eerste lid van artikel 56 wordt na de woorden «de artikelen 4,» ingevoegd: eerste lid,.

c. In artikel 57, tweede lid, worden in de tweede volzin de woorden «artikel 39, tweede lid» vervangen door: artikel 39, eerste lid.

8. Aan onderdeel PP wordt een nieuw subonderdeel 3 toegevoegd, luidende:

3. In artikel 63, vierde lid, wordt het woord «wet» vervangen door: rijkswet.

9. In onderdeel QQ wordt het woord «bekendmaking» telkens vervangen door: mededeling.

10. Na onderdeel VV wordt een onderdeel VVa ingevoegd, luidende:

Artikel 71 vervalt.

11. Onderdeel WW komt als volgt te luiden:

Artikel 72 wordt vervangen door:

Artikel 72

1. Onze Minister stelt de tarieven vast voor de vergoedingen, verschuldigd door degenen ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten door de ambtenaren van het betrokken land van het Koninkrijk zijn verricht.

2. Een tariefregeling wordt bekendgemaakt in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in het Afkondigingsblad van Aruba.

ARTIKEL II (WIJZIGING VAN DE ZEE- EN LUCHTVAARTVERKEERSWET 1939)

In onderdeel A, tweede subonderdeel, komen de nieuwe subonderdelen d en e van artikel 1 te luiden:

d. Nederlands-Antilliaanse zeeschepen op grond van artikel 2 van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit;

e. Arubaanse schepen op grond van de artikelen 3 en 5 van het Curaçaosche Zeebrievenbesluit 1933;.

ARTIKEL III (WIJZIGING VAN DE RIJKSWET VAARPLICHT)

In onderdeel A, eerste subonderdeel, komen het nieuwe tweede en derde subonderdeel van artikel 1 als volgt te luiden:

2°. een Nederlands-Antilliaanse zeeschip op grond van artikel 2 van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit.

3°. een Arubaans zeeschip op grond van de artikelen 3 en 5 van het Curaçaosche Zeebrievenbesluit 1933;.

Toelichting

Artikel I

Onderdeel 1

In het voorstel van Rijkswet is in navolging van de Binnenschepenwet als vervangende formulering van een van de categorieën schepen die van de werking van de wet zijn uitgezonderd vermeld: «schepen die in beheer zijn bij de Koninklijke Marine, alsmede andere schepen die in beheer zijn bij het Ministerie van Defensie, voor zover zij behoren tot de organieke uitrusting van het legerkorps». Tegen deze formulering zijn bezwaren gerezen.

In de eerste plaats heeft een verwijzing naar het «legerkorps» door de opheffing van dat korps geen materiële betekenis meer.

Verder is het minder gewenst in een wet onderdelen van ministeries te onderscheiden, indien dat niet nodig is.

De nieuwe omschrijving sluit aan bij de veranderingen die hebben plaatsgevonden met betrekking tot het toezicht op (civiele) rijksvaartuigen, waarvoor op grond van de Schepenwet, zoals gewijzigd, niet langer een uitzonderingspositie geldt en die thans onderworpen zijn aan het toezicht van de Scheepvaartinspectie. Dit is nader uiteengezet in de memorie van toelichting.

De uitzondering is bedoeld voor schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak. Het feit dat een oorlogsschip in vredestijd ook kan worden ingezet voor de vervulling van civiele taken, zoals taken op het terrein van de bijstand aan politiediensten of de hulpverlening op zee, is niet van invloed op de uitzonderingspositie. Anderzijds vallen schepen onder beheer van het ministerie van Defensie die niet in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak, zoals de patrouillevaartuigen van de Koninklijke Marechaussee, niet onder de uitzonderingspositie.

Een nadere omschrijving van oorlogsschepen en marinehulpschepen is niet nodig geacht. Ook in andere wetten (de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de Scheepvaartverkeerswet) zijn deze termen niet omschreven.

Onderdeel 2

In verband met het komen te vervallen van artikel 73 is het noodzakelijk in de Schepenwet een basis voor voorschriften over het vervoer van lading bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur op te nemen. Hiertoe wordt het specifieke begrip «vee» vervangen door het meer omvattende begrip «lading».

Onderdeel 3

De toevoeging van de woorden «Bij of krachtens» houdt een aanpassing in aan een vrijwel identieke bepaling in het bij onderdeel F, vijfde subonderdeel, voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 4.

Onderdeel 4

In het voorstel van wet Invoeringswet Douanewet (Kamerstukken II 1993/94, 23 806, nrs. 1–2, blz. 3) wordt abusievelijk de Schepenwet, een rijkswet, gewijzigd. Deze omissie wordt bij nota van wijziging bij voornoemd wetsvoorstel hersteld en de in artikel 17 van de Schepenwet aan te brengen wijziging wordt door middel van aanpassing van onderdeel R gerealiseerd.

Onderdeel 5

De voorgestelde tekst voor het artikel 23 is gebaseerd op de artikelen die in hoofdstuk 16, titel 5, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek tot onderwerp hebben de wijziging van diverse wetten waarin bepaalde benoemingsvereisten worden vermeld; zie Stb. 1992, 593, blz. 121 e.v. De in die artikelen gekozen terminologie van «doctoraat in de rechtsgeleerdheid» is echter onjuist. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kent namelijk alleen het doctoraat als algemeen begrip. In de nu voorgestelde wijziging van artikel 23 van de Schepenwet wordt daarom enkel vereist de bevoegdheid om de titel meester te voeren. Bij de benoeming van de functionaris kan rekening worden gehouden met de bij de opleiding geëxamineerde vakken.

Onderdeel 6

De tussenvoeging van artikel 8a van de Wet op de Parlementaire Enquête geschiedt ter rechtzetting van een omissie. Naar de huidige opvattingen over de rechtsstaat kan de aanwezigheid van een raadsman niet worden geweigerd. Het vervallen van de vermelding van het Staatsblad is eveneens een herstel en geschiedt volgens Aanwijzing voor de regelgeving nr. 86.

Onderdeel 7

Deze wijzigingen zijn een herstel van gebleken misstellingen.

Onderdeel 8

Bij de Rijkswet van 22 juni 1994, houdende wijziging van de Schepenwet, de Rijkswet noodvoorzieningen Scheepvaart, de Marinescheepsongevallenwet en de Wet behoud scheepsruimte met betrekking tot binnentredingsbepalingen is aan artikel 63 van de Schepenwet een nieuw vierde lid toegevoegd. Nu op grond van het onderhavige voorstel van wet overal in de Schepenwet het woord «wet» vervangen wordt door «rijkswet», dient dit ook te geschieden in voormeld nieuw vierde lid van artikel 63.

Onderdeel 9

Dit is een aanpassing aan de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht.

Onderdeel 10

Artikel 71 bevat overgangsrecht en is uitgewerkt. Daardoor kan dit artikel vervallen.

Onderdeel 11

In het huidige artikel 6, vierde lid, van de Schepenwet is de vaststelling van de tarieven van de erkende particuliere onderzoekingsbureaus bewust uitgezonderd. De redactie van artikel 72 in het wetsvoorstel zou deze uitzondering ongedaan maken. Aangezien de onderzoekingsbureaus over de gehele wereld opereren en daarbij verschillende tarieven hanteren, is vaststelling van de tarieven ondoenlijk. De huidige ervaringen met deze bureaus maken het ook niet noodzakelijk daarvoor een tariefregeling vast te stellen. Evenmin is bij nader inzien de noodzaak gebleken van tariefstelling door de minister van Verkeer en Waterstaat voor werkzaamheden verricht door derden, niet zijnde ambtenaar. Daarom kan het bepaalde in artikel 72, eerste lid, onderdeel b, vervallen.

Artikelen II en III

De beperking tot Nederlands-Antilliaanse zeeschepen op grond van artikel II van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit, dat 15 maart 1994 in werking is getreden, is noodzakelijk omdat alleen bedoeld worden schepen in eigendom en niet schepen die in het rompbevrachtingsregister staan ingeschreven en uit dien hoofde de Nederlandse vlag voeren. Op grond van de overgangsbepaling in artikel II van de rijkswet van 22 juli 1985 tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, houdende losmaking van Aruba uit het Staatsverband van de Nederlandse Antillen, blijft het Curaçaosch Zeebrievenbesluit 1933 voor Aruba gelden.

Omdat het om schepen in eigendom gaat, wordt voor Arubaanse schepen de bestaande vermelding van de artikelen 3 en 5 van het Curaçaosch Zeebrievenbesluit 1933 gehandhaafd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven