23 168
Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 december 1995

Hierbij bied ik u deel 3, het kabinetsstandpunt, van het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening aan. Deel 1, de ontwerp-pkb, deed mijn ambtsvoorganger u bij brief van 19 mei 1993 toekomen, dit tezamen met het bij het Beleidsplan behorend Milieu-effectrapport (MER Beleidsplan DIV). Het Beleidsplan doorloopt de procedure van een planologische kernbeslissing. De resultaten van de in het kader van deze procedure doorlopen ronde van inspraak, advisering en bestuurlijk overleg, waarbij tevens kon worden gereageerd op het MER, zijn neergelegd in deel 2, reacties op de ontwerp-pkb. Deel 2 zend ik u separaat ter informatie toe.

Bij de voorbereiding van deel 3 van het Beleidsplan is rekening gehouden met de ontvangen reacties, adviezen en de resultaten van het bestuurlijk overleg. Daarnaast hebben zich na het uitbrengen van deel 1 verschillende ontwikkelingen voorgedaan, die ook hun consequenties hebben gehad voor deel 3. Onderwerpen waarvoor geldt dat er tussen deel 1 en deel 3 in belangrijke mate een verdergaande gedachtenvorming heeft plaatsgevonden zijn de toekomst van het planstelsel op het vlak van de drinkwatervoorziening en de organisatie van de bedrijfstak.

Daarnaast heeft er, naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage (Commissie m.e.r.), een aanvulling plaatsgevonden op (onderdelen van) het MER, waarbij het commentaar van de Commissie is verwerkt. De aanvulling op het MER heeft, alvorens deze werd vastgesteld, nog een korte inspraak/adviesronde doorlopen, die kon worden afgesloten met een positief advies van de Commissie m.e.r.. De binnengekomen reacties en het advies van de Commissie m.e.r. zijn ook opgenomen in deel 2.

De verdere uitwerking van deel 1 op genoemde onderdelen, alsmede de te plegen aanvulling op het MER hebben ertoe geleid dat het uitbrengen van deel 3 meer tijd heeft gekost dan daarvoor wettelijk staat. Mijn ambtsvoorganger heeft u van deze vertraging bij brief van 7 maart 1994 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993–1994, 23 168, nr. 2) op de hoogte gesteld.

Centraal in het Beleidsplan staat het streven naar een duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. Dat houdt in dat gestreefd wordt naar een optimale waarborging van de kwaliteit en de continuïteit van de levering van drinkwater, op een wijze die past binnen de randvoorwaarden van een duurzame ontwikkeling van onze samenleving en tegen maatschappelijk verantwoorde kosten. Kernpunten van het beleid in het Beleidsplan in dit verband zijn een blijvende prioriteit in het milieubeleid voor verbetering en bescherming van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater met het oog op de drinkwaterfunctie, versterking van kwaliteitsen milieuzorg bij produktie en distributie van drinkwater, ombuiging van de stijgende waterbehoefte en het ontzien van natuur en milieu bij de inzet van bronnen en watervoorzieningswerken.

Bij de uitvoering van het beleid krijgen de waterleidingbedrijven een belangrijke rol toebedeeld. Om die rol goed te kunnen vervullen is een sterke en zelfstandige drinkwatersector een voorwaarde. In het Beleidsplan wordt ingegaan op de noodzaak om de organisatiestructuur en maatschappelijke positie van de sector te versterken. Dit met name door een verdere schaalvergroting en intensivering van de samenwerking tussen de waterleidingbedrijven. Ook een taakverbreding op milieugebied en samenwerking met de aanverwante sectoren riolering en afvalwaterzuivering bieden in dit verband kansen.

De directe overheids bemoeienis met de openbare watervoorziening zal verder worden verminderd. In het Beleidsplan komt dat vooral tot uiting in de voorstellen tot herziening van het sectorale planstelsel. De centrale planning van watervoorzieningswerken zal worden vervangen door een planning op het regionale niveau van waterleidingbedrijven, waardoor deze tevens beter aansluit bij de provinciale planning op het gebied van ruimtelijke ordening, waterhuishouding en milieubeheer. Ook wordt voorgesteld om de verplichting tot het opstellen van een integraal sectorplan op rijksniveau, zoals het onderhavige Beleidsplan, te laten vervallen. In plaats daarvan wil het kabinet meer aandacht geven aan de openbare watervoorziening in de facetnota's van de rijksoverheid en regelmatig rapporteren aan de Tweede Kamer over de openbare watervoorziening aan de hand van een periodieke beleidsevaluatie.

De toekomstige rol van de overheid zal vooral voorwaardenscheppend en kaderstellend zijn. Daarnaast blijft het de taak van de overheid erop toe te zien dat de drink- en industriewatervoorziening op een maatschappelijk verantwoorde wijze plaatsvindt. Ten gevolge van een meer marktgerichte en commerciële opstelling van waterleidingbedrijven, onder invloed van de liberalisering van soortgelijke nutssectoren, zal het belang van het overheidstoezicht op termijn nog toenemen.

Vanwege deze verdere verzakelijking wordt een toenemende aandacht voor privatisering verwacht. De drinkwatervoorziening is echter een uit het oogpunt van volksgezondheid essentiële voorziening. Het kabinet streeft er daarom naar het openbaar nutskarakter van deze voorziening veilig te stellen door met de huidige overheden-eigenaren afspraken te maken over het behoud van hun zeggenschap in de waterleidingbedrijven.

De veranderende rolverdeling tussen overheid en bedrijfstak en de gewijzigde inzichten op het gebied van wetgeving maken het nodig het huidige wettelijke kader voor de drinkwatervoorziening ingrijpend aan te passen. Het kabinet zal daarom het initiatief nemen tot het ontwerpen van een nieuwe Waterleidingwet.

Hoewel het onderwerp als zodanig niet in het Beleidsplan aan de orde komt, vormt de drinkwatervoorziening in met name ontwikkelingslanden en Oost-Europa wel degelijk een belangrijk, blijvend aandachtspunt. In maart 1994 werd in Noordwijk de «International Conference on Drinking Water and Environmental Sanitation» gehouden, waarbij een actieprogramma werd opgesteld. Dit actieprogramma is in mei 1994 door de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling vastgesteld. Een gezamenlijk actiepunt van onder meer rijk, waterleidingbedrijven, waterschappen en gemeenten, dat verband houdt met de uitvoering van het genoemde actieplan, is dat verkend wordt op welke wijze de binnen Nederland aanwezige kennis en expertise op het vlak van de drinkwatervoorziening, riolering en afvalwaterzuivering op een efficiëntere wijze ter beschiking kan worden gesteld aan landen die hierom vragen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven