23 168
Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening

nr. 11
VERSLAG VAN EEN NOTA-OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 1996

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 17 juni 1996 overleg gevoerd met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Versnel-Schmitz

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Vries

Stenografisch verslag van een nota-overleg van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Maandag 17 juni 1996

11.15 uur

De voorzitter: Esselink

Aanwezig zijn 6 leden der Kamer, te weten:

Augusteijn-Esser, Esselink, Huys, H.G.J. Kamp, Stellingwerf en M.B. Vos,

alsmede mevrouw De Boer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die vergezeld is van enige ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter:

Ik heet de minister en haar medewerkers van harte welkom.

Aan de orde is de behandeling van:

het kabinetsstandpunt (deel 3) van het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening (23168, nrs. 4 en 5);

de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 15 mei 1996 inzake de kwaliteit van het drinkwater in Nederland (VROM-96-459).

Eerste termijn van de zijde van de commissie

De heerHuys(PvdA)

Mijnheer de voorzitter! In Nederland hebben wij soms te veel, soms te weinig water; soms hebben wij water op de verkeerde plaats of laat de kwaliteit te wensen over. Echter, in principe hebben wij meer dan voldoende water. Alleen al aan hemelwater krijgen wij meer dan 20 miljard kuub binnen, het tien- tot vijftienvoudige van wat wij gebruiken. Daarnaast is er natuurlijk de enorme import via onze rivieren. De problematiek van de drink- en industriewatervoorziening moet dus een kwestie zijn van plek en kwaliteit. Met een verstandige aanpak kan de kwantiteit in elk geval geen probleem zijn.

Het voorliggende beleidsplan streeft die verstandige aanpak op een adequate wijze na. Ik vind dat een goed evenwicht is gevonden tussen terecht hoge ambities en gezonde werkelijkheidszin. Kortom, de fractie van de PvdA heeft veel waardering voor dit plan en die waardering deelt zij met velen, waaronder vele insprekers. Eén daarvan schrijft zelfs dat de minister op een voorbeeldige wijze het beleidsplan heeft gerealiseerd en adequaat heeft gereageerd op de inspraakreacties. Wat wil je nog meer?

Ik voeg hieraan nog een pluspunt toe. Bij het einde van haar aanbiedingsbrief gaat de minister in op de drinkwatervoorziening in de ontwikkelingslanden en Oost-Europa. Het is een punt in de marge van het plan, maar naar mijn mening is dit toch van cruciaal en vitaal belang. Goed drinkwater is wellicht het meest elementair in het geheel van de volksgezondheid. Ik zou de minister en de waterleidingbedrijven willen oproepen om veel werk te maken van dit punt. Ons water mag best een paar cent per kuub meer kosten om elders te helpen bij het tot stand brengen van een goede drinkwatervoorziening.

Voorzitter! De Waterleidingwet schrijft voor dat het beleidsplan de zware procedure van de PKB doorloopt, zulks ondanks het feit dat in het plan geen enkele nieuwe zwaarwegende ruimtelijke uitspraak wordt gedaan. Het kabinet wil de Waterleidingwet voor 1998 vervangen en daarbij van het beleidsplan een beleidsevaluatie maken. Ik denk dat dit voornemen terecht is. Het planningsstelsel wordt daarmee geheel gedecentraliseerd naar grootschalige drinkwaterbedrijven en provincies. Het Rijk stelt de hoofdlijnen vast en de PKB-status verdwijnt. Al met al voorziet het huidige beleidsplan dus in een merkwaardige tussenperiode. Ik beschouw het beleidsplan dan ook niet alleen als het plan voor de komende periode maar ook als een vooruitblik op de herziening van de Waterleidingwet, als een soort "outlook".

Wij steunen het kabinet waar het voorstelt om de watervoorziening in de komende jaren te ontwikkelen langs een aantal sporen, zoals schaalvergroting, mogelijke verticale integratie, horizontale samenwerking over de provinciale grenzen heen, decentralisatie van het planningsstelsel enz. Op zichzelf zijn het allemaal goede uitgangspunten, maar in samenhang leiden ze soms tot een zekere spanning. Behoud van de nutsfunctie en van de monopoliepositie in een verzorgingsgebied kan bijvoorbeeld vanwege de aard van het produkt drinkwater prima verdedigd worden. Drinkwater is immers geen stroom. Maar als tegelijkertijd commercialisering wordt aangemoedigd, ontstaat er direct een vorm van min of meer oneerlijke concurrentie ten opzichte van andere aanbieders. En het is de vraag of een gescheiden boekhouding, zoals het kabinet voorstelt, een echt afdoende oplossing biedt en of er geen vormen van "mengprijzen" zullen optreden.

Ik vind dat wij in dit kader ook het signaal van de waterzuiveringschappen serieus moeten nemen. Zij melden ons dat er in ieder geval al één drinkwaterbedrijf als zuiveraar op de markt is. Bij die ontwikkeling zetten wij vraagtekens, want het is mogelijk dat zo'n bedrijf de krenten uit de pap haalt en de waterzuiveringschappen en dus ook de burgers met de lasten laat zitten. Er zijn twee mogelijkheden: je maakt dit onmogelijk of je zorgt ervoor dat er alleen eerlijke concurrentie ontstaat. Ik verneem graag hoe de minister zich dit voorstelt.

Het kabinet laat zich tamelijk duidelijk uit over de toekomst; het vindt dat de drinkwatervoorziening een openbare nutsvoorziening moet blijven, maar het laat in het midden of dit ook in de Waterleidingwet wordt opgenomen. Mijn stelling is: als er ergens sprake is van een beschermwaardige nutsfunctie, dan is het wel bij de drinkwatervoorziening. Het ligt dan ook in de rede, dit in de wet vast te leggen. Er zou bijvoorbeeld bepaald kunnen worden dat er altijd sprake moet zijn van een meerderheidsbelang van overheden in de drinkwaterbedrijven.

De kwaliteit is het belangrijkste probleem bij de drinkwatervoorziening. Daarmee doel ik niet op de kwaliteit van ons drinkwater, want wij hebben geweldig goed drinkwater; het voldoet aan de hoogste kwaliteitsnorm. Wij hebben wel problemen met de grondstof. In dit beleidsplan kunnen natuurlijk niet de normen voor die grondstof aangepast worden, want die zijn in andere nota's vastgelegd. Maar het is natuurlijk een punt van grote zorg dat er juist met de grondstof, dus het oppervlaktewater en het grondwater, problemen zijn. De bestaande normenstelsels worden gecompleteerd. Het nitraatgehalte is inmiddels in de normen verwerkt; een grens van 50 mg/liter en een streven om de grens te verlagen tot 25 mg/liter, conform de richtlijn van de EU. Het is de vraag of het bestaande beleidspakket uit de integrale notitie toereikend is en of er al voldoende signalen zijn over de opvattingen van de Europese Commissie over aanpassing van het beleidspakket in verband met de nitraatproblematiek.

Niet minder belangrijk is de problematiek van de bestrijdingsmiddelen uit diffuse bronnen als die van de landbouw. De eerdere doelstellingen voor 2000 zullen niet gehaald worden en er wordt bezien of het beleid terzake moet worden aangepast. Wij verwachten nog dit jaar de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming en wij zullen natuurlijk nog moeten bezien of en, zo ja, hoe dit plan zou moeten worden bijgesteld om de grondstof voor de drinkwatervoorziening te verbeteren of er in ieder geval voor te zorgen dat die goed genoeg is.

Er zijn twee soorten beschermingsbeleid: het algemene en het provinciale, bijzondere beleid. Uiteindelijk zal, wellicht omstreeks 2010, het algemene beschermingsniveau bereikt moeten worden. Het bijzondere beleid is aanvullend voor de specifieke waterwinning. De vraag is: redden wij dat, 2010? Nu ben ik niet gewend om bij dit soort problemen op een jaar te kijken, maar wij moeten wel zekerheden hebben omtrent het halen van die cijfers.

Er is natuurlijk ook sprake van een soort communicerend vat. Zolang het algemene beschermingsniveau niet gehaald wordt, bijvoorbeeld op het punt van nutriënten en bestrijdingsmiddelen, zal het bijzondere beleid langduriger moeten zijn en ook intenser moeten worden voortgezet. In dat kader stelt het kabinet bijvoorbeeld voor om bij de intrekgebieden van ondiepe, freatische winningen het bijzondere beleid toepasbaar te maken. Het zou een uitbreiding van ongeveer 30% betekenen van het beschermingsgebied. Dit spreekt ons op zich aan, maar de vraag aan de minister is, of er zicht is op wat dit nu precies betekenen zal voor wat betreft het effect, ook ten aanzien van het behalen van de tussendoelstellingen en ten aanzien van de kosten.

In de grondwaterbeschermingsgebieden wordt tot nog toe op beperkte schaal schade vergoed. Het kabinet stelt voor om dit beleid om te buigen naar een stimuleringsbeleid, betaald uit de heffingen voor grondwateronttrekking. Op zich spreekt ons dit zeer aan: een soort stimuleringsbeleid versus een schadevergoedingsbeleid. Dat hebben wij ook gesteld bij het mineralenbeleid en ik denk dat het consequent is om dit ook hiernaartoe door te trekken. Daarbij gaan overigens de gemeenten een grotere rol spelen in de uitvoering van het beleid ten opzichte van de grondwaterbeschermingsgebieden ofwel de milieubeschermingsgebieden zoals ze inmiddels worden genoemd. De vraag is of de gemeenten voldoende handvatten hebben, qua middelen en beleidsmogelijkheden, om dat ook te realiseren.

Wat betreft ons oppervlaktewater zien wij een geweldige vooruitgang, maar er moet nog heel wat gedaan worden. Zo wordt op dit moment voor wat betreft de Maas getracht om vervuilers juridisch aan te pakken. Rotterdam is daarmee doende. Het principe "de vervuiler betaalt" wordt door het kabinet gehuldigd en ook door ons onderschreven. De vraag is of het kabinet bereid zou zijn dergelijke acties, zoals Rotterdam die poogt te realiseren, te ondersteunen, teneinde de vervuiler aan te kunnen pakken. Dit zal met diffuse bronnen zeer moeilijk zijn, maar met puntbronnen is het makkelijker. De vraag is in hoeverre de minister bereid is dit mede te ondersteunen.

Overigens zij gewezen op de verschillende praktijkinitiatieven van de zijde van Vewin bij de landbouw, maar ook bij de gemeentelijke onkruidbestrijding, waaruit blijkt dat, als men de zaak goed en met name stimulerend aanpakt, er heel ver gekomen kan worden.

Een apart punt dat ik tegenkwam en waarvan ik dacht: "Kunnen wij daar niet wat sneller iets mee doen?", betrof het warme tapwater dat niet als drinkwater wordt aangeboden aan huishoudens. De Waterleidingwet is daarop niet van toepassing. Het is dan een beetje opmerkelijk dat je dit water er ten principale wel voor zou kunnen gebruiken. Dit, terwijl drinkwater, dat ook wordt gebruikt om bijvoorbeeld de tuin te sproeien en de auto te wassen, wel aan de norm moet voldoen en het warme tapwater niet, dat wellicht gebruikt wordt voor voedingsdoeleinden of voor de bereiding van produkten, enz. Het kabinet overweegt nadere regels te stellen. De vraag is of dat niet wat aan de passieve kant is en of het kabinet niet snel op dit punt moet doorstoten.

Omtrent de chemische zuiveringstechnieken die ter discussie staan – het blijkt ook in de Verenigde Staten aan de orde te zijn – wordt onderzocht of het middel niet erger is dan de kwaal. Op welke termijn zullen de resultaten hiervan bekend worden? Wat zijn de eventuele consequenties voor de kwaliteit en de kwaliteitsbewaking?

De loden dienstleidingen worden vóór het jaar 2000 vervangen of voorzien van een coating. De vraag is of de nieuwe WHO-norm nog overschreden kan worden door de binnenleidingen in meer dan 400.000 woningen. Sanering is natuurlijk erg prijzig, zeker als de kosten voor rekening komen van de eigenaar-bewoner. Het zal gauw ƒ 2500 kosten. Verwacht de minister dat de Gezondheidsraad zal besluiten dat ook de binnenleidingen vervangen moeten worden? Indien dit het geval is, hoe gaan wij daarmee dan om? De saneringsinitiatieven van de gemeente Den Haag lijken ons prima. Kan het kabinet, waar nodig, een steuntje in de rug geven?

Waterbesparing is een belangrijk punt. Waarom waterbesparing als er zoveel water is? Wij moeten zo zorgvuldig mogelijk omgaan met alle waardevolle grondstoffen, natuurlijk zonder dat de zuinigheid de wijsheid bedriegt of de volksgezondheid bedreigt. Te veel wateronttrekking kan leiden tot verdroging. Dat wordt in de stukken helder aangegeven. Verder wordt gewezen op ruimtegebruik vanwege waterwerken, op energiegebruik en chemicaliëngebruik, op slib, enzovoorts. Het is duidelijk dat waterbesparing belangrijk is. Het actieplan waterbesparing heeft zeer positieve effecten gehad. De vraag is in hoeverre er nog verdergegaan kan worden dan reeds het geval is. Als wij spreken van een reductie van 135 liter naar 130 liter, dan is dat voor sommige mensen al een hele stap. Kunnen wij in dezen veel verder komen? Naar mijn mening zijn wij al heel succesvol als de oorspronkelijk voorziene groei afgevlakt of teruggedrongen kan worden.

In dat kader is ook de vraagstelling rondom het waterspoor van belang. Er is al heel wat over gesproken. Heb ik het goed, dat de minister van mening is dat in een experimenteel breed waterspoor mogelijk is zonder dat de WVO gewijzigd hoeft te worden? Ik ben daarvan niet helemaal zeker. Het is in ieder geval van belang dat eindelijk eens uitgeprobeerd wordt of het mogelijk is en welke effecten het heeft.

Voorzitter! Voor huishoudelijk gebruik wordt grijs water naast drinkwater vooralsnog expliciet afgewezen. Ik ben het daarmee volledig eens. De gezondheidsrisico's zijn veel te groot. Dat wil echter niet zeggen dat grijs water in sommige situaties wel ingezet kan worden. Op dat punt is immers best het een en ander te bereiken. Enerzijds zou het gebruik van grijs water kunnen leiden tot besparingen, anderzijds zou het in sommige situaties de te zwaar belaste rioleringen kunnen ontlasten.

Voorzitter! Met betrekking tot de vergunningverlening in het kader van de Grondwaterwet vragen wij ons af of overwogen moet worden de vergunningsplicht voor het onttrekken van eigen grondwater uit te breiden naar de kleinzakelijke sector. Ik denk dan met name aan de landbouw. Voorkomen moet worden dat op aanzienlijke schaal eigen grondwaterwinningen gaan plaatsvinden. Zeker met stijgende prijzen zullen dergelijke plannen hier en daar gemaakt worden. In Boerderij van 26 mei is aangegeven hoe interessant het kan zijn om op bedrijfsniveau – een rundveebedrijf of een varkensbedrijf – eigen water te winnen. Dat is heel begrijpelijk, bezien vanuit kostenoverweging en kostenbeheersing. Het is wel de vraag of dit wijs is, gelet op het totaal. Ik verneem graag hoe het kabinet hierover denkt.

Ik kom te spreken over het financiële aspect. De prijs van het water is in 1977 nogal gestegen en zal nog verder stijgen vanwege de traditionele kosten op het punt van winning en zuivering en ook vanwege de extra kwaliteitszorg. Ik ben het met de minister eens dat dit niet onoverkomelijk is. Je moet altijd nagaan waar het nu eigenlijk om gaat. Als je het doortrekt tot 2010, heb je het over een gulden per kubieke meter. Dat is grofweg ƒ 50 per persoon per jaar. Dat zal de prijs zeker waard zijn, ook gezien het feit dat er nu al verschillen zijn van meer dan een gulden. Ik wil het zeker niet wegpoetsen, maar het is wel te overzien. De kwaliteit is nu eenmaal zeer belangrijk.

Voorzitter! Nogmaals, ik zie dit als een vooruitblik op de wijziging van de Waterleidingwet. De minister heeft aangekondigd dat getracht wordt om die wijziging in 1998 te presenteren. Wil de minister ons van de vorderingen op de hoogte houden? Dan is ook het feit dat dit het laatste beleidsplan is, geen bezwaar. De drinkwatervoorziening is essentieel. Wij hebben goed drinkwater. Wij moeten wel vaststellen dat er nog veel inspanningen nodig zijn om ook aan het einde van de volgende eeuw goed drinkwater te hebben. Daar zal onze grootste zorg en aandacht moeten liggen.

De heerKamp(VVD)

Mijnheer de voorzitter! Van de totale hoeveelheid water op onze planeet bestaat 3% uit zoet water. Slechts 0,3% bestaat uit zoet water dat niet vastzit in de vorm van ijs op de polen. Met de beschikbare hoeveelheid zoet water wordt vaak zorgeloos omgesprongen. De VN-milieutop in Rio constateerde dat, zeker gemeten per hoofd van de bevolking, de beschikbare hoeveelheid water schrikbarend snel afneemt. Sommigen verwachten daarom dat in de al bijna begonnen volgende eeuw oorlogen over water zullen worden uitgevochten.

Nederland heeft een traditie van redelijk verantwoord omgaan met water. De kwaliteit van het drinkwater staat internationaal op een hoog niveau en de hoeveelheid is voldoende, al zijn wij voor het grootste deel afhankelijk van wat aangevoerd wordt door tegenwoordig gelukkig wat minder vervuilde rivieren. Het is terecht de ambitie van het kabinet om in plaats van redelijk verantwoord, verantwoord met het water om te gaan: doorgaan met het terugdringen van de vervuiling van het oppervlaktewater en van het weglekken van vervuiling naar het grondwater, blijven garanderen van de kwaliteit en stimuleren van bewust en zuinig gebruik. Daarbij kan het kabinet gelukkig rekenen op een krachtig en goed georganiseerd waterveld, dat bestaat uit de waterleidingbedrijven en de zeker op dit vlak actieve provincies.

Het nu aan de orde zijnde eerste Beleidsplan drink- en industriewatervoorziening, gebaseerd op de Waterleidingwet 1987, is tevens het laatste beleidsplan. Het vervangt het tweede structuurschema uit 1985 en de nota Drink- en industriewatervoorziening en zal op zijn beurt de volgende keer vervangen worden door wat wordt aangeduid als een periodieke beleidsevaluatie in combinatie met een rapportage en met beleidsvoorstellen. In de vorm is het allemaal wat nerveus, maar qua aanpak is er sprake van een vaste lijn die een positieve benadering van de VVD-fractie verdient. Dat neemt niet weg dat wij nu op een aantal onderdelen van het plan nader in willen gaan en een enkele wijziging noodzakelijk vinden. Ik zal daarbij de volgorde van de planologische kernbeslissing aanhouden.

Dat begint dan bij de naam van het plan. Is in de naam nog sprake van industriewater, verder gaat het plan alleen over drinkwater. Dat is een tekortkoming. Aan het belang van water voor hoogwaardige industriële toepassingen wordt geen recht gedaan. Het minste wat volgens ons moet gebeuren, is een wijziging van onderdeel 6.2 van de PKB. Ik kom hierop nog terug.

Onderdeel 2.2 betreft de positie van de openbare watervoorziening. De minister ontvouwt daarin haar gedachten over het openbare karakter van de drinkwatervoorziening, over de schaalvergroting bij de waterleidingbedrijven en het niet op korte termijn toewerken naar geïntegreerde nutsbedrijven. In al die gedachten van de minister kunnen wij ons vinden.

Wij vinden wel, en daar leggen wij een iets ander accent, dat aandacht nodig is voor de concurrentie die sommige waterleidingbedrijven met water- en zuiveringschappen aangaan bij de zuivering van het afvalwater. De heer Huys heeft dat punt ook aangesneden. Wij vinden concurrentie prima, ook hier, omdat afvalwater tegen zo laag mogelijke kosten moet worden gezuiverd. De schappen zijn echter niet in staat om met de waterleidingbedrijven te concurreren omdat zij, in tegenstelling tot die waterleidingbedrijven, gehouden zijn om, behalve de kosten van zuivering die 75% van hun totale kosten uitmaken, ook de kosten van oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer mee te nemen. Waterleidingbedrijven hoeven dat niet te doen. Hetzelfde speelt bij industriële bedrijven die overwegen om hun eigen afvalwater te gaan zuiveren; zij hebben ook een ander kostenpakket. Het gevolg daarvan is dat waterleidingbedrijven en andere bedrijven nieuwe zuiveringscapaciteit realiseren en dat de capaciteit van de schappen voor een deel onbenut blijft. De rekening daarvan komt uiteindelijk op de een of andere wijze bij de burgers terecht.

Het lijkt ons gewenst om de fiscale wettelijke belemmeringen voor de schappen die in de WVO en misschien ook in de Waterschapswet staan, op dit punt weg te nemen. Wij denken dat dit urgent is omdat inmiddels één van de schappen, het waterschap Zeeuwse Eilanden, al een kunstgreep heeft moeten bedenken door met bedrijven zogenaamde garantieovereenkomsten af te sluiten. Die bedrijven betalen het hoge tarief, maar krijgen een bedrag terug vanwege hun bereidheid een minimumaanbod van te zuiveren water te garanderen. Je ziet dus dat een constructie wordt opgezet om een wetsbepaling te ontlopen. Dat lijkt ons geen goede zaak. Vandaar dat wij dit graag veranderd willen hebben. In tweede termijn zullen wij de Kamer daarover eventueel een uitspraak vragen.

De heerStellingwerf(RPF)

Is het voorstel van de heer Kamp niet het halve werk? Hij zegt dat het oké is als de schappen en de waterleidingbedrijven een gelijke concurrentiepositie hebben. Maar worden de burgers niet op kosten gejaagd door het feit dat de waterleidingbedrijven überhaupt willen gaan zuiveren?

De heerKamp(VVD)

Nee. Wij denken dat het goed is als iedereen zijn mogelijkheden en deskundigheden gebruikt, mits dit per saldo niet leidt tot overcapaciteit. Dat zou namelijk tot een te hoge rekening leiden die bij de burger terechtkomt. Ik denk dat er evenwicht kan komen tussen zuivering door industriële bedrijven, zuivering door waterleidingbedrijven en zuivering door schappen. Dat evenwicht moet alleen niet kunstmatig door wetgeving worden bepaald.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Als je dat niet via wetgeving regelt maar het aan de markt overlaat, dan heb je marktpartijen nodig. Ziet de heer Kamp de consument, de burger, in dit geval als marktpartij? Ik ga ervan uit dat je als burger niet apart met je waterleidingbedrijf of met je waterschap bepaalde contracten kunt afsluiten.

De heerKamp(VVD)

Het uitgangspunt van mevrouw Augusteijn was dat het niet via de wet geregeld zou moeten worden. Wij moeten via de wet regelen dat partijen in eenzelfde concurrentiepositie worden geplaatst. De burger komt hierbij inderdaad in beeld. Daarnaast komen grote bedrijven in beeld die overwegen de zuivering zelf te gaan doen. Niemand zal verwachten dat de burger zelf initiatieven neemt als het om de waterzuivering gaat; dat moet door anderen worden gedaan. Tot dusver komen daarbij de schappen in beeld. Nu wil ook een aantal waterleidingbedrijven in beeld komen. Dat zijn de partijen die op de markt relevant zijn: de schappen, de industriële bedrijven en de waterleidingbedrijven. Zij zouden evenwicht moeten kunnen vinden.

Het bijzondere beschermingsbeleid komt in punt 3.2 aan de orde. Mijn eerste opmerking op dit punt betreft de uitwerking bij onderdeel c. Waar het voldoende milieurendement oplevert, wil het kabinet dat op korte termijn het gehele intrekgebied van grondwaterwinningen beschermd wordt. Is de minister het met ons eens dat "voldoende milieurendement" zo moet worden gelezen, dat het gaat om een kritische afweging tegen alle betrokken maatschappelijke effecten en kosten? Om die kosten in beeld te kunnen krijgen, is het nodig dat de gemeenten tijdig bij de voorbereiding van de plannen worden betrokken. Die zijn namelijk het best geïnformeerd over alle betrokken maatschappelijke effecten en de daarmee samenhangende kosten. Is de minister bereid de gemeenten in een vroeg stadium te betrekken bij de planvorming als het gaat om het vastleggen van de intrekgebieden voor de winningen en de regels die daarvoor van toepassing zijn?

Dan kom ik bij onderdeel d. Het kabinet wil het schadevergoedingsbeleid omgebogen zien naar een stimuleringsbeleid. Nu blijkt uit de opstelling van Vewin dat zij dat vooral ziet als een mogelijkheid tot bezuinigen. Is de minister het met ons eens dat een stimuleringsbeleid uiteindelijk goedkoper kan zijn, maar dat het niet uitgangspunt is en dat het bij voorbaat, zoals Vewin doet, inboeken van de winst op zichzelf niet erg stimulerend is?

In het kader van onderdeel 3.2 heb ik een aantal opmerkingen over het beheer van het oppervlaktewater. Ik begin met onderdeel m over kwaliteitsmonitoring. Kan de minister toelichten waarom in de algemene maatregel van bestuur bij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en in het Waterleidingbesluit, die beide gelden voor oppervlaktewater bestemd voor de drinkwatervoorziening, geen normen zijn opgenomen voor organochloor- en organofosforbestrijdingsmiddelen, voor veelgebruikte bestrijdingsmiddelen als diuron en glyfosfaat en voor atrazine en simazine? Die normen moeten mijns inziens wel opgenomen worden. Zou de minister daarin willen voorzien?

Onderdeel p betreft het in beschouwing nemen van het hydrologische systeem bij de bescherming van regionale oppervlaktewateren die een drinkwaterfunctie hebben. In het gehele stroomgebied moeten de ruimtelijke ontwikkelingen afgestemd worden op de drinkwaterfunctie. Het Landbouwschap vreest dat daardoor in die gebieden rendabele landbouw problematisch gaat worden. Het kabinet reageert met de stelling dat vormen van rendabele landbouw, die een combinatie met natuurbeheer mogelijk maken, bevorderd worden. Is daarvoor geld beschikbaar en, zo ja, hoeveel geld moet daarvoor uitgetrokken worden volgens de minister? Onze inschatting is dat het om nogal forse gebieden gaat en dus om hoge bedragen.

Dan de onderdelen q, r en s, die betrekking hebben op het Rijnactieprogramma en het voorgestane Maasactieprogramma. Wij denken dat deze onderdelen moeilijk te veel aandacht kunnen krijgen van de minister vanwege de al gememoreerde afhankelijkheid die ons land heeft voor de drinkwatervoorziening van de grote rivieren die het water aanvoeren. Kan de minister aangeven hoe de actuele stand van zaken is van deze actieprogramma's? Welke mogelijkheden ziet zij voor voortgang, met name als het gaat om het Maasactieprogramma?

Vervolgens kom ik bij onderdeel 4.3 van de PKB, dat de zuivering en distributie betreft. Een beperkt aantal waterleidingbedrijven, vooral in het westen van het land, gebruikt nog steeds chloor bij de zuivering van oppervlaktewater. Wij weten tegenwoordig dankzij de sigarettenfabrikant Philip Morris dat het drinken van dat water even gevaarlijk is als het eten van koekjes. Hoe beoordeelt de minister het gebruik van chloor in die gevallen? Wij denken dan met name aan gevallen waarbij er alternatieven zijn. Er zijn een paar toepassingsgebieden waar chloor niet door een andere stof te vervangen is. Er zijn ook toepassingsgebieden waar dat wel kan. Vindt de minister het zo belangrijk dat die alternatieven ingevoerd worden, dat zij dat ook wil stimuleren? Of denkt zij dat de zaak haar aandacht niet behoeft?

Onderdeel 5.1 van de PKB betreft de doelstellingen als het gaat om de waterbesparing. In het jaar 2000 moeten ten opzichte van de prognoses besparingen worden gerealiseerd. In de eerste plaats 10% minder water voor huishoudelijk en kleinzakelijk gebruik en in de tweede plaats 40% minder grondwater voor de industrie. Wij denken dat een bewust niet te ruim gebruik van water nodig is. Goed water wordt schaarser en moeilijker, dus duurder, te vervaardigen. De doelstelling voor de industrie is echter opvallend hoog, ook relatief, zeker als je let op de korte termijn tot het jaar 2000. Is er bezwaar tegen enige temporisering? Wel moet de norm van 40% gehandhaafd worden. Ik denk dan aan temporisering vergelijkbaar met de temporisering die geldt voor het huishoudelijk en kleinzakelijk gebruik.

Onderdeel 5.2 betreft de mogelijkheden voor waterbesparing, de mogelijkheden dus om die doelstellingen te realiseren. In het plan worden geen initiatieven aangekondigd voor het inzetten van een tweede kwaliteit water in de huishoudens: gebruik voor de wasmachine, toilet en de buitenkraan. De minister heeft daarvoor al steun gekregen van de heer Huys. Wij denken dat de tijd van onderzoeken en experimenten op dit gebied toch een keer voorbij zal moeten zijn. Als wij van mening zijn dat dit wel degelijk zinvol is, zoals ook de minister suggereert in haar formuleringen, zou het vervelend zijn als wij binnenkort grootschalige Vinex-locaties gaan realiseren – zoals tussen Arnhem en Nijmegen en bij Utrecht – om vervolgens te moeten constateren dat, als die huizen eenmaal gebouwd zijn, er weer een aantal mogelijkheden voorbij zijn om deze besparingsmogelijkheid gerealiseerd te krijgen. Is de minister niet van mening dat inmiddels voldoende is onderzocht of dit zinvol is en, als dat zo is, dat het een goede zaak zou zijn om nu op grote schaal tot invoering te komen bij de nieuwbouw?

Een andere kwaliteit is ook aan de orde als het gaat om het inzetten van water door de industrie, waar het de "op maat gesneden halffabrikaten water" heet. De VVD-fractie is van mening dat bedrijven terzake zouden moeten kunnen shoppen. De regering stelt terecht in het antwoord op vraag 38 dat het monopolie van waterleidingbedrijven in hun werkgebied niet verder moet gaan dan strikt noodzakelijk is. Naar onze mening moet dat "strikt noodzakelijk" dan beoordeeld worden vanuit het volksgezondheidsbelang, dat aan het monopolie ten grondslag ligt. Als verder wordt uitgestrekt dan strikt noodzakelijk is, kan volgens ons gedacht worden aan de levering van halffabrikaten water aan de industrie. Dat zou dus niet onder het monopolie moeten vallen. Onlangs bleek de provinciale waterleidingverordening spelbreker te zijn toen een in Noord-Brabant gevestigd industrieel bedrijf een halffabrikaat water wilde afnemen van het Zeeuwse waterleidingbedrijf. Is de minister bereid bij de herziening van de Waterleidingwet expliciet concurrentie tussen waterleidingbedrijven bij halffabrikaten water mogelijk te maken?

Terzake van de waterbesparing verdient de zogenaamde doorlevering van water op lokaal niveau aandacht. Wat in het produktieproces van het ene industriële bedrijf afvalwater is, kan eventueel na een tussenzuivering voor een ander bedrijf weer bruikbaar zijn. Is de minister bereid de wettelijke belemmeringen weg te nemen waarop bedrijven stuiten die op dit gebied initiatieven willen ondernemen?

Voorzitter! Ik kom op punt 5.3 van de PKB, de concrete maatregelen om te komen tot waterbesparing, waarbij opnieuw het financieel waterspoor aan de orde komt: de koppeling van rioolrecht en waterverontreinigingsheffing aan het watergebruik. De VVD-fractie constateert dat de al eerder door ons geuite bezwaren nog onverminderd gelden. Er is nauwelijks een relatie tussen het watergebruik en de kosten van riolering en zuivering. Omdat minder verbruik niet tot lagere kosten leidt, zullen in dat geval de tarieven omhoog moeten en dat is allerminst stimulerend voor de burger: eerst minder gebruiken en dan beloond worden met hogere tarieven. Het VNG heeft die bezwaren nog eens nadrukkelijk verwoord. Daarbij ga ik er nog aan voorbij dat er al een WBM-heffing is, dat meer dan 1,2 miljoen aansluitingen in ons land, waaronder alle aansluitingen in de hoofdstad, niet bemeterd zijn en dat ook de organisatorische opzet moeilijk is, omdat bij het financieel waterspoor zowel de gemeente, het waterleidingbedrijf als het zuiveringschap betrokken zijn.

De heerHuys(CDA)

Ik begrijp de bezwaren van de heer Kamp tegen het waterspoor, maar is hij niet met mij van mening dat op zijn minst initiatieven om tot een experiment te komen, de ruimte moeten krijgen, zodat het gelijk van de heer Kamp bewezen kan worden?

De heerKamp(VVD)

Wij denken dat er zoveel argumenten zijn dat wij van die experimenten weinig te verwachten hebben. Daarom zijn wij van mening dat wij de lijn die wij hebben ingezet op het punt van het waterspoor, moeten vasthouden. Daarom willen wij die experimenten niet. Voor ons is de zaak duidelijk en moeten wij daar niet aan beginnen.

Punt 6.2 betreft de doelstelling van de inzet van het grondwater. Die doelstelling is dat er op landelijke schaal geen verdere groei van de grondwaterwinning na het jaar 2000 zal zijn. Daarbij wordt een nadrukkelijke relatie met de verdrogingsbestrijding gelegd. Die relatie is er echter slechts in geringe mate. De verdroging wordt vooral beïnvloed door het oppervlaktewaterbeheer. Zelfs het volledig stoppen van de grondwaterwinning leidt slechts tot minder dan 10% natuurherstel, dus als alleen de groei stopt na 2000, is het effect nog veel geringer.

De heerEsselink(CDA)

Wat is de bedoeling van die opmerking? Armen over elkaar en maar laten lopen?

De heerKamp(VVD)

De bedoeling van die opmerking is dat wij niet de armen over elkaar moeten slaan. Wij vinden de verdroging een zodanig probleem dat er op alle punten initiatieven genomen moeten worden. Die moeten dan vooral geconcentreerd worden op het oppervlaktewaterbeheer. Naar onze mening mogen maatregelen op het gebied van de grondwaterwinning niet al te draconisch zijn, omdat de effecten daarvan zeer gering zijn.

Ik kom op de uitwerking van onderdeel e. In het tweede structuurschema stond dat grondwater is bestemd voor drinkwater en voor ander hoogwaardig gebruik. In onderdeel e van punt 6.2 van de PKB staat dat grondwater maximaal voor drinkwatervoorziening moet worden bestemd. Dat is althans de uitkomst van de lange zin, waar onderdeel e uit bestaat. Gelukkig wordt in het antwoord op vraag 40 door de regering gesteld dat het niet de bedoeling is dat de prioriteit voor hoogwaardige industriële toepassingen komt te vervallen. Wij denken dat het daarom goed is de tekst van de PKB op dit punt te corrigeren. Wij stellen daarom voor, onderdeel e als volgt te herformuleren: "Door middel van stringente prioriteitenstelling zullen bij de verdeling van het voor winning beschikbare grondwater de drinkwatervoorziening en ander hoogwaardig gebruik de hoogste prioriteit krijgen. Niet hoogwaardig gebruik (bepaalde industriële en landbouwkundige toepassingen) zullen zoveel als mogelijk c.q. nodig worden teruggedrongen."

De voorzitter:

Ik wil u als voorzitter een vraag stellen. Misschien kan de minister aan het volgende in haar antwoord ook aandacht besteden. Ik heb begrepen dat de dikgedrukte teksten tezamen de PKB vormen. Nu wordt een amendement voorgesteld op de niet-dikgedrukte tekst. Dat lijkt mij wat lastig. Wellicht kan daaraan in de beantwoording aandacht worden besteed.

De heerKamp(VVD)

Ik zal daar met veel belangstelling naar luisteren, want ook op dit punt heb ik de wijsheid niet in pacht.

In de PKB staat dat het de doelstelling is drinkwater ten minste voor de helft uit grondwater te blijven winnen. Wat kunnen en moeten de provincies en waterleidingbedrijven volgens de minister met zo'n landelijke doelstelling in de praktijk doen? In de provincies in het westen van het land komt het drinkwater uit oppervlaktewater. In Noord-Brabant – ik geef maar een voorbeeld – komt het vrijwel helemaal uit grondwater. Het zal niet de bedoeling zijn dat het water heen en weer wordt gesleept om het te gaan mixen. Hoe wil de minister de doelstelling op dit punt realiseren?

Dan kom ik op het laatste punt, de financiële aspecten. Er wordt gesteld dat winst in de sector drinkwaterleidingbedrijven niet wordt nagestreefd. Het is een feit dat hier en daar wel winst wordt gemaakt. Die winsten zijn ook wat hoger dan als noodzakelijk kan worden betiteld in het kader van toekomstige investeringen waarop je voorbereid moet zijn. Zo verwacht bijvoorbeeld het drinkwaterbedrijf van de gemeente Amsterdam dit jaar een winst van 21 mln. Welke activiteiten stelt de minister zich in dit verband voor om deze begrijpelijke doelstelling gerealiseerd te krijgen?

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! De centrale doelstelling van het beleidsplan, de veiligstelling van een duurzame drinkwatervoorziening, wordt door de fractie van D66 onderschreven. Dat geldt ook voor deel 3, het kabinetsstandpunt dat hierbij is aangeboden.

Naast de mogelijke veranderingen in de organisatiestructuur, waarbij in de daaraan voorafgaande discussie vooral de marktwerking aandacht kreeg, geeft de nota de noodzaak aan van de verbetering en bescherming van de kwaliteit en van de kwantiteit van grond- en oppervlaktewater. Meer nog dan in andere sectoren, behoort de rol van de overheid een beleidsvormende en een controlerende te zijn. Water is als grondstof immers van levensbelang en neemt daardoor een bijzondere positie in. Daarom moet onzes inziens het openbaar nutskarakter van de drinkwatervoorziening door de overheid bewaakt blijven.

De kernpunten van het beleid, geformuleerd in punt 2.1, worden door de fractie van D66 onderschreven. Op diverse onderdelen zal ik dan ook in vraagstellende en concluderende zin terugkomen. Ik zal dat doen bij de volgende onderwerpen: waterbedrijf, nutsfunctie, kwaliteit, verbruik en besparing, waterspoortarieven, verdroging, nieuwe opties en, last but not least, milieu.

Het BDIV wordt een strategische sectornota genoemd die beleidscontouren aangeeft die op termijn leiden tot herziening van de Waterleidingwet met als doel de positie van de watervoorziening te versterken en te verbreden. Integraal waterbeheer zal daarbij goed in beeld worden gebracht. Volgens D66 moet daarbij de optie van een groot waterbedrijf, waarbij integratie van de functies afvalwatervoorziening, riolering en drinkwatervoorziening geïntegreerd worden, niet uit het oog worden verloren. Vewin vroeg hiervoor eerder aandacht: integraal ketenbeheer in een organisatie. Ik ben het nauwelijks meer tegengekomen, hoewel de minister daar in antwoord op een van de vragen nog wel op ingaat. Dit kan worden overgelaten aan initiatieven van betrokken partijen. Maar gebeurt dat ook? Moet de overheid hier geen stimulerende rol in spelen?

De heerKamp(VVD)

Doelt mevrouw Augusteijn met "geïntegreerd waterbedrijf" op integratie van waterschappen, zuiveringschappen en drinkwaterleidingbedrijven?

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Ja.

De heerKamp(VVD)

Zou het, als je van haar redenering uitgaat, dan niet consequent zijn om daar ook de rioleringen van de gemeenten meteen bij te nemen?

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Zover was ik nog niet gegaan. Ik heb ook aan de minister gevraagd in hoeverre zij vindt dat die overheid hier stimulerend kan zijn. Je moet over een heleboel punten nader van gedachten wisselen. Immers, de vraag is ook: zou je dan tot één waterbedrijf moeten komen of tot regionale waterbedrijven waarbij de integratie plaatsvindt? Ik ben dus nog helemaal niet zover om daar gelijk maar alles bij aan te haken. Ik wil gewoon in eerste instantie vragen, hoe het kabinet tegenover de gedachte van dat ene waterbedrijf staat.

Mijn vraag aan de minister is dan ook: onderschrijft zij de wenselijkheid van deze optie en, zo ja, welke stimuleringsmogelijkheden binnen het kader van de bottom-upbenadering acht zij hierbij inzetbaar? Eventueel zullen wij in tweede instantie een motie met die strekking indienen. Wij komen overigens nog nader op dit punt terug, waarbij zal blijken dat de vorming van één bedrijf ongewenste concurrentie zou kunnen voorkomen.

De heerStellingwerf(RPF)

Voorzitter! Mevrouw Augusteijn verwijst naar het bottom-upprincipe. Ik denk juist dat er van daaruit absoluut geen belangstelling is voor haar suggestie.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Nee, maar dat was het antwoord van de minister. Ik verwees naar het antwoord op de vraag daaromtrent. De minister heeft daarin aangegeven dit te willen bekijken vanuit een bottom-upbenadering. Ik heb gezegd: zijn er geen mogelijkheden om toch stimulerend op te treden en heeft de overheid hier geen rol in? In het antwoord op de vraag wordt gesteld dat er geen wettelijke belemmeringen zijn. Vewin wees er een aantal jaren geleden bij haar inbreng op dat die wettelijke belemmeringen er wel zouden zijn, terwijl de minister nu zegt dat dat niet het geval is. Vandaar dat zij zegt dat het een bottom-upbenadering moet zijn. De heer Stellingwerf vraagt of er dan niet een stimulerende rol voor de overheid moet worden verwacht. Ik wil inderdaad dat de minister die stimulerende rol nader toelicht, omdat ik zelf denk dat daar een mogelijkheid zou kunnen liggen. Ik kom dus nog nader terug op dat punt, waarbij blijkt dat die vorming van één bedrijf ongewenste concurrentie zou kunnen voorkomen.

Er zijn veel reacties op het BDIV binnengekomen. Waterleidingbedrijven blijken het in hoge mate eens te zijn met de reacties van Vewin. Decentralisatie van de planning, waarbij het Rijk het beleid op hoofdlijnen vastlegt en de provincies de waterhuishouding en de ruimtelijke inpassing regelen, worden ook door D66 onderschreven. Provincies hebben zicht op regionale situaties en de inzet van grond- of oppervlaktewater is door hen goed te beoordelen. De invloed van de overheid moet dan ook gewaarborgd blijven. Privatisering van de drinkwatervoorziening wordt door D66 op dit punt niet nagestreefd. Provincies en gemeenten moeten die invloed houden.

Ik kom te spreken over de kwaliteit van het water. Het jaarlijkse rapport inzake de kwaliteit van het drinkwater, dat bij brief van 15 mei jl. is aangeboden, laat zien dat ons drinkwater van goede kwaliteit is. Vewin bevestigde dat weer eens door het zelfs het beste ter wereld te noemen. Wij moeten dat inderdaad maar eens richting Philip Morris leiden. Het kost echter wel meer moeite om die kwaliteit te halen. Dat betekent hogere kosten als gevolg van het opruimen van verontreiniging door verzuring van mest en het aantreffen van bestrijdingsmiddelen. Dat betekent weer hogere lasten voor de burger. Bestrijding van diffuse verontreiniging vindt niet plaats conform de doelstelling. De tussendoelstelling voor nutriënten en bestrijdingsmiddelen wordt niet tijdig gerealiseerd. Vewin uit haar bezorgdheid over de situatie en dringt aan op maatregelen door de diverse ministeries. Het betreft hier uiteraard niet alleen het ministerie van VROM. Evenals de PvdA vraag ik de minister welke kansen zij ziet om dit samen met andere ministeries met kracht na te streven.

Voorzitter! Een volgend punt is het waterverbruik. Bij ongewijzigd beleid zal volgens het BDIV een toename plaatsvinden van het drinkwaterverbruik in de periode tot 2020 met ongeveer 60%. Belangrijke factoren daarbij zijn de verwachte toename van de bevolkingsomvang en een toename van de produktiegroei in de industrie en de kleinzakelijke sector. In het actieplan waterbesparing wordt aangegeven welke besparingsmogelijkheden er binnen de verschillende sectoren zijn, welk besparingspotentieel aanwezig wordt geacht en welke stimuleringsmaatregelen worden ingezet. In de industrie en de kleinzakelijke sector lijkt een breed draagvlak te ontstaan om te komen tot waterbesparing. Er kon in de afgelopen jaren een afvlakking in de groei worden waargenomen. Voor de huishoudens wil men 10% in 2000 en 20% in 2020 halen. Voor de industrie geldt een streven van 40% door waterbesparing of het overstappen op alternatieven.

Insprekers, onder wie VNO/NCW en de Vereniging voor krachtwerktuigen verzetten zich heftig tegen de 40%. Ik hoor de heer Kamp van de VVD stellen dat een en ander gefaseerd zou moeten plaatsvinden. Maar gezien het antwoord van de minister en de constatering dat reeds thans de besparingsmogelijkheden aanwezig zijn en worden benut en dat de kansen voor het gebruik van voorgezuiverd oppervlaktewater toenemen, wil D66 deze doelstelling en de termijn handhaven. Maar wij vragen ons ook af of de doelstelling voor de huishoudens en de kleinzakelijke sector kan worden aangescherpt, vooral als er gebruik kan worden gemaakt van bijvoorbeeld ander water, zoals regenwater. Ik verwijs in dit verband naar vraag 31. De prognose voor de reductiedoelstelling is immers gebaseerd op een onderzoek uit 1991. Is de minister bereid de doelstelling eventueel aan te scherpen op basis van nieuwe technologische ontwikkelingen? Ook de voorbeelden daarvan zijn door de fracties van de PvdA en de VVD genoemd. Ik zal ze niet allemaal herhalen. Wij overwegen eventueel in tweede termijn hierover een motie in te dienen.

Daarnaast dient het eigen waterverbruik van waterleidingbedrijven zoveel mogelijk te worden beperkt door middel van het terugdringen van produktie- en distributieverliezen die worden veroorzaakt door spoelwater en lekverliezen. Welke maatregelen zullen worden genomen om deze verliezen zoveel mogelijk tegen te gaan?

Voorzitter! Ik kom toe aan het financieel waterspoor. Tijdens de hoorzitting kreeg men over het algemeen voor dit instrument de handen niet op elkaar. De Unie van waterschappen acht het niet beter dan het huidige systeem en wees erop dat de kosten van de openbare watervoorziening niet zozeer worden beïnvloed door de hoogte van het gebruik. Bovendien bestond de vrees voor te veel bureaucratie en plaatste men vraagtekens bij de beheersbaarheid.

De discussie speelt al lang, namelijk sinds 1970, en kreeg een nieuwe impuls door de verdrogingsproblematiek, waarbij het waterspoor als mogelijkheid werd gezien om het waterverbruik terug te dringen. De commissie-Zevenbergen wees in 1992 het waterspoor van de hand. Thans wordt voorgesteld om in ieder geval het zogenaamde "smal waterspoor" te beproeven door een koppeling van de rioleringsheffing aan het drinkwaterverbruik en een variabilisering van het vastrechtdeel van de drinkwatertarieven. Bij de evaluatie van het waterbesparingsbeleid zal in 1997 een nader standpunt worden bepaald. Wij kunnen ons thans vinden in hetgeen in het beleidsplan over proeven met het smalle waterspoor is vermeld, omdat het systeem recht doet aan het principe "de vervuiler betaalt" en wij wachten dan ook de experimenten af en zullen deze dan nader beoordelen.

Voorzitter! Bij de bespreking van de tarieven kom ik terug op een van mijn eerste opmerkingen. Ook hierbij blijkt namelijk dat vervuiling een marktwaarde heeft. Waterleidingbedrijven bieden hun diensten aan om water te zuiveren tegen een lager tarief dan de waterschappen, en willen daartoe contracten afsluiten met bedrijven. Het is al eerder genoemd. Een voorbeeld wordt gevormd door Delta nutsbedrijven in Zeeland. Inderdaad vissen ze daarmee de krenten uit de pap van de zuivering, zonder dat ze de verantwoordelijkheid en de kosten van ander beheer moeten dragen, waar het waterschap wel voor verantwoordelijk is. Dit is voordelig voor de bedrijven, maar mijn inziens nadelig voor bijvoorbeeld de huishoudens, die met de rest van de kosten blijven zitten en bij onrendabele exploitatie van de waterzuivering wel eens flink moeten kunnen gaan bijdragen. Ik zei al bij interruptie dat de burger geen marktpartij is. Mijn vrees is dat de VVD in ieder geval de rekening bij de burger neerlegt. En dat is mijn inziens een verkeerde gang van zaken, zeker vanuit de visie op de volksgezondheid. Het waterschap in de provincie Zeeland pleit nu voor privatisering van de zuiveringstaak als een oplossing.

Voor mijn fractie staat integraliteit voorop en dat betekent dat de zorg voor kwaliteit en die voor kwantiteit in één hand moeten zijn. Het beste zou dit gewaarborgd zijn in een totaal geïntegreerd systeem binnen één waterbedrijf. Zolang dat er echter niet is, moet voorkomen worden dat de burger de dupe wordt van de strijd. Welke mogelijkheden ziet de minister om aan de voorstellen tot flexibilisering van de tarieven tegemoet te komen? En als een andere partij afvalwater gaat zuiveren, wie oefent daar dan controle op uit? Is er in dat geval geen sprake van verstrengeling van belangen?

De nota geeft aan dat de hoge tarieven voor water dienen te worden voorkomen uit het oogpunt van de volksgezondheid. De fractie van D66 is het eens met het uitgangspunt dat ze maatschappelijk verantwoord en kostendekkend moeten zijn, maar dan moeten de waterleidingbedrijven ook geen winsten willen maken. Een Fries waterleidingbedrijf geeft aan dat het zelfs wil dat er dividenden worden uitgekeerd aan de gemeentelijke aandeelhouders.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Was het geen verspreking van mevrouw Augusteijn, toen zij zei dat de VVD-fractie de rekening bij de burgers wil neerleggen?

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Nee, ik zei dat de vrees bestaat dat de VVD de rekening neerlegt bij de burger; ik heb het gelukkig genoteerd.

De heerKamp(VVD)

Misschien wil mevrouw Augusteijn dit toelichten. In de huidige situatie hebben de zuiveringschappen en de waterschappen de waterzuiveringscapaciteit. Nu zijn er drinkwaterleidingbedrijven die overwegen hetzelfde te gaan doen en er is een aantal industriële bedrijven die hun eigen waterzuivering opbouwen. Wat wij nu voorgesteld hebben, is om de zuiveringschappen en waterschappen de gelegenheid te geven met de drinkwaterleidingbedrijven en de industriële bedrijven te concurreren, met als effect dat de capaciteit die ze opgebouwd hebben, benut kan blijven worden. De rekening die de VVD-fractie bij de burger wil neerleggen, zal dus een lagere worden.

De voorzitter:

Ik wijs er als voorzitter op dat interrupties kort en krachtig moeten zijn en slechts dienen ter toelichting van hetgeen de spreker zegt.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! Uit brieven en inspraakmogelijkheden bleek van alle zijden de vrees dat bedrijven met anderen dan zuiveringschappen contracten zullen afsluiten waardoor benutting van de capaciteit bij zuivering- of waterschappen – het hangt ervan af hoe dat geregeld is – onvoldoende zal zijn. Dat betekent ongetwijfeld een hogere rekening en iemand zal dat moeten betalen. Op het moment dat bedrijven daar geen gebruik meer van maken, zullen de burgers en de bedrijven die nog wel aangesloten zijn dat moeten betalen. Dit lijkt mij in ieder geval een onwenselijke situatie en ik wil van de minister weten hoe zij daar tegenaan kijkt. Ik handhaaf mijn vrees voorlopig, tenzij de VVD-fractie mij haarfijn kan uitleggen hoe zij haar optie, die voor de burger goedkoper zou zijn, wil realiseren.

De heerKamp(VVD)

Zou mevrouw Augusteijn de drinkwaterleidingbedrijven willen verbieden om zelf water te zuiveren?

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Ik heb gezegd dat wij moeten proberen om te komen tot één systeem, dus tot één waterbedrijf, en op dat moment is dat niet meer aan de orde.

De heerKamp(VVD)

Er ontstaat dus een mogelijkheid voor concurrentie, waardoor kostenbesparingen en lagere prijzen mogelijk zijn en mevrouw Augusteijn wil dat niet laten ontstaan.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Ik wil in ieder geval garanderen dat de rekening niet bij de burger terechtkomt. Op het moment dat een waterleidingbedrijf zelf gaat zuiveren tegen lagere tarieven, waarbij andere zaken dan alleen de zuiveringstaak niet kunnen worden doorberekend en vervolgens de waterschappen en de zuiveringschappen met die andere taken blijven zitten, dan lijkt het mij een simpele rekensom. Dan zul je zien dat de tarieven stijgen. Dat kan niet anders. Iemand moet die andere taken betalen.

De heerKamp(VVD)

De conclusie is dat mevrouw Augusteijn de waterleidingbedrijven niet de gelegenheid wil geven om het water te zuiveren.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Op dit moment kan ik daar onder de huidige constructie geen enthousiasme voor opbrengen.

Voorzitter! Ik heb de minister gevraagd welke mogelijkheden het Rijk heeft om te voorkomen dat er meer winst wordt gemaakt dan nodig is om tot een verantwoorde exploitatie en investering te komen. Daar was mijn laatste opmerking op gericht. De interruptie van mijn buurman was gericht op de vorige alinea. Het mag niet de doelstelling van een waterleidingbedrijf zijn om dividenden uit te keren. Welke mogelijkheden heeft het Rijk om deze ontwikkeling tegen te gaan?

Voorzitter! Dan kom ik toe aan waterbehoefte en verdroging. De verwachte stijging van de waterbehoefte dreigt een probleem te worden, zeker nu het probleem van verdroging steeds duidelijker wordt. Gebruik van oppervlaktewater en vermindering van onttrekking van grondwater zullen dan ook moeten plaatsvinden. Daarnaast moet meer worden geïnvesteerd in de inzet van ander water. Het probleem hierbij is de niet adequate infrastructuur – dat is gebleken uit diverse inspraakronden – maar dat is een kwestie van de lange termijn. De systemen moeten alleen nu worden ontwikkeld. Daarnaast is ook de optie van het Markermeer aangegeven.

Hoewel in de toekomst nog 50% van het drinkwater via grondwaterwinning zal lopen, want dat is in ons land eigenlijk een gegeven, zal oppervlaktewaterwinning op grotere schaal moeten plaatsvinden. De vraag is welke stimuleringsmaatregelen de minister op dit punt op het oog heeft. In welke termijnen wordt gedacht en met welke opties voor oppervlaktewaterwinning is men bezig? Welke worden onderzocht en ontwikkeld? Hoezeer wij daarnaast afhankelijk zijn van de invloed van het buitenland, blijkt maar weer uit de berichtgeving over diuron in het Maaswater, alhoewel wij moeten toegeven dat deze vervuiling voor 40% plaatsvindt in Nederland.

Voorzitter! Ik zei het al: last but not least het milieu. Alle punten die tot nu toe zijn genoemd, hebben in hoge mate met het milieu te maken. Aan de waterleidingbedrijven wordt als milieubedrijf een voorbeeldfunctie toegekend en de nota besteedt dan ook zeer veel aandacht aan dat onderdeel. Het RIVM stelt samen met de inspectie voor milieuhygiëne een jaarlijkse rapportage op over de kwaliteit van het drinkwater. Vewin is verzocht om tweejaarlijks een milieuverslag op te stellen. Mijns inziens zou een koppeling tussen beide rapportages wenselijk zijn. Wij achten een jaarlijks milieuverslag samen met de jaarlijkse rapportage van het RIVM een van de opties. Mijn vraag aan de minister is in hoeverre zij dat onderschrijft.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! De habitatconferentie is afgesloten en water was volgens de secretaris-generaal Wally N'Dow een belangrijk gespreksonderwerp in Istanboel. Gebrek aan veilig drinkwater is direct levensbedreigend voor miljoenen mensen. Wereldschaarste lijkt op de drempel van het volgende millennium een van de ernstigste bedreigingen voor vrede tussen de naties. Ik ben met de heer Huys blij, dat de minister in de brief bij dit beleidsplan en de PKB aandacht heeft gevraagd voor de drinkwatersituatie in de Derde Wereld en Oost-Europa. Het gaat niet alleen om de situatie in die landen, maar ook om de situatie in Nederland. Als je vanuit dit idee deze nota leest, kun je natuurlijk van harte instemmen met de centrale doelstelling van de nota, namelijk het streven naar een duurzame veiligstelling van de openbare watervoorziening ten dienste van gezondheid, het welzijn en de welvaart van de samenleving. Die doelstelling delen wij allen. Biedt dit beleidsplan voldoende perspectief voor het realiseren van deze doelstelling?

Waar het gaat om levering van voldoende en kwalitatief goed drinkwater wordt de rol van de overheid terecht als drieledig aangemerkt: het toezicht houden, het voorwaarden scheppen en het kaders stellen. Vooral op het onderdeel voorwaarden scheppen hebben wij een aantal kritische kanttekeningen en vinden wij dat het beleid tekortschiet, zoals ook al twee maanden geleden in de Kamer aan de orde is geweest, toen wij met de minister van Verkeer en Waterstaat spraken over het waterbeleid en de diffuse bronnen van waterverontreiniging en het integraal waterbeheer. In het beleidsplan wordt ook ronduit toegegeven dat het algemene beschermingsniveau tekortschiet, want de doelstellingen van het NMP voor 2000 worden voor nutriënten en bestrijdingsmiddelen niet tijdig gerealiseerd. Door de provincies zullen gebiedsgericht extra maatregelen moeten worden genomen. Wat gaat dit de provincies extra kosten? Wie gaat dit betalen? Uit hoofdstuk 7 van de toelichting is dit ons niet duidelijk geworden. Wat het gebiedsgerichte beleid betreft, is mijn fractie zeer benieuwd naar de aanvullende maatregelen die onderzocht worden. Ik denk aan het mestbeleid terzake van de droge zandgronden dat moet voldoen aan de grenswaarde van nitraat in het grondwater. Hoever staat het met dit onderzoek? Naar welk soort maatregelen gaan de gedachten uit? Wanneer krijgt de Kamer verslag van het denkproces?

Voorzitter! Ik wil de minister een aantal suggesties meegeven en een aantal vragen voorleggen. Ik doe dit aan de hand van het uitgebreide voorwerk, dat het Centrum voor landbouw en milieu en de stichting Natuur en milieu hebben verricht ten behoeve van een onlangs gehouden studiedag over deze problematiek van het IPO, Vewin, de stichting Natuur en milieu en het Waterpact. Tijdens die studiedag bleek dat vaak tegen lage kosten er op landbouwbedrijfsniveau tal van mogelijkheden zijn om het stikstofoverschot te verminderen, variërend van extensivering van de bedrijfsvoering tot maatregelen als kortere beweiding en het toepassen van groenbemesters. Hierover zal meer voorlichting moeten worden gegeven. Terzake van de droge zandgronden zal een extra structuurbeleid noodzakelijk zijn. Denkt de minister hieraan? Hoe denkt zij over een extra korting of afroming van niet-grondgebonden mestrechten in deze regio's, het invoeren van een graasdiernorm, het stimuleren van boeren die hun veedichtheid verminderen met een premie en specifieke stimulering op regionaal niveau voor het omschakelen naar biologische landbouw? Dat soort maatregelen kost natuurlijk geld, maar niets doen kost ook een heleboel geld.

Ik denk ook aan het probleem van de diffuse vervuilende bestrijdingsmiddelen. Juist op dit punt trekken de waterleidingbedrijven regelmatig aan de bel. De minister zegt in antwoord op vragen die wij bij dit beleidsplan hebben gesteld, dat zij in het kader van de uitvoering van het MJP-G nadere aandacht zal besteden aan de verdere terugdringing van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen. Dat is hard nodig, maar het is niet voldoende. Het is een van de cruciale punten. Vewin stelt dat niet alleen naar de emissies moet worden gekeken, maar dat ook moet worden gekomen tot normen voor de milieubelasting. Dit punt komt op het moment nog onvoldoende naar voren in de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming. Ik vraag de minister of zij zal stimuleren dat er normen voor milieubelasting worden vastgesteld. Vindt zij de milieumeetlat, zoals opgesteld door het Centrum voor landbouw en milieu, een goed aangrijpingspunt om tot deze normen te komen? Is zij van plan om experimenten met de milieumeetlat te stimuleren, zoals ze nu plaatsvinden in Overijssel? Daar worden landbouwers beloond als zij tot extra reducties komen.

Een andere kwestie die ons dwars zit, is dat steeds door waterleidingbedrijven wordt gesteld dat het om een relatief kleine groep stoffen gaat, die grote problemen veroorzaakt: 5% van de toegelaten stoffen is verantwoordelijk voor 95% van de vervuiling. Het lijkt erop dat wij op dit moment, bij het huidige verloop van het toelatingsbeleid, onvoldoende in staat zijn om dit probleem versneld aan te pakken. Is de minister het met ons eens dat een versnelling noodzakelijk is om tot een afdoende sanering te komen?

Voorts vraag ik aandacht voor het grondwaterbeschermingsbeleid. Wij onderschrijven het uitgangspunt dat in principe hele intrekgebieden als grondwaterbeschermingsgebieden worden aangewezen. De vraag is echter of dit niet een extra druk legt op de financiering van dit beleid. Wat zal het effect zijn van deze uitbreiding van het beschermingsgebied voor de uitvoeringskosten van de gemeenten? Wij zijn hierop niet gerust en wijzen erop dat dit nu al een probleem is, zoals de minister ook zelf aangeeft in haar antwoord op vraag 18. De VNG heeft de Kamer in een brief gemeld dat, wanneer er geen aanvullende financiering wordt gevonden, ofwel het gewenste beschermingsniveau niet wordt gehaald, ofwel de uitvoering van VOGM-taken in de knel komt. Wij vinden dit onaanvaardbaar en verzoeken de minister dringend om op haar begroting extra geld voor deze taak vrij te maken. Wij overwegen om hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

De heerHuys(PvdA)

Wat vindt u ervan dat de drinkwaterleidingbedrijven dit zélf voor hun rekening nemen?

MevrouwVos(GroenLinks)

Dat zou natuurlijk een optie kunnen zijn en wellicht zou dit vorm gegeven kunnen worden via het initiatief inzake het milieufonds. Echter, op dit moment zien wij die oplossing nog niet op korte termijn gerealiseerd terwijl de VNG nu al terecht aan de bel trekt. Mijn voorstel zou zijn dat – mocht het op korte termijn niet lukken om het op deze manier vorm te geven – de overheid ervoor zorgt dat er voldoende middelen zijn om dit beleid op een goede manier uit te voeren.

Voorzitter! De kwestie van de verdroging baart ons grote zorgen, mede omdat de doelstellingen op dit terrein absoluut niet worden gehaald. De verwachting is dat het drinkwaterverbruik tot 2020 nog met 60% zal toenemen en dat stemt niet gerust. Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat stabilisatie het optimaal haalbare is. Een structurele daling zit er blijkbaar niet in, gelet op de bevolkingsgroei, de economische groei en de verdere groei van het hoofdelijk gebruik. Wij vragen ons af of met deze inzet de taakstellingen ten aanzien van de verdroging zullen kunnen worden gerealiseerd. Wij lezen dat de taakstellingen die thans worden geformuleerd ten aanzien van de waterbesparing, vooral zijn gebaseerd op wat praktisch haalbaar is. Wij stellen de kritische vraag of deze taakstellingen niet allereerst op milieuvoorwaarden moeten worden gebaseerd. Zouden die taakstellingen niet scherper moeten worden geformuleerd dan nu het geval is?

De groei in de grondwaterwinning zal pas na het jaar 2000 worden teruggedrongen, zo lezen wij. Zou die groei niet al voor dat tijdstip moeten worden omgebogen?

De heerHuys(PvdA)

Vindt u werkelijk dat het drinkwaterverbruik structureel moet worden teruggedrongen? En zo ja, aan welke hoeveelheden denkt u dan?

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik constateer dat op dit moment stabilisering van het verbruik blijkbaar het maximaal haalbare is, terwijl er in Nederland sprake is van ernstige verdroging. Blijkbaar verbruiken wij op dit moment gewoon te veel, dus moeten wij er geen rekening mee houden dat wij er niet komen met een stabilisering op het huidige niveau? Is de inzet van het kabinet dus wel voldoende? Ik ben het met u eens dat het een enorme opgave is en ik heb dit ook niet concreet uitgewerkt, maar gelet op de ernstige verdroging waarmee wij nu te kampen hebben, vraag ik mij af of dit streven wel voldoende is.

De heerHuys(PvdA)

Maar u spreekt van een structurele terugdringing; ik denk dan toch dat u uitgaat van 25% tot 50%. Ziet u dat nu werkelijk als gewenst, bijvoorbeeld uit een oogpunt van volksgezondheid?

MevrouwVos(GroenLinks)

Die percentages heb ik absoluut niet genoemd, maar ik denk dat er nog heel veel te bereiken is. De volksgezondheid moet natuurlijk niet in het geding komen; ik kom daar straks nog op terug. Maar in de industrie, en zeker bij de huishoudens, zijn er volgens mij echt nog verdere besparingen te bereiken. Net als mevrouw Augusteijn, denk ik dat de doelstelling van een besparing van 10% echt te weinig ambitieus is.

De heerKamp(VVD)

Maar het gaat om 10% besparing op de voorziene groei. Als u praat over een besparing op het huidige verbruik, dan gaat dat veel verder.

De voorzitter:

Voordat mevrouw Vos hierop antwoordt, zou ik haar erop willen attenderen dat zij nog een minuut of vier over heeft. Ik hoorde haar zeggen dat zij "straks" nog ergens op terug wil komen; daarmee zou zij dan zo ongeveer in de tweede termijn terechtkomen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Dan zal ik snel door mijn tekst heen moeten.

Natuurlijk gaat het om een ambitieus doel, dat ontken ik absoluut niet. Maar de milieuproblemen zijn ook gigantisch en ik wil alleen maar vaststellen dat ik de huidige besparingsdoelstellingen absoluut onvoldoende vind en dat er naar mijn mening gewoon meer mogelijk is.

Het bestrijden van de verdroging redden wij absoluut niet. Het ziet ernaar uit dat wij in 2000 uitkomen op slechts 9% minder verdroogd oppervlak in plaats van de doelstelling van 25%. Een schrijnend probleem is dat de gelden die voor antiverdrogingsprojecten bestemd zijn, niet worden gebruikt. Dat is ook al naar voren gekomen in een algemeen overleg met de minister van Verkeer en Waterstaat. Kan de minister aangeven wat de oorzaken hiervan zijn en welke nieuwe impulsen er zouden kunnen worden gegeven om aan dit beleid meer vaart te geven? En als wij zien hoe slecht de aanpak van de verdroging gaat, zouden wij dan niet de absolute voorkeur van grondwater boven oppervlaktewater in heroverweging moeten nemen? Zeker uit een oogpunt van natuur en milieu moet grondwater niet op grotere schaal ingezet worden voor de drink- en industriewatervoorziening. Uiteraard moet de volksgezondheid in de gaten gehouden worden, maar ik vraag mij toch af of er niet meer mogelijkheden zijn. Ik ondersteun hierbij de suggestie van de heer Kamp om te overwegen in de Vinex-locaties gescheiden leidingnetten aan te leggen om meer gebruik te maken van water van B-kwaliteit.

Ik onderschrijf dat een doelstelling van 10% waterbesparing voor huishoudens te laag is. Meer en degelijker voorlichting is geboden, maar ook andere instrumenten zouden kunnen worden ingezet. Eén daarvan is het invoeren van het waterspoor. Wij vinden dit belangrijk en wij ondersteunen deze mogelijkheid van harte. Wij vragen het kabinet dan ook op dit punt op de ingeslagen weg verder te gaan. Wij zouden het kabinet ook willen vragen om juist experimenten zoals die nu gedaan worden, met kracht te ondersteunen en te bevorderen dat deze uitgebreid worden en op grotere schaal toegepast worden. Ik denk namelijk dat deze benadering van drinkwaterverbruik, met een heffing erop, een goed punt is.

Andere punten betreffen bijvoorbeeld het opnemen van waterbesparende maatregelen in het Bouwbesluit. Tot nu toe vinden wij dat dit tekortschiet. Er zijn natuurlijk mogelijkheden om in alle nieuwbouw de installatie van zuinige stortbakken, kranen en douchekoppen verplicht te stellen. Dat zijn effectieve maatregelen. Waarom worden deze maatregelen niet op korte termijn verplicht gesteld?

Ik zou willen afsluiten met kort te zeggen dat ik op zich de zorg deel van de waterleidingbedrijven, daar waar deze ervoor waarschuwen om nu allerlei taken inzake riolering en afvalwaterzuivering ook aan waterleidingbedrijven te geven. Ik vraag mij af of je wat dat betreft niet gewoon de zaken heel helder moet houden en die taken bij de waterschappen moet houden, om een aantal redenen.

Wat mijn fractie betreft is de drinkwatervoorziening – ook de heer Huys en mevrouw Augusteijn hebben dit gezegd – bij uitstek een openbare nutsfunctie. Wij vinden dat het dit ook moet blijven en dat het in de nieuwe Waterleidingwet zou moeten worden vastgelegd.

De heerStellingwerf(RPF)

Voorzitter! Water en met name schoon water is een onmisbare grondstof en dus kostbaar. Anderen hebben daar ook al op gewezen. Het is daarom noodzakelijk dat prioriteit wordt gegeven aan de waarborging van de toekomstige drinkwatervoorziening en aan een verantwoord gebruik van water door de industrie. Hoewel het voor veel Nederlanders waarschijnlijk nog steeds een ver-van-mijn-bedshow is, sluipt het probleem toch steeds dichterbij: het probleem van een gestoorde waterhuishouding en watervoorziening rukt op. De situatie in Spanje bijvoorbeeld spreekt wat dat betreft boekdelen en ook andere landen weten ervan mee te praten.

Wanneer wij in Nederland het probleem onvoldoende onderkennen, kan de toekomstige drinkwatervoorziening ook hier een probleem worden. De gemiddelde Nederlander vindt de lucht waarschijnlijk nog blauw en het gras groen, en vindt ook dat er heel veel water is en dat het nog wel helder uit de kraan komt, maar ik denk dat dit niet zo heel relevant is. Veel milieuaantasting is namelijk aan het oog onttrokken en vindt sluipenderwijs plaats. Dat alles vraagt om een preventief en actief overheidsbeleid. Gelukkig hebben de Nederlandse overheid en ook de waterleidingwereld de afgelopen jaren niet stilgezeten.

De RPF-fractie kan zich vinden in het algemene beleidskader. Nu staan daar natuurlijk een aantal zaken in waar iedereen het mee eens zal zijn, zodat het erop aankomt hoe de daadwerkelijke invulling plaats zal vinden. De structuur en de maatschappelijke positie van de bedrijfstak moeten versterkt worden om de uitvoering van de primaire taak te kunnen waarborgen, aldus de regering. De rol van de overheid is daarbij kaderstellend en voorwaardenscheppend en dus is het uitoefenen van toezicht een noodzakelijke activiteit. Wij kunnen ons in het licht van de omvang van de problemen voorstellen, dat schaalvergroting en verdergaande samenwerking in verticaal georganiseerde bedrijven binnen de drinkwatersector noodzakelijk zijn.

Het staat voor ons als een paal boven water dat het nutskarakter van de drinkwatervoorziening maximaal moet worden gehandhaafd. Het volksgezondheidsaspect en het publieke karakter van de voorziening vereisen dit wat ons betreft. Het gaat ons dan ook niet ver genoeg, wanneer het kabinet stelt dat het zich zal "inspannen om het openbare nutskarakter ook voor de toekomst zoveel mogelijk veilig te stellen". Nu neemt het kabinet ook het woord "waarborgen" wel in de mond, maar daarmee doelt het erop dat voldoende zeggenschap wordt behouden. Dit kan betekenen dat slechts 51% van het aandelenpakket in overheidshanden is. Een dergelijke waarborging van het nutskarakter oogt, wat ons betreft, te dun. Het is ook waarschijnlijk dat het te dun is, wanneer wij bedenken dat, indien 49% overige aandeelhouders de commerciële toer op willen, er vrij snel enkele gemeenten te vinden zullen zijn die met datzelfde liberale sop overgoten zijn. Hoe ziet de regering dit? Een wettelijke garantie lijkt ons hier op zijn plaats.

Hoe kijkt de minister aan tegen het dreigende gevaar van een integratie van water- en energiesector? Dat blijft al met al in deze plannen erg onduidelijk. Wij zullen daar in de toekomst, zo heb ik begrepen, nog nader over te spreken komen.

Voor wat betreft het planstelsel kunnen wij ons vinden in de door het kabinet voorgestelde wijzigingen: van bedrijfstakplan naar bedrijfsplannen; de PKB-status van het voorliggende beleidsplan komt te vervallen en het voorliggende plan zal uiteindelijk vervangen worden door de periodieke beleidsevaluatie, op grond waarvan aanvullend of nieuw beleid wordt geformuleerd. Door deze wijzigingen lijkt ons een slagvaardig optreden en gebiedsgericht maatwerk beter mogelijk.

Naar onze mening is er bij de grens- en streefwaarden te veel sprake van vrijblijvendheid. Grenswaarden houden een inspanningsverplichting in, terwijl streefwaarden nog grotendeels moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn niet alle parameters opgenomen die voor toetsing aan de drinkwaternormen noodzakelijk zijn. Ten slotte worden de doelstellingen ten aanzien van nutriënten en bestrijdingsmiddelen ook niet gehaald. Wanneer wij dan weten dat van alle met name in het oppervlaktewater aanwezige stoffen slechts 15% onderzocht worden, is onze kennis in wezen nog heel beperkt. Het minste dat wij dan ook kunnen doen, is het meetprogramma voor rijkswateren uitbreiden met stoffen waarvoor wel een drinkwaternorm is gesteld, maar die nu nog niet worden gemeten.

Het bijzondere beschermingsbeleid bevat een aantal aansprekende voorstellen. Met name de omslag van een schadevergoedingsbeleid naar een stimuleringsbeleid in de grondwater- of milieubeschermingsgebieden én ten behoeve van potentiële winningen spreekt ons erg aan. De betrokkenheid van de betreffende agrariërs zal hiermee aanzienlijk kunnen worden vergroot. Dat is nodig wanneer de hele intrekgebieden van winningen beschermd gaan worden. Is de nadrukkelijke koppeling van deze ontwikkeling aan voldoende milieurendement niet erg arbitrair? Het hangt er maar net van af wat als maatstaf wordt gehanteerd. Welke waarde wordt toegekend aan de verschillende indicatoren? Van welke vorm van landbouw wordt in de desbetreffende gebieden uitgegaan? Het lijkt ons beter, te spreken van een algemene wenselijkheid om te komen tot bescherming van gehele intrekgebieden.

Het voorstel van het kabinet om bij regionale oppervlaktewateren het hele hydrologische systeem in beschouwing te nemen en om stroomgebieden of delen daarvan als milieubeschermingsgebied aan te wijzen, ligt in het verlengde van de bescherming van intrekgebieden van grondwater en spreekt ons dus ook aan.

Er zal een risicoanalyse worden uitgevoerd, waarbij de risico's van chemische desinfectie van oppervlaktewater worden vergeleken met microbiologische risico's die optreden bij beperking van de chemische desinfectie. Er zal ook een risicovergelijking plaatsvinden tussen het gebruik van oppervlaktewater mét of zonder kunstmatige infiltratie in de ondergrond. Ik zou de minister willen vragen of dergelijke risicovergelijkingen ook gemaakt zijn tussen oppervlaktewatergebruik en grondwatergebruik. Een dergelijke vergelijking lijkt ons wezenlijk wanneer wij bedenken dat in niet geïnfiltreerd grondwater toch aanzienlijk minder wezensvreemde stoffen aanwezig zijn. Is of wordt op dit punt ook structureel epidemiologisch onderzoek verricht? Zo nee, acht de minister dit dan niet wenselijk?

Het beleid voor het vervangen van loden binnenleidingen moet wat ons betreft actiever. De uit loden bekers drinkende Romeinse keizers konden reeds meepraten over de schadelijkheid van een te hoog loodgehalte in het drinkwater.

De voorzitter:

Die stopten zelfs met spreken!

De heerStellingwerf(RPF)

Een stimuleringsbeleid à la de sanering van olietanks lijkt ons op zijn plaats. Een advies van de Gezondheidsraad lijkt ons alleen maar tijdverlies, temeer wanneer wij moeten constateren dat de 400.000 dienstleidingen wel voor het jaar 2005 verwijderd moet zijn.

De drinkwaterbedrijven zullen ook in crisisomstandigheden moeten kunnen leveren. Het Besluit bescherming waterleidingbedrijven zal worden aangepast. Wordt in dat besluit ook aandacht besteed aan bescherming tegen eventuele terroristische acties?

De heerHuys(PvdA)

Mag ik even terugkomen op de loden leidingen. Als de heer Stellingwerf spreekt over meer en snellere actie, waaraan denkt hij dan? Wie moet dat financieren?

De heerStellingwerf(RPF)

Ik noemde al de actie tankslag, die een aantal keren door de overheden is uitgezet. In die sfeer kan er naar mijn mening een stimuleringsregeling worden opgezet. Een samenwerkingsverband tussen de verschillende overheden en de betrokken waterleidingbedrijven is daarbij voor de hand liggend. Daarvoor moeten fondsen te creëren zijn.

Voorzitter! Bij verdere schaalvergroting nemen kwetsbaarheid en mogelijkheden tot misbruik van een systeem van watervoorziening ook toe. Het streven dat is gericht op gebruik van de beste kwaliteit grondstof, leidt tot de voorkeursvolgorde waarbij grondwater nummer één staat. Deze voorkeursvolgorde is wat ons betreft wenselijk voor het hele land. Hier is echter sprake van een verdelingsprobleem, omdat bepaalde regio's geheel zijn aangewezen op oppervlaktewater. En dat is jammer. Per saldo is slechts 4% van het waterverbruik noodzakelijk als drinkwater en water voor de voedselbereiding. Een beter verdeelsysteem zou dit probleem op kunnen lossen en alle doelstellingen waarschijnlijk in één klap meer dan haalbaar maken. Daarnaast zou het grondwater ook veel beter beheerd kunnen worden als strategische watervoorraad. Echter, 18 mld. voor een tweede leidingensysteem is dan wel wat teveel van het goede. Dat erkennen wij ook. Wellicht is het in nieuwbouwwijken en industriegebieden wel haalbaar. Is ook wel eens nagedacht over systemen waarbij drinkwater gewonnen uit grondwater als verpakt bronwater wordt gedistribueerd, bijvoorbeeld als noodvoorziening?

Dan kom ik bij het probleem van de waterbesparing. Ons komt de besparing op het huishoudelijk gebruik, gezien de noodzaak om zo zuinig mogelijk om te gaan met grondwater en de prioriteit voor grondwater ten behoeve van drinkwatergebruik, als erg bescheiden voor. De besparing van 40% op industriële winningen in het jaar 2000 mag er wel zijn. Alleen blijft daarbij onduidelijk hoe deze moet worden ingevuld: per bedrijf, per bedrijfstak, per regio of landelijk. Gegarandeerd moet zijn dat hoogwaardig grondwater ook beschikbaar blijft voor hoogwaardige industriële doeleinden, bijvoorbeeld voor de voedselindustrie. De RPF-fractie vraagt zich af waarom ten behoeve van de huishoudens niet een verplichtende constructie is gekozen. Een verplichting van waterbesparende closets en douchekoppen en andere zaken die goed haalbaar zijn, gefinancierd uit de daarvoor te verwachten besparingen, zou snel tot grote besparingen kunnen leiden. Een aantal acties in de diverse provincies heeft dat ook al aangetoond. Een dergelijke verplichting zou met name gericht moeten zijn op bestaande woningen.

Ten aanzien van eventuele nevenactiviteiten van waterleidingbedrijven zijn wij erg huiverig. Er moet terecht een nauwe relatie zijn met de primaire taak en administratief moet een en ander scherp worden onderscheiden, zoals de regering stelt. Echter, een waterzuiveringstaak voor het waterleidingbedrijf zien wij absoluut niet zitten. Dat is de primaire taak van het waterschap. Dat dient hiervoor primaire verantwoordelijk te blijven. Wat ons betreft zit het probleem niet zozeer in het tarief en het verschil daarin, maar in de verschillende wettelijke taken voor verschillende publiekrechtelijke lichamen en nutsbedrijven. Wij zouden willen zeggen: schoenmaker, houd je bij je leest.

De heerKamp(VVD)

Zou u het wettelijk willen verbieden?

De heerStellingwerf(RPF)

Ja, wat ons betreft mag dat.

Voorzitter! Dit alles laat onverlet dat er natuurlijk samenwerking op dit punt mogelijk is tussen waterschap en drinkwaterbedrijf, maar dan op vrijwillige basis. In het kader van het integrale beleid zouden wij ons wel kunnen voorstellen dat alle grotere winningen onder de verantwoordelijkheid worden gebracht van de waterleidingbedrijven.

Het begrip "drinkwater" lijkt een beetje een vervuild begrip. Heel veel water dat wordt gewonnen onder de noemer drinkwater is slechts voor een zeer beperkt deel bedoeld voor echt drinkwatergebruik. In die zin is ons systeem erg inefficiënt. Zouden wij die inefficiëntie kunnen wegnemen, dan zouden – zoals gezegd – veel doelstellingen in korte tijd gehaald kunnen worden.

Tot slot haak ik nog aan bij enkele opmerkingen over de belasting. Het gevaar bestaat dat er veel ongecontroleerde kleine winningen ontstaan bij de huidige situatie. Wij denken dat de vinger goed aan de pols moet worden gehouden. Waar nodig, moet worden opgetreden. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister.

De heerEsselink(CDA)

Tot slot wil ik namens de CDA-fractie nog enkele opmerkingen maken. De griffier zal de tijd in de gaten houden!

Water vormt voor mens, dier en plant de belangrijkste levensbehoefte. Het moet schoon en in voldoende mate voorhanden zijn. En bij gebrek daaraan stagneert leven en daarmee welzijn en welvaart. Mondiaal is de drinkwatervoorziening zeer zorglijk, zoals terecht reeds is opgemerkt. Ook de beschikbaarheid van schoon en voldoende water voor voedselproduktie, voor agrarische produktie, is zeer zorglijk. In tal van landen is tekort aan water aan de orde van de dag of zijn de beschikbare bronnen dermate vervuild dat consumptie een directe bedreiging van de gezondheid betekent. In het verband van de VN wordt gepoogd de zorg voor voldoende schoon water op de mondiale agenda te krijgen, helaas met matig succes. De Noordwijk-conferentie en de net afgesloten habitatconferentie hebben weliswaar de nodige aandacht gegenereerd, maar niet – althans nog niet – tot de actie geleid die nodig is. De CDA-fractie vindt dat bij voorkeur in het verband van de Europese Unie opnieuw aandacht moet worden gevraagd voor de toenemende problemen bij de watervoorziening in ontwikkelingslanden, maar ook in Centraal- en Oost-Europa. Nederland beschikt over zeer veel kennis op het gebied van kwantitatief en kwalitatief waterbeheer. Ons bedrijfsleven heeft op dat punt een goede naam. Daar moet, waar de nood zo hoog is, meer mee te doen zijn. Welke mogelijkheden ziet de minister, al dan niet samen met haar collega's voor Ontwikkelingssamenwerking en van Verkeer en Waterstaat, om de zorg voor het water hoger op de internationale politieke agenda te krijgen en de voortgang van het in Noordwijk afgesproken actieprogramma daadwerkelijk te bevorderen?

Dan kom ik op de Nederlandse situatie waar het in deze PKB eigenlijk over gaat. Ook die is niet eenvoudig. Schoon en voldoende water is een schaars goed en wordt, als wij niet beter oppassen, nog schaarser. Terecht is daarom de aandacht voor bescherming van de bronnen voor de watervoorziening in alle beleidsnota's van de afgelopen jaren groot. Het Nationaal milieubeleidsplan, het Waterhuishoudingsplan, het Ruimtelijke-ordeningsplan (RO4) en het Natuurbeleidsplan zijn even zovele invalshoeken ter bescherming van de watervoorziening, soms als afgeleide maar in de regel als een van de hoofdinvalshoeken van het beleid. Zo beschouwd voegt deze PKB niet zoveel meer toe aan wat al aan beleid vastligt. Met de keuze om in de toekomst af te zien van een PKB watervoorziening en de aansturing op rijksniveau via genoemde facetnota's te laten plaatsvinden, is de CDA-fractie het eens. De wettelijke verankering van de planvorming in de nieuwe Waterleidingwet verschuift naar de provincie als overheid en de watersector als nutsbedrijven. Aan de Tweede Kamer zal periodiek, eens per vier jaar, via een beleidsevaluatie worden gerapporteerd. De CDA-fractie gaat er daarbij van uit dat de jaarlijkse rapportage via het milieuprogramma blijft gehandhaafd en dat de genoemde evaluatie het karakter krijgt van de wettelijke rapportages die op milieu- en watergebied elke vier jaar worden uitgebracht.

Met het algemene beleidskader in de PKB is de CDA-fractie het in grote lijnen eens. In de schriftelijke voorbereiding geeft de regering aan, de PKB qua nationale doelstelling te willen toespitsen op de openbare drinkwatervoorziening. Haar argument is dat, vanuit de volksgezondheid gezien, daar een zorgplicht ligt. Op zichzelf is dat juist. Als echter een PKB wordt uitgebracht die ook de voorziening van industriewater raakt en bovendien wordt aangekon digd dat in de nieuwe Waterleidingwet alle, dus ook overig watergebruik zal worden opgenomen, dan is de mededeling "voor de watervoorziening van de industrie wordt ervan uitgegaan dat het belang van de industrie in voldoende mate door met name de provincies in het kader van hun verantwoordelijkheden wordt meegenomen" wel erg afstandelijk. Daar komt bij dat vooral de voedselindustrie volstrekt afhankelijk kan zijn van drinkwater van dezelfde kwaliteit als dat voor huishoudelijk gebruik. Daarom geeft de CDA-fractie in overweging aan uitgangspunt 2.1.b de volgende zinsneden toe te voegen: "Voorts wordt zo goed mogelijk tegemoetgekomen in de behoefte aan industriewater. De kwaliteit daarvan kan worden afgestemd op de toepassing".

Zo nodig, zal ik daarvoor een amenderende motie voorleggen.

De heerHuys(PvdA)

Wat voegt deze uitspraak feitelijk toe aan het beleidsplan?

De heerEsselink(CDA)

Wat mij betreft, brengt het evenwicht en ook volgorde in de hoofduitgangspunten van het beleidsplan. Het beleidsplan heet Drink- en industriewatervoorziening, terwijl het industriewater in de essentiële beslissingen niet terugkomt. In uitgangspunt 2.1.b wordt gesproken van de zorg voor voldoende en kwalitatief goed drinkwater. Als je daaraan iets toevoegt over de zorg voor industriewater, laat je in de essentiële uitgangspunten naar voren komen dat de rijksoverheid zich die zorg toch, zij het in mindere mate, aantrekt en die niet overlaat aan de vergunningverlenende provinciale overheid.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! Er staat op dit moment onder 2.1.b, dikgedrukt, dat het uitgangspunt van het beleid is dat iedereen in Nederland te allen tijde over voldoende drinkwater kan beschikken. Dat sluit niemand uit, ook de industrie niet. In het niet-dikgedrukte gedeelte staat dan nog eens: aan de industrie kan een op de toepassing afgestemde kwaliteit worden geleverd. Het is mij niet duidelijk wat u wilt toevoegen aan het geheel, behalve dan dat u de industrie een speciale plaats geeft in het dikgedrukte en dat u de industrie niet onder "iedereen" vindt vallen.

De heerEsselink(CDA)

Bij het beoordelen van dit soort uitspraken moet de toelichting erbij genomen worden. Daaruit heb ik begrepen dat met name aan de individu wordt gedacht als gesproken wordt van "iedereen", uiteraard ook aan de individu binnen bedrijven, maar dat de zorg voor industriewater een andere is. Door alleen in het niet-dikgedrukte gedeelte te spreken over industriewater, misken je het karakter van het plan als toetsingskader voor wat andere overheden op basis van hun bevoegdheid, ook op grond van de nieuwe Waterleidingwet, met dit plan doen. Ik geef dus in overweging om deze wijziging aan te brengen. Ik denk dat het een verbetering kan zijn. Ik haal dan het laatste zinnetje naar het dikgedrukte gedeelte toe, waarmee als essentieel uitgangspunt wordt aangegeven dat de overheid onderscheid mag maken in primair drinkwater van de standaardkwaliteit en industriewater. Dan kan de industrie ook verwijzen, als de toepassing dat mogelijk maakt, naar minder kwalitatief water.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Zou het dan niet beter zijn om de gehele tekst – want "iedereen" wordt uitgesplitst naar consumenten en industrie – in het dikgedrukte gedeelte op te nemen? Anders krijgt de industrie een extra positie buiten "iedereen" en wordt de consument buiten beschouwing gelaten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de CDA-fractie?

De heerEsselink(CDA)

Mijn bedoeling heb ik zojuist aangegeven. Ik wacht de reactie van de minister daarop af. Als zij de bedoeling op zichzelf deelt, moet bekeken worden hoe deze het best verwoord kan worden. Ik doe daar een suggestie voor en als er een betere is, houd ik mij daarvoor uiteraard aanbevolen.

De heerHuys(PvdA)

Naar mijn mening moet punt 2.1.b gezien worden in relatie tot de punten 2.1.a en 2.1.c. Het is volstrekt helder dat die zaken parallel lopen. Ik heb helemaal niets tegen de bedoeling van uw inzet, maar volgens mij is dit kwantitatief en kwalitatief goed gewaarborgd in de tekst.

De heerEsselink(CDA)

Wij zullen horen wat de minister daarvan vindt. Ik dacht en ik denk op dit moment dat een aanvulling een verbetering kan zijn, maar wellicht zijn er argumenten die mij ervan overtuigen dat dit niet het geval is.

Door zo'n wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat het Rijk zich de zorg, zij het als posterioriteit, voor de industriewatervoorziening voor menselijke consumptie aantrekt en in de toetsing van provinciale plannen en sectorplannen mede beschouwt. De industrie is immers voor de voorziening in zijn grondstofbehoefte water volledig afhankelijk van de vergunningverlenende overheid. Als het gaat om voor menselijke consumptie geschikt water, is zij bovendien ook afhankelijk van de waterleidingbedrijven en die hebben een monopoliepositie. Een toevoeging als voorgesteld laat uiteraard de beleidsnoodzaak om te komen tot besparing ook en vooral bij de industriewatervoorziening volledig overeind. Ik vind die doelstelling van 40% bepaald, gelet op de historie en het bestaande verbruik van met name grondwater, een verantwoord streven. Ik denk dat dit een na te streven doelstelling is, waarop maximaal ingezet zou moeten worden.

De heerKamp(VVD)

Vindt de heer Esselink dat die doelstelling al in het jaar 2000 zou moeten worden gerealiseerd, of is enige temporisering mogelijk?

De heerEsselink(CDA)

Dit is een vorm van milieubeleid, want het gaat om het besparen op een in principe schaarse grondstof. Als hiervoor maximale druk georganiseerd moet worden, dan is het nodig om de ambitie redelijk hoog te stellen. Dit is een beredeneerde ambitie, waaraan cijferwerk ten grondslag ligt. Ik heb geen ander cijferwerk dan brieven en waarschuwingen van betrokkenen die erop wijzen dat het wel eens heel moeilijk kan zijn. Ik heb echter geen cijferwerk waaruit blijkt dat het een onmogelijke ambitie is. In dat geval moeten wij die ambitie handhaven en er een termijn voor stellen. In dit plan wordt een termijn aangegeven waar ik het in aanleg mee eens ben en wij krijgen voortgangsrapportages, zelfs jaarlijks, via het milieuprogramma. Als het echt onmogelijk blijkt te zijn, kunnen wij altijd nog nadenken over de wijze waarop wellicht tot een andere ambitie gekomen kan worden, want tot het onmogelijke is nooit iemand gehouden in dit land. Maar met de kennis van vandaag en gezien de noodzaak om tot besparing te komen, zet het plan naar mijn mening terecht in op een dergelijk percentage vóór 2000.

Ik ga vervolgens in op de openbare watervoorziening. Ook voor het CDA staat vast dat de drinkwatervoorziening in Nederland een publieke nutsvoorziening is. De eigendom van en de zeggenschap in de drinkwaterbedrijven hoort in handen van de overheid te zijn. Het gaat om een bij uitstek primaire levensbehoefte; de voorziening daarvan leent zich niet voor vervulling door de marktsector. Te overwegen is om dit principe ook in de nieuwe Waterleidingwet op te nemen. De minister is in het vraag- en antwoordspel terzake wat terughoudend, maar naar mijn mening hoort het rechttoe, rechtaan in de Waterleidingwet te staan. Eventuele commerciële activiteiten die door drinkwaterbedrijven vervuld worden, moeten strikt gescheiden worden gehouden van de nutsactiviteiten. Wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen in de energiedistributiewetgeving om dat te regelen? De behandeling van die wetgeving hebben wij net achter de rug en daarbij is al pratend een redelijke constructie georganiseerd. Het ligt naar mijn oordeel anders met de voorziening in industriewater. Daarbij kan het in aanleg overgelaten worden aan de marktsector, zij het dat het bevoegd gezag daarbij uiteraard heel nadrukkelijk betrokken is aangezien het vergunningen verleent.

Ook na de beantwoording blijft onduidelijk wat het kabinet precies bedoelt met de milieutaak die waterleidingbedrijven als kerntaak zouden moeten vervullen. Het is natuurlijk te prijzen als waterleidingbedrijven bij de vervulling van hun primaire taak – het leveren van goed en voldoende drinkwater tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs – de zorg voor het milieu, dat daar direct mee is verbonden, op zich nemen. Het stimuleren van waterbesparing staat uiteraard hoog in het vaandel; er zijn tal van goede voorbeelden van situaties waarin waterleidingbedrijven terzake hun verantwoordelijkheid nemen. Dat geldt ook voor het zo goed mogelijk beschermen van de winningsbronnen. Daarin kan men heel ver gaan en zeker veel verder dan de passieve bescherming biedende overheid. Veelal zal samengewerkt worden met de overheid, die gebiedsgericht beleid voert om de kwaliteit van bodem- en grondwater optimaal te houden.

Hoever mag een waterleidingbedrijf gaan in het, voor rekening van de consument, aan zich trekken van een milieutaak? De consument betaalt immers, en wel via de prijs van het drinkwater, waarop hij geen invloed kan uitoefenen: het "overkomt hem". Is er voor de provinciale overheid, die vaak als aandeelhouder ook bij zo'n waterleidingbedrijf is betrokken, niet de verleiding om allerlei beleidsmatige wensen die zo'n overheid heeft, via het waterleidingbedrijf gehonoreerd te krijgen? Let wel: dit wordt betaald door de consument, die daar geen invloed op kan uitoefenen. Er zit dus een spanning in. Ik hoor hierover graag een beschouwing. Anders gezegd: zal men niet te gemakkelijk de uitvoering van natuur- en milieubeleid – ook het natuurbeleid wordt hierbij immers in beeld gebracht – als taak meegeven aan het waterleidingbedrijf en de rekening dus presenteren aan de consument?

De CDA-fractie is het eens met de hernieuwde keuze voor verticaal georganiseerde bedrijven. De kwaliteit van het drinkwater voor de consument kan alleen optimaal worden gewaarborgd als de keten van winning, produktie en distributie in één hand is. Dat die bedrijven wellicht in enige fase ook horizontaal zijn "aangetakt", vind ik van secundair belang. De verticale organisatie moet echter verzekerd zijn.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Deze optie houdt dus niet één waterbedrijf in, maar een samenwerking tussen de bestaande bedrijven. Bedoelt de heer Esselink dat?

De heerEsselink(CDA)

In mijn optie is dat één bedrijf – zo heb ik de antwoorden van de regering ook gelezen – waarin winning, produktie, dus het geschikt maken van, en distributie in één hand zijn. Dat die ene hand wellicht ook nog horizontaal andere functies vervult, vind ik van secundair belang. Dat kan. Dat er samenwerkingsvormen ontstaan, zoals het integraal waterbeheer waarover mevrouw Augusteijn heeft gesproken, is mogelijk. Voor mij is in dit verband de verticale organisatie essentieel, omdat het om een primaire levensbehoefte gaat waarmee wij naar mijn oordeel geen risico's moeten lopen.

Schaalvergroting door samenvoeging van bedrijven kan de doelmatigheid nog verder bevorderen en uiteraard de efficiency, uiteindelijk resulterend in een bepaalde prijs voor het water, ten goede komen. Wat te doen als bedrijven niet zelf tot verdere schaalvergroting overgaan, terwijl die uit het oogpunt van doelmatigheid wel gewenst is? In het verleden zijn hiervan voorbeelden te vinden. Als ik de regering goed begrijp, zal de nieuwe Waterleidingwet immers geen opdracht aan enige overheid bevatten om dat te bevorderen. De CDA-fractie geeft het kabinet in overweging daar toch een voorziening voor op te nemen. Datzelfde geldt voor de wenselijkheid van samenwerking in de waterkringloop, dus met oppervlaktewaterbeheerders. Het is denkbaar dat je in de nieuwe Waterleidingwet – dat is de bedoeling van mijn opmerking – toch een soort "aantakartikelen" opneemt, waardoor dat soort samenwerkingsverbanden van meet af aan een wettelijke status hebben. Het lijkt mij niet goed als dit allemaal volgens het principe vrijheid, blijheid gebeurt. Het antwoord op een van de vragen duidt daar wat op. Het is een soort bottom-upbenadering. De wet verhindert het niet. Ik zou liever zeggen dat, als zo'n route wordt gekozen, de wet daarin ook moet voorzien, zowel de Wet verontreiniging oppervlaktewateren als de Waterschapswet en naar mijn mening ook de Waterleidingwet.

Zien wij het goed, dan tendeert de benadering van de regering ernaar waterleidingbedrijven nadrukkelijk een groeiende milieutaak te geven en daarmee wettelijke grenzen te overschrijden. Dat zou heel makkelijk kunnen. Dat geldt in het bijzonder voor de provinciale taken in de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming en voor de waterbeheerstaken van waterschappen. Naar het oordeel van de CDA-fractie is het nodig de nieuwe taakafbakening via de Waterleidingwet en zo nodig via aanpassing van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de WVO uit te werken, alvorens die weg in te slaan. Verantwoordelijkheden sluipender wijs verschuiven of in elkaar schuiven, lijkt ons geen goede benadering, ook al gebeurt dat met de beste bedoelingen. Dat lijdt geen twijfel; de mensen zullen daar met goede bedoelingen aan beginnen. Is de minister bereid in een notitie helder aan te geven hoe zij de toekomstige verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende overheden en de waterleidingbedrijven op dit punt ziet? Mij lijkt dat wij daar, het liefst geordend, met elkaar over moeten discussiëren aan de hand van een beschouwing van de minister. Die zie ik graag op papier. Dat zou niet bij gelegenheid tussendoor in dit debat moeten gebeuren.

De fractie van het CDA vindt dat overwogen moet worden dat het Rijk de concessie voor openbare drinkwaterleidingbedrijven – dat zijn er maar een stuk of twintig – verleent. Dat geldt zeker als in toenemende mate van provinciegrensoverschrijdende bedrijven sprake is. Tevens moet worden overwogen dat het Rijk dan ook verantwoordelijk is voor de normstelling voor grond- en oppervlaktewater en het eindprodukt, alsmede, via de rijksinspecties gezondheidsbescherming en vooral milieuhygiëne, voor het toezicht op de naleving. Vergunningverlening voor winning kan aan de provincie worden overgelaten. Daarbij moet er wel bijzondere aandacht zijn voor de dubbele pet die de provincie kan hebben als aandeelhouder-eigenaar en als vergunningverlener of als bepaler van het beleid inzake ruimte, milieu, water en natuur. Dat is lastig. In andere trajecten – ik noem het afvalbeheer – zijn daarvan verkeerde voorbeelden te geven. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Ik zou graag van de minister horen hoe zij aankijkt tegen deze mogelijke dubbele pet en tegen het gesuggereerde onderscheid tussen concessietoewijzing en vergunningverlening. Dat zou dan in de Waterleidingwet geregeld moeten worden.

Ik kom te spreken over de bescherming van de kwaliteit van de bronnen. Het beleid ter bescherming van brongebieden voor grondwaterwinning wordt geheel gevoerd via het ruimtelijk en milieubeleid. Normstelling vindt, zoals gezegd, plaats door het Rijk dat ook instrumenten en financiële middelen beschikbaar stelt. Bij de behandeling van het NMP 2 en de Derde nota waterhuishouding is er uitvoerig over gesproken, net zoals bij herhaling gesproken is over stimuleringsbeleid in gebieden en over de mogelijkheden om natuurbeleid en waterwinning te combineren. Er zijn op dit moment zeer goede voorbeelden van dat stimuleringsbeleid die ook steun verdienen.

Ook de uitwerking van het mestbeleid en het bestrijdingsmiddelenbeleid is onlangs nog aan de orde geweest. De daarbij door de CDA-fractie ingenomen standpunten zal ik niet herhalen. Ik constateer wel dat het kabinet tot op vandaag geen kans heeft gezien om met de boerenorganisaties tot een vergelijk te komen over de vraag hoe van woorden kan worden overgeschakeld op daden als het gaat om de doorvoering van het mestbeleid. Het lijkt mij dat de CDA-aanpak dat in elk geval wel opgeleverd had. Naar mijn vaste overtuiging zou die dan ook eerder dan de kabinetsaanpak leiden tot een acceptabel verlies aan fosfaten en nitraten. Ik blijf geloven in mijn eigen route.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Dat is natuurlijk buitengewoon prachtig als je te zelfder tijd weet dat het CDA in hoge mate verantwoordelijk is geweest voor het mestbeleid in eerdere jaren, en kennelijk met buitengewoon weinig succes. Waarom klopt u zich nu zo op de borst? Ik zeg dit overigens in alle vriendelijkheid.

De heerEsselink(CDA)

Wij hebben het mede gebracht, en dat wel met wisselende partners, tot waar het nu is. Als je kijkt naar de situatie van waaruit wij kwamen, dan is dat toch een mijl. Daarvoor hoef je je bepaald niet te generen, maar het moet natuurlijk veel verder. Daarover hebben wij in december uitvoerig met elkaar gesproken.

MevrouwVos(GroenLinks)

Dat kunt u toch niet menen! Het is op dit moment niet aan de orde, maar laten wij wel wezen. Er was natuurlijk reeds begin jaren tachtig of al eerder helder dat er dingen misgingen. U heeft het in uw voorgaande kabinetten wel erg lang nog verder uit de hand laten lopen. Om nu te zeggen dat u zo fantastisch veel bereikt heeft in die periode, vind ik dus, eerlijk gezegd, wat overtrokken.

De heerEsselink(CDA)

Dat laten wij voor de rekening van mevrouw Vos.

Het is opvallend dat er ondanks herhaald aandringen vanuit de Kamer nog steeds geen meerjarenplan voor niet-landbouwbestrijdingsmiddelen is afgesloten. Het gaat daarbij vooral om medeoverheden die deze middelen gebruiken om verharde oppervlakken in het openbaar groen, op sportvelden en dergelijke. Dat is des te ernstiger als je in het inspectierapport Drinkwaterkwaliteit 1994 leest dat de inname van maaswater moest worden gestopt vanwege het gebruik van de herbicide diuron. Mevrouw Augusteijn suggereerde dat die verontreiniging uit België kwam. Dat is niet het geval. Het zijn Nederlandse gemeenten die dat spul hoofdzakelijk in het water brengen.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Ik heb hier een brief van Rijkswaterstaat van 28 mei 1996, waarin staat: 50% grensoverschrijdende verontreiniging uit België, 10% uit Duitsland maar ook nog 40% vanuit Nederland. Dat heb ik er ook bij gezegd. De woorden van de heer Esselink zijn dus niet helemaal juist.

De heerEsselink(CDA)

De lozing van België en Duitsland proberen wij via een Maasactieprogramma met elkaar onder de knie te krijgen. Daarin hebben wij met elkaar heel veel geïnvesteerd. Wij hebben dringend behoefte aan een meerjarenprogramma voor niet-landbouwbestrijdingsmiddelen. Onze verantwoordelijkheid ligt, naast dat Maasactieprogramma, in de eerste plaats bij de toepassing door de Nederlandse gemeenten. Die lagere overheden passen met name dat middel diuron op grote schaal toe. Diuron wordt dus hoofdzakelijk door Nederlandse gemeenten toegepast. Dat staat in het dikke boek dat vandaag mede aan de orde is.

Het lijdt geen twijfel dat ook de schadelijke chemische landbouwbestrijdingsmiddelen verder ingedamd moeten worden. Daarover bestaan afspraken die volgens het meerjarenprogramma binnen afzienbare tijd weer worden herzien. Wij krijgen daar een evaluatie van en ik denk dat wij dan nog eens indringend moeten bezien wat het eerst en wat het laatst kan, ook in kwalitatieve zin. Het valt echter naar mijn oordeel aan geen boer of burger uit te leggen dat sommige overheden tegelijkertijd gewoon doorgaan met gif spuiten. Ondanks het verwerpen van de motie van mijn collega Van Ardenne door de coalitie, vraag ik de minister nu toch echt de komende maanden afspraken te maken met de gebruikers van niet-landbouwbestrijdingsmiddelen. Het gaat daarbij niet alleen om diuron – dat wordt over een paar jaar immers verboden – maar om veel meer middelen, en vooral om een compleet andere houding; een houding, die tot voorbeeld strekt. Natuurlijk zijn er ook goede gemeenten en instellingen, die zich wel verantwoordelijk gedragen, maar ik vind dat wij vanuit de rijksoverheid maximaal druk moeten uitoefenen op medeoverheden die, ondanks de vele signalen dat het eigenlijk niet kan, het er toch bij laten zitten.

De heerHuys(PvdA)

Voor de historie lijkt het mij goed om even op te merken dat er op dat punt al heel wat gebeurt vanuit de rijksoverheid, de provinciale overheden en bijvoorbeeld vanuit de waterleidingbedrijven. Uw collega vroeg echter naar een meerjarenplan gewasbescherming voor niet-landbouwgebruik. En dat lijkt mij, nogmaals, een stap te ver. Ik ben het helemaal eens met datgene wat u wenst te bereiken, maar dat moet je niet proberen via een meerjarenplan gewasbescherming voor niet-overheden.

De heerEsselink(CDA)

Toevallig hebben wij zo'n meerjarenplan voor niet-landbouwbestrijdingsmiddelen indertijd afgesproken tussen de Kamer en de regering. Het is bij mijn beste weten ook opgenomen in het milieuprogramma als ééns uit te brengen. Wij dringen er alleen maar op aan dat het ook inderdaad wordt uitgebracht, omdat je dan systematisch aan het terugdringen kunt werken, zoals wij ook in de agrarische sector doen. Dat ontbreekt nu.

De heerKamp(VVD)

De gemeenten zijn niet bezig met gewasbescherming maar juist met gewasbestrijding, zoals de bestrijding van het onkruid tussen de tegels.

De heerEsselink(CDA)

Ik heb het ook over niet-landbouwbestrijdingsmiddelen.

Grosso modo komt het erop neer dat de doelstelling om de diepere grondwatervoorkomens te vrijwaren van vervuiling, later gehaald wordt dan wenselijk is vanwege de drinkwaterwinning. De extra kosten van het geschikt maken, zo blijkt uit de antwoorden op de vragen, kunnen macro op 200 mln. per jaar worden geschat. In sommige regio's betekent dat een gulden per kubieke meter water extra, en dat is gemiddeld ƒ 150 per huishouden. Ook bezien vanuit die gezichtshoek is er alle aanleiding om extra aandacht te besteden aan de vervuiling van de bronnen.

Is overwogen tot enige verevening te komen, opdat de lasten niet te eenzijdig bij een categorie gebruikers belanden? Het is denkbaar dat dit het geval is. De CDA-fractie ondersteunt de lijn die in het DIV wordt uitgezet – ieder kiest zo zijn eigen afkorting, heb ik gehoord – om via...

De heerHuys(PvdA)

Ik begrijp het niet helemaal. Aan wat voor verevening denkt u? Wat moet er tussen wie worden verevend?

De heerEsselink(CDA)

Je zou je kunnen voorstellen dat, als door het voortdurend uit elkaar lopen van de gewenste bescherming van de winningsbronnen door generiek beleid en de mate waarin vervuiling door de tijd heen stand houdt, in bepaalde gebieden, soms scherpomlijnde gebieden, uitsluitend om die reden de drinkwaterprijs in de toekomst steeds hoger wordt. Dan kan ik mij voorstellen dat buiten die gebieden enige verevening plaatsvindt. Daarbij zou dus een deel van de rekening die het gevolg van generiek beleid is, worden gelegd bij allen samen of bij de gemeenschap; daarin kun je variëren. Ik heb die vraag gesteld en de minister heeft ongetwijfeld een antwoord.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Er zit nu al meer dan een gulden verschil tussen de prijzen van verschillende waterleidingbedrijven. Bijvoorbeeld in Overijssel is het water goedkoper dan in het westen van het land. Wil de heer Esselink die gulden verevenen?

De heerEsselink(CDA)

Ik kan mij voorstellen dat die kosten nog verder oplopen en dat het nog veel verder uit elkaar gaat lopen ten gevolge van de temporisering die wij in het generieke beleid kiezen. Dan moet je je in gemoede afvragen of de rekening van ons generieke beleid moet belanden bij territoriaal begrensde kleine categorieën gebruikers. Ik werp gewoon de vraag op of het nuttig en nodig is om na te denken over een verevening in situaties waarvan wij in beleidsmatige zin de veroorzaker zijn.

De CDA-fractie ondersteunt de lijn die in het DIV wordt uitgezet om via gebiedsgerichte bescherming vooruitlopend op het totstandkomen van een voldoende algemeen beschermingsniveau de grondwaterwinning te beschermen, in het bijzonder de ondiepe freatische winningen. Overstappen van schadevergoeding naar stimuleringsbeleid is daarbij effectief gebleken. De provincie zit daarbij als een spin in het web en kan met recht beleid maken samen met de waterleidingbedrijven, waarbij de provincie gemakkelijk beleidsmatige wensen via een waterleidingbedrijf realiseert.

Het IPO plaatst in zijn reactie terecht grote vraagtekens bij de wenselijkheid van diepere winning. In elk geval zal compensatie door diepte-infiltratie dan nodig zijn. Is het niet voor de hand liggender dan maar direct te kijken naar groter gebruik van oppervlaktewater, hetzij via oeverinfiltratie, hetzij door rechtstreekse benutting? In dat verband heb ik de vraag of ooit overwogen is om via buisleidingen in de bovenloop van Rijn en Maas water af te tappen voordat het vervuild is en wat daarvan bij benadering de kosten zijn. Ik zou mij zoiets kunnen voorstellen. Ik heb wel eens gehoord dat wij olieleidingen leggen vanuit Pernis tot ver in Zwitserland. Dan moet het omgekeerde ook denkbaar zijn, maar ik heb geen notie van wat dat kost. Er liggen nog NAVO-leidingen, misschien zijn die wel over door het wegvallen van de Koude Oorlog. Die kosten zijn wellicht lager dan de bedragen die gemoeid zijn met het weer teniet doen van de vervuiling en het geschikt maken voor menselijke consumptie, zoals nu gebeurt.

Onlangs gaf de minister van Verkeer en Waterstaat in antwoord op vragen mijnerzijds te kennen dat Frankrijk het vertikt zijn financiële bijdrage uit het Rijnzoutverdrag aan Nederland te voldoen. Dat is van belang voor de inname van water in West-Friesland dat daarmee wordt gefinancierd. Zij deelde mee dat zij Buitenlandse Zaken wilde inschakelen om langs diplomatieke weg alsnog betaling te krijgen. Mijn vraag is of dat inmiddels geregeld is. Misschien weet deze minister dat niet, maar dan krijg ik graag een schriftelijk antwoord. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat Frankrijk niet betaalt.

Philip Morris publiceert met een zekere regelmaat een in mijn ogen schaamteloze advertentie over meeroken in vergelijking tot de bereiding van drinkwater. De waterleidingbedrijven trekken daar terecht tegen van leer. De CDA-fractie is het daarmee eens. Drinkwater in Nederland is schoon en gezond, ook al is in een aantal produktiebedrijven chloor nog steeds in gebruik bij de desinfectie.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Philip Morris baseert de opmerkingen uit de advertentie op onderzoeken in Amerika, waar chlorering van drinkwater nog steeds aan de orde van de dag is. Wanneer je daar een ijsblokje in je cola gooit, val je zelfs nog om van de chloorlucht. Bent u het met mij eens dat deze firma suggereert dat het om Nederlands drinkwater gaat en zou het geen aanbeveling verdienen om eens te kijken in hoeverre wij in overleg met deze firma kunnen komen tot stopzetting van deze advertentietekst die de angst bij burgers enorm zou kunnen doen toenemen? Het is toch een absurde advertentie.

De heerEsselink(CDA)

Ik denk dat de drinkwaterleidingbedrijven mans genoeg zijn om zelf aan de kaak te stellen dat de suggestie die Philip Morris wil wekken, volstrekt ten onrechte is. In de Nederlandse situatie raakt die tekst kant noch wal. Het is een schaamteloze advertentie van een soort die je gelukkig weinig aantreft in de Nederlandse media. Na het zomerreces zal er in de Kamer een debat zijn over het terugdringen van het roken. Ik neem aan dat alle fracties hun onvrede over deze advertentie naar voren zullen brengen. Ik heb mij er mateloos aan geërgerd.

Voorzitter! Een bijzonder probleem bij het naar de consument brengen van drinkwater vormen de oude loden leidingen. Lood in het drinkwater is zeer slecht. Het vervangen van loden leidingen, ook de binnenleidingen, is geboden en wel zo snel mogelijk. Sommige waterleidingbedrijven hebben een programma om ook de binnenleidingen te vervangen. Welke rol kan het Rijk daarbij spelen? Het duurzaam bouwen is een te bescheiden ingang. Wat te doen als een waterleidingbedrijf geen kans ziet zijn klant – de eigenaar van een woning – tot medewerking aan vervanging te brengen, terwijl dat naar het oordeel van dat bedrijf wel wenselijk is, gezien de normstelling? Zijn er dan machtsmiddelen? Als die er niet zijn wordt dan overwogen – als de Gezondheidsraad heeft gesproken en de uitspraak is zoals ik denk dat die zal zijn, gezien andere rapporten van de Gezondheidsraad over lood – die machtsmiddelen te organiseren?

Het DIV kent slechts een taakstelling voor waterbesparing per categorie van gebruikers in absolute zin. Dat maakt het lastig om achteraf vast te stellen in hoeverre doelstellingen zoals geformuleerd in de motie-Lansink over de reductie van 25% verdroogd areaal zijn gehaald, voorzover ze zijn te herleiden tot de waterwinning. De provincies krijgen geen taakstelling terzake van de besparing. Er is geen uitgewerkt landelijk toetsingskader. Hoe denk de minister gaandeweg te toetsen of doelstellingen gehaald worden en in hoeverre daarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van de verdrogingsdoelstelling? Hoe grijpen die twee in elkaar, nationaal gezien? Die vraag gaat ook de minister van Verkeer en Waterstaat aan, als het gaat om de evaluatie van een volgende nota Waterhuishouding.

In het DIV zijn geen duidingen opgenomen om tariefstelling als instrument voor waterbesparing voor te schrijven. Wordt overwogen dat in de nieuwe Waterleidingwet wel te doen? In het kader van de Elektriciteitsdistributiewet hebben wij daarover ook opmerkingen gemaakt.

Bemetering als instrument voor waterbesparing wordt evenmin voorgeschreven. De CDA-fractie vindt dat voor het jaar 2000 alle aansluitingen, met name die van huishoudens, via bemetering zelf hun verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen. Er zijn nog vele tienduizenden, wellicht honderdduizend aansluitingen zonder bemetering. Meten is weten. Als je niet kunt constateren wat het verbruik is wordt er ook niet bespaard.

De heerKamp(VVD)

Er zijn 1,2 miljoen huishoudens niet bemeterd. Wil de heer Esselink die voor 2000 bemeterd hebben?

De heerEsselink(CDA)

Ik heb mij laten uitleggen dat dit technisch geen probleem is.

De heerKamp(VVD)

Als je 1,2 miljoen huizen wilt openbreken, dan is dat een geweldige klus. Het is een goede doelstelling van de heer Esselink.

De heerEsselink(CDA)

Voor de bemetering op zichzelf is dat niet nodig.

De heerHuys(PvdA)

Ik vind het prima dat het gebeurt. Wij moeten wel een redelijk tempo aanhouden. Bemetering op zichzelf levert geen enkele besparing op. Ik weet net zo goed als een ander dat een spaardouchekop minder water verbruikt. Daar hoef ik echt geen meter voor te hebben. Ik ben het eens met de heer Esselink, dat meten weten is, maar zijn doelstelling is wel erg hoog gegrepen. Je vraagt dan dingen aan mensen die niet uitvoerbaar of niet betaalbaar zijn.

De heerEsselink(CDA)

Als je niet bent bemeterd, levert het waterbesparend gedrag of het doen van investeringen op dat terrein geen financieel voordeel op. Wil men effectief water besparen, dan is het essentieel dat mensen daarvan ook de voordelen verkrijgen. Welnu, daarvoor is bemetering wezenlijk. Ik heb mij laten informeren dat technisch gezien het plaatsen van de meters geen probleem is, ook niet in een beperkte periode. Naast alle woorden over waterbesparing moet men zich toch ook van de "tools" voorzien om het waar te maken.

De heerKamp(VVD)

Het plaatsen van zo'n meter vergt investeringen. Mede gelet op de uren die erin gaan zitten, is ƒ 200 per meter wel het allerminste. U zou dus 0,25 mld. willen investeren, nog voor het jaar 2000, om die meters te plaatsen? Is dat de prioriteit die u stelt?

De heerEsselink(CDA)

Het is de suggestie die ik doe. Bij waterbesparing moet men weten wat het waterverbruik is en de voordelen kunnen verkrijgen. Anders zal de neiging om water te besparen niet groot zijn. Voor tal van huishoudens maakt het niets uit of ze nu water besparen of niet. Dat is vandaag de werkelijkheid. Het gaat overigens om een beperkt aantal gebieden waar geen bemetering is; indertijd is daarvoor bewust gekozen. Het is opmerkelijk dat het verbruik in die gebieden per huishouden aanmerkelijk hoger ligt dan in bemeterde gebieden. Dat is geen toeval. Mijn stelling is dat voor waterbesparing bemetering wezenlijk is. Men mag het niet bij woorden laten.

Graag reageer ik positief op het voorstel om te komen tot verrekening van waterbesparingsinvesteringen door het bedrijfsleven met belasting op milieugrondslag. Dit zou een zeer goede stimulans kunnen zijn om de 40%-doelstelling te halen.

Reagerend op de brief van de minister van 13 juni moet ik zeggen dat ik mij wat heb geërgerd aan het standpunt van het IPO dat niet bereid is om het bedrag dat men ooit aan algemene middelen heeft meegekregen, toegespitst op grondwaterbescherming ten behoeve van de drinkwaterwinning, terug te geven nu de bevoegdheid terzake overgaat naar de gemeenten. Ik vind dat niet de goede houding. Hiermee komen de gemeenten weer bij de algemene kas van het Rijk uit. Voor 10 mln. wordt hieraan tegemoetgekomen. Ik vraag de minister om een en ander toch nog eens onder de aandacht van de gezamenlijke provincies te brengen.

De fractie van het CDA wil ruimte bieden voor experimenten op het terrein van de financiering via het waterspoor. Echter, na het houden van die experimenten moeten wij nagaan of het om een zinnige zaak gaat, óók in financiële zin. Met andere woorden: geen definitieve regeling op dit punt.

Over de problemen van het Zeeuwse waterschap en de oneigenlijke taak heb ik al iets gezegd. Voorts sluit ik mij aan bij de opmerkingen die mevrouw Augusteijn en de heer Stellingwerf hierover hebben gemaakt. Ik kan mij voorstellen dat de ministers van VROM en van Verkeer en Waterstaat – ook de WVO is in het geding – ons een korte notitie doen toekomen waarin zij reageren op de uitvoerige beschouwing die het waterschap Zeeuwse Eilanden ons heeft voorgehouden. Het is van belang dat wij hierover met beide ministers spreken. Immers, hier zou een ongewenste verschuiving van taken kunnen plaatsvinden terwijl de wetgeving daarop niet is ingericht.

De fractie van het CDA stemt in met de voorliggende PKB, stelt op een enkel punt een wijziging voor en vindt voorts dat aan waterbesparing bij de huishoudens meer zou kunnen worden gedaan, evenals aan de bescherming van de winningsbronnen.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! Voordat de heer Esselink zijn betoog afrondt, zou ik er nog op willen wijzen dat hij zich aansloot bij mijn opmerkingen over het Zeeuwse, waarbij hij van het waterschap sprak. Hij bedoelde de Delta nutsbedrijven, denk ik.

De heerEsselink(CDA)

Inderdaad, die hebben het eerst de vinger opgestoken. We hebben inmiddels ook een hele beschouwing van een waterschap uit Zeeland, dat wijst op de effecten, de consequenties en de slechte financieringsstructuur. Wat ik voorstel, is dat beide ministers reageren op die hele problematiek van taakverschuiving en -uitbreiding en de Kamer zowel aan de wetgevingskant als aan de financiële kant iets doen toekomen.

De voorzitter:

Ik herneem mijn rol als voorzitter. Wij zijn aan het eind van de beschouwingen van de kant van de Kamer en op verzoek van de minister schors ik de vergadering een uur.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 14.30 uur geschorst.

Eerste termijn van de zijde van de regering

MinisterDe Boer

Voorzitter! Het is een niet geheel nieuw onderwerp, maar het blijft een heel boeiend onderwerp: de drinkwatervoorziening in Nederland, zeker als je uitstapjes maakt naar de mondiale drinkwatervoorziening. Ik wil eerst een paar algemene opmerkingen maken. Daarbij ga ik ook in op een aantal algemene opmerkingen van de zijde van de Kamer. Daarna wil ik toekomen aan de vragen die door de diverse afgevaardigden gesteld zijn.

Ik ben het met eenieder eens, die gesteld heeft dat de drinkwatervoorziening in Nederland op een heel hoog peil staat. Het betekent ook dat wij verplichtingen hebben om dit zo te houden. Wij hebben internationaal een naam op te houden, maar wij hebben ook nationaal grote verplichtingen te dien aanzien. Dit betekent dat de drinkwatervoorziening in Nederland vooral een aspect is van kwaliteitszorg.

Wij hebben de Kamer ook toe laten komen het overzicht van de drinkwaterkwaliteit over 1994. Het is volstrekt terecht dat de Kamer dit overzicht betrokken heeft bij de beraadslagingen van vandaag. Ook uit dit rapport blijkt dat in technologisch opzicht, maar ook in medisch en gezondheidskundig opzicht, ons drinkwater van een heel goede kwaliteit is. Toch blijven wij – dat moeten wij ons realiseren – een aantal zorgpunten houden. Deze hebben te maken met de kwaliteit van de bronnen: het grondwater en het oppervlaktewater, waarbij nitraat en bestrijdingsmiddelen onze grote zorgenkinderen blijven. Ik zal daar straks gedetailleerder op terugkomen.

Wij moeten de kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening en industriewatervoorziening, maar met name de kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening, vooral handhaven. Dit betekent dat, als je het wilt handhaven, je voortdurend moet streven naar een permanente verbetering. Immers, als je niet voortdurend streeft naar permanente verbetering, komt er een druk op het geheel te staan en zou het kunnen leiden tot achteruitgang.

Wij hebben in de PKB een aantal uitgangspunten gehanteerd die wij van groot belang vinden. Deze hebben alle te maken met de eigen verantwoordelijkheid van een aantal partners: de kwaliteitszorg, de leveringszekerheid, de planning van de werken en de externe en interne milieuzorg. De vier hoofdlijnen heeft men gezien in het eerste deel van de PKB en ik denk dat ik deze niet hoef te herhalen.

Over de organisatie van de bedrijfstak zijn een groot aantal opmerkingen gemaakt. Ik wil eerst even aangeven wat in zijn algemeenheid bij ons de uitgangspunten zijn bij de organisatie van de bedrijfstak, waarna ik alvast zal ingaan op een aantal concrete vragen die erover gesteld zijn.

Wij vinden het buitengewoon noodzakelijk dat er een heel sterke bedrijfstak is en niet alleen qua structuur: ook de maatschappelijke positionering is van wezenlijk belang voor de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. Daarvoor is het noodzakelijk dat er een verdere schaalvergroting plaatsvindt en dat er een doorgaande actie zal zijn van een verticale versterking van de sector, waarbij de winning, de produktie en de distributie in één hand moeten komen, voorzover dat nog niet het geval is. Ik vind het belangrijk dat er een strategische alliantie gesloten wordt in de waterketen. Dat betekent nog niet één waterbedrijf, maar wel een samenwerking. Voorts is een verdere ontwikkeling van waterleidingbedrijven tot milieubedrijven voor de hand liggend en, last but not least, noem ik de handhaving van het overheidseigendom. Hiermee heb ik ook een antwoord gegeven aan de afgevaardigden die vroegen of ik van mening ben dat deze bedrijven een nutsfunctie moeten houden: ja, dus.

Bij de discussies over het beleidsplan DIV is vastgesteld dat de huidige Waterleidingwet op diverse punten moet worden aangepast. Daarvoor zijn veel voorbeelden gegeven. Ik streef ernaar dat de nieuwe Waterleidingwet u in 1998, dus nog in deze kabinetsperiode, zal bereiken. Een aantal uwer heeft gevraagd of het mogelijk is de komende periode van tijd tot tijd op de hoogte gesteld te worden van de voortgang van deze wet. Dat zeg ik u toe.

Voorzitter! Ik ben het met eenieder eens, die zegt dat de internationale aspecten van de drinkwatervoorziening wel eens een van de grootste mondiale problemen kan vormen. Ik had het genoegen vorige week op uitnodiging van mijn Chinese collega een bezoek aan China te brengen. Het wordt je zeer bang te moede als je ziet welke problemen er aldaar op het gebied van het water bestaan. Afgezien van het feit dat er sprake is van een tekort aan water, is het water dat er is dermate ernstig vervuild, dat ik mij inderdaad afvraag hoe het moet met dat soort landen. China is slechts één land – niet het kleinste uiteraard – maar een dergelijke situatie bestaat waarschijnlijk in grote delen van de wereld. Wij moeten ons dan ook houden aan de afspraken die wij met elkaar bij de internationale ministersconferentie in Noordwijk gemaakt hebben. Eenieder die mij vraagt of ik daarvoor in Europees verband aandacht wil blijven vragen, kan wat mij betreft op een jawoord rekenen.

Voorzitter! Ik kom nu bij de beantwoording van de gestelde vragen. Er zijn heel wat vragen gesteld over de organisatie. Er zijn vragen gesteld over de relatie tussen de nutsfunctie en het opereren op de markt. Deze vragen hadden met name betrekking op de concurrentie. Verder is gevraagd naar de relatie met de WVO en naar de schaalgrootte voor een behoorlijke samenwerking.

Ik zou u het volgende willen voorstellen. Ik wil u over deze onderwerpen graag een aparte notitie doen toekomen, zodat wij daarover afzonderlijk kunnen discussiëren. Ik vind die notitie ook van belang als voorbereiding op de Waterleidingwet. Weliswaar zijn het geen aspecten die per se geregeld moeten worden in de Waterleidingwet. Het lijkt mij echter buitengewoon goed om als kapstok voor die samenwerking aan te geven, wat wel en niet kan en hoe wij ons moeten opstellen.

Die notitie komt niet onmiddellijk. Wij gaan daaraan werken. Ik kan u wel zeggen dat de rijksoverheid altijd ervan is uitgegaan dat drinkwater in eerste instantie een zaak is van volksgezondheidsbeleid. Als er door een organisatie een activiteit ontplooid zou worden die zich niet verhoudt met dat aspect, hebben wij een probleem. Dat kan dus ook nooit. Bovendien kunnen burgers nooit het slachtoffer van concurrentie worden. Die twee randvoorwaarden kan ik nu reeds uitspreken. Verder zeg ik u toe, hopelijk op niet al te lange termijn met een notitie te zullen komen over alle andere aspecten die de commissie aan de orde heeft gesteld. U helpt mij daarmee, want, nogmaals, het is een zaak die zonder meer een onderdeel zal moeten worden van de Waterleidingwet.

De heerStellingwerf(RPF)

Wordt er in die notitie ook aandacht besteed aan dat nutskarakter?

MinisterDe Boer

Ja, met name.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Misschien is het goed als de minister even aangeeft welke aspecten aan die notitie ten grondslag zullen liggen? Er waren met name ook enkele punten met betrekking tot de ontwikkeling in Zeeland. Ik wil graag weten of die meegenomen worden. Daar wordt ook een aantal suggesties gedaan. Kan de minister die ook meenemen in die notitie?

MinisterDe Boer

Er is op dit ogenblik ontzettend veel in beweging in die wereld. Mevrouw Augusteijn heeft het nu over Zeeland, maar dat geldt ook voor Brabant en voor andere delen van Nederland. Er is ontzettend veel gaande, ook op het gebied van de relatie met de bedrijven die nu eenmaal hun industriewater graag redelijk voordelig betrekken. Wat kan de rijksoverheid wel en niet accepteren? Hoe verhoudt zich dat tot de nutsfunctie? Deze vragen zijn terecht gesteld. Het gaat hierbij tevens om de vraag: hoe verhouden de zuiveringstaken, die wel of niet door anderen kunnen worden overgenomen, zich tot de taken van de waterschappen en tot de wettelijke structuren? Wat betekent het voor de relatie tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en mij? Kortom, het zijn zaken die sterk portefeuilleoverschrijdend zijn. Daarom is het beter dat ik nu niet mijn visie geef zonder dat ik met mijn collega daarover overleg heb gevoerd. Dat is niet zinvol. De Kamer heeft er meer aan dat wij een notitie maken die goed interdepartementaal is afgestemd. Ook de minister van EZ en waarschijnlijk ook de minister van LNV zullen hierover hun mening willen uiten. Ik zal de Kamer voorzien van een notitie die wordt gedragen door de andere departementen.

De heerStellingwerf(RPF)

Voorzitter! Ik hoop dat dit niet een afzwakking betekent van wat in deze nota staat. Dat kan het uitgangspunt niet zijn.

MinisterDe Boer

Dit is mijn uitgangspunt. En als ik niet had gezegd wat ik nu heb gezegd, zou ik naar voren hebben gebracht wat nu in de PKB staat. De PKB-tekst blijft overeind. De antwoorden die ik heb gegeven, blijven ook overeind. Wat nu aan de orde is gesteld, is het spanningsveld tussen het nutsbedrijf en de commerciële activiteiten. Hoe gaan wij om met bedrijven die elders een halffabrikaat kunnen krijgen tegen een lagere prijs? En hoe gaan wij om met een waterleidingbedrijf dat tegen een lager tarief kan zuiveren dan een waterschap? Aangezien wij de belangen van beide organisaties hebben te behartigen en aangezien wij de belangen van de burgers hebben te behartigen, zodat zij kwaliteit voor niet te veel geld krijgen, is het noodzakelijk dat wij de zaken goed doornemen. Dat gaat iets verder dan een PKB. Het gaat ook iets verder dan de Waterleidingwet. Maar het is heel goed om dat als basis te gebruiken voor de activiteiten die wij in de komende periode met elkaar ontplooien.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! Op welke termijn kan de notitie naar de Kamer komen?

MinisterDe Boer

In november. Ik kan nu een heleboel vragen overslaan, voorzitter.

Onder anderen de heer Esselink heeft zich gestoord aan het feit dat Frankrijk niet aan zijn financiële verplichtingen op het punt van het Rijnzoutverdrag heeft voldaan. Hij heeft gevraagd: hoe zit het daarmee? Wij hebben telefonisch overleg gevoerd met het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daar moet immers het antwoord op deze vraag vandaan komen. Ons is meegedeeld dat de zaak nog niet rond is, maar dat het probleem op heel korte termijn lijkt te kunnen worden opgelost. Dat is dus een voorzichtig positief antwoord.

De heer Huys heeft gevraagd hoe het zit met de signalen vanuit de Europese Commissie inzake de discussie over de implementatie van de nitraatrichtlijn. Zoals men weet, worden hierover op dit ogenblik gesprekken gevoerd. Wij hebben nu geen zicht op de definitieve uitspraak. Wij zijn buitengewoon benieuwd wanneer die uitspraak komt. Inmiddels voeren wij natuurlijk ons eigen nitraatbeleid.

De heer Huys heeft gevraagd of wij wel de nieuwe kwaliteitsdoelstellingen halen als de provincies intrekgebieden gaan beschermen. Wat zijn dan de kosten? Veel sprekers zijn hierop ingegaan. De provincies hebben in IPO-verband globale berekeningen uitgevoerd voor dat nieuwe beleid. Men heeft daarvan per provincie nog niet een duidelijk beeld. Men gaat ervan uit dat er ongeveer 80 gebieden beschermd moeten worden en dat die gebieden dan al aardig voldoen aan de kwaliteitsnormen. In een aantal gebieden zijn extra zuiveringsactiviteiten nodig. Dat gaat uiteraard met kosten gepaard. Wij gaan ervan uit dat die kosten een aantal miljoenen zullen bedragen. Wij kunnen daar pas nauwkeuriger over spreken als wij de kosten beter in beeld hebben. Wij gaan ervan uit dat de gegevens van het IPO ongeveer de realiteit aangeven.

De heerHuys(PvdA)

Worden naast de kosten ook de effecten van dat beleid meegenomen? Dan kunnen wij die tegen elkaar afwegen.

MinisterDe Boer

Bij de voorbereiding is men tot de conclusie gekomen dat het noodzakelijk is om de grondwaterbeschermingsgebieden te vergroten met de intrekgebieden. Ik ga ervan uit dat dit is gebeurd op basis van de behoefte, op basis van de ontoereikendheid van het grondwaterbeschermingsbeleid op zich. Als de kosten van vergroting van het areaal van het grondwaterbeschermingsgebied een paar miljoen bedragen, dan vind ik dat alleszins een redelijke prijs. Sterker nog, wij moeten dan bijna zeggen dat wij er redelijk voordelig van af komen.

De gemeente Rotterdam heeft actie ondernomen om de vervuiling van de Rijn en de Maas nog verder aan te pakken door met name de vervuilers aan te pakken. De heer Huys vroeg of ik dat soort acties wil ondersteunen. Uiteraard wil ik dat doen. Het is ook noodzakelijk om in internationaal verband verder overleg te plegen, want dit houdt nauw verband met het Rijnactieplan en het Maasactieplan. Ik verbind mij er nog niet aan wat die ondersteuning, behalve woorden, verder inhoudt, maar ik vind het een belangrijke zaak dat de gemeente Rotterdam daar zeer actief mee bezig is.

De heer Kamp vroeg ook naar de bescherming van de intrekgebieden. Ik heb daar zoëven al iets over gezegd. Wij hebben regulier overleg met de provincies over veel zaken en met name ook over dit aspect. Wij stellen dit maandelijks aan de orde in de werkgroep milieubeschermingsgebieden, zodat wij dit kunnen blijven volgen.

De heer Kamp vroeg ook naar de regeling waarbij wij van schadevergoeding naar stimulering willen overgaan. Hij vroeg, zij het in iets nettere bewoordingen, of dit geen ordinaire bezuinigingsmaatregel is. Ik vind dat absoluut niet. In zijn algemeenheid gaan wij er steeds meer toe over om te komen tot beleidsuitvoering via samenwerking en stimulering om de anderen zover proberen te krijgen dat het beleid ook door hen ondersteund wordt. Dat gebeurt hierbij ook. Het dreigen met het uitvoeren van activiteiten die bij de andere kant weer tot schadevergoedingseisen leiden, is over het algemeen buitengewoon contraproduktief bij de uitvoering van je beleid. Een stimuleringsbeleid, waarbij je probeert anderen ook een stuk verantwoordelijkheid te laten dragen, werkt over het algemeen veel en veel beter. En zelfs als dat wat meer zou kosten, dan is het de moeite waard. Het is namelijk een diepte-investering. Overigens moet ik zeggen dat de samenwerking met andere partijen bij het beleid inzake de waterbescherming en de waterkwaliteit over het algemeen zeker niet te wensen overlaat.

De heerEsselink(CDA)

Ook de schadevergoeding zou toch via een provinciale verordening weer ten laste komen van de waterwinbedrijven?

MinisterDe Boer

Zeker.

De heerEsselink(CDA)

U sprak van een bezuinigingsmaatregel, maar in beide gevallen draagt het waterleidingbedrijf de kosten. Er kan dus hoogstens een verschil in hoogte zijn tussen stimulering en schadevergoeding.

MinisterDe Boer

Ik ga ervan uit dat je bij een stimuleringsbeleid in een vroeg stadium met partijen overleg pleegt. Je probeert dan samen tot een beleid te komen. Je krijgt dan een andere situatie dan wanneer één partij van mening is dat hem onrecht wordt aangedaan of dat hij recht heeft op een schadevergoeding. Nogmaals, het geld is niet het belangrijkste. Het gaat om de vraag: hoe kun je tot een effectieve beleidsuitvoering komen?

De heer Kamp heeft gevraagd waarom in de algemene maatregel van bestuur bij de Wet verontreiniging oppervlaktewater geen normen opgenomen zijn voor organochloorverbindingen en voor enkele bestrijdingsmiddelen. In punt 3.1.b van de PKB wordt gepleit voor een uitbreiding van een aantal parameters waarvoor kwaliteitsdoelstellingen moeten worden geformuleerd. In overleg met Rijkswaterstaat en Vewin zullen wij bekijken welke parameters nog moeten worden toegevoegd aan het huidige programma. Dan gaat het met name over de integrale normstelling van stoffen.

Vervolgens vroeg hij of in stroomgebieden van oppervlaktewater met drinkwaterfuncties het bevorderen van een rendabele landbouw in combinatie met natuurbeheer mogelijk is. Ook vroeg hij hoeveel geld daarvoor nodig is. Ik verwijs naar het antwoord op kamervraag 21. Daarin staat dat er op zichzelf geen extra geld voor nodig is en dat het vooral via de bestaande regelingen van het gebiedsgericht milieubeleid geëffectueerd kan worden. Daar zijn fondsen voor in het kader van ruimtelijke ordening. Overigens geldt ook voor het stimuleringsbeleid dat je vaak heel ver kunt komen wanneer je overleg voert met het landbouwbedrijfsleven. Ook individuele ondernemers zoals boeren vinden het belangrijk om op deze manier samen te werken met de waterleidingbedrijven. Niet zelden hebben wij ook nog te maken met bedrijven die gesitueerd zijn in een EHS of in een relatienotagebied. Dan werkt het allemaal nog wat eenvoudiger.

De heer Kamp vroeg naar de stand van zaken van het RAP en het MAP. De voortgang van het Rijnactieplan is goed. Er worden momenteel een aantal duidelijke afspraken over gemaakt. Bij de Maas heeft het wat langer geduurd. De organisatie is net rond. Wij zijn nog in een stadium van voorbereiding. Concrete resultaten zijn nog niet te melden.

De heerKamp(VVD)

Hoe beoordeelt de minister de stand van zaken met betrekking tot het MAP?

MinisterDe Boer

Het heeft vrij lang geduurd voordat partijen rond de tafel konden gaan zitten en het heeft vrij lang geduurd voordat er een behoorlijke taakverdeling was en dat men kon afspreken waar er gewerkt zou moeten worden. Nogmaals, wij hebben het gevoel dat wij nu zover zijn dat wij aan het werk kunnen. Het was niet gemakkelijk, maar dat hindert niet als je er op een gegeven moment maar mee kunt beginnen.

Mevrouw Vos heeft gevraagd hoe hoog de kosten zullen zijn als de provincie langer moet vasthouden aan het gebiedsgerichte beleid. Dan gaat het vooral om apparaatskosten. Die worden betaald uit het Provinciefonds. Daar zijn enkele miljoenen mee gemoeid. De schadevergoeding is marginaal. Tot nu toe ging het om een paar ton. Dit werd verrekend via de drinkwaterprijs. Het stimuleringsbeleid vindt plaats via de bijdrageregeling gebiedsgericht milieubeleid. Ik kan concluderen dat de provincies daar geen probleem mee hebben.

Mevrouw Vos heeft ook gevraagd of ik extra structuurbeleid voor de landbouw wil inzetten om ook op de droge zandgronden de doelstelling te halen. Zij had het met name over de korting van de mestquota, de biologische landbouw, het verminderen van de veedichtheid en dat soort populaire maatregelen. Eind augustus zal door de ministers van LNV en van VROM een voortgangsrapportage over de uitvoering en de implementatie van de integrale notitie Mest- en ammoniakbeleid aan de Kamer worden gestuurd. Daarin zullen wij aangeven hoe het zit met de voortgang, ook ten aanzien van de diverse onderdelen zoals het ammoniakbeleid. In die voortgangsrapportage komt aan de orde hoe mijn collega's en ik om zullen gaan met het probleem van de droge zandgronden. De suggesties die de Kamer heeft gedaan, zullen wij zeker meenemen. Zij zal daarna zien wat wij daarmee hebben kunnen doen en ik ben ervan overtuigd dat wij dan weer van gedachten zullen wisselen.

Mevrouw Vos heeft gevraagd of ik de sanering van de problematische bestrijdingsmiddelen wil versnellen. Wij hebben een programma en wij hebben afspraken gemaakt met het bedrijfsleven, met LTO en Nefyto, de organisatie die zich met de bestrijdingsmiddelen bezighoudt. Die afspraken zijn gemaakt, dus de sanering kan niet versneld worden. Ik kan wel toezeggen dat er nog eens overleg zal plaatsvinden met de VNG over de bestrijdingsmiddelen die eventueel door gemeenten worden gebruikt en ook in het Maaswater terechtkomen. Dat vind ik een belangrijk gegeven. De middelen die mevrouw Vos noemde, vallen overigens onder de landbouwbestrijdingsmiddelen en derhalve onder de toelatingsnormen van de CTB. Daarover zijn ook afspraken gemaakt. Desalniettemin kan ik mij voorstellen dat met name de gemeenten zich beijveren om iets eerder tot een uitfasering te komen van deze bestrijdingsmiddelen. Dat kan echter alleen maar op vrijwillige basis. Ik zal er contact over hebben met de gemeenten.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister stelt dat de sanering niet versneld kan worden omdat er nu eenmaal afspraken zijn gemaakt. Dat erken ik. Aan de andere kant is het probleem natuurlijk levensgroot aanwezig. Het bevredigt mij niet dat de regering voortdurend als argument aanvoert dat er afspraken zijn gemaakt en zij dus nu geen mogelijkheden heeft, terwijl de feiten er overduidelijk op wijzen dat met de sanering van een beperkt aantal middelen een enorme stap vooruit gedaan zou kunnen worden. Vindt de regering ook niet dat het, zeker als het om het drinkwater gaat, nodig is om daar nog eens naar te kijken en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om een aantal middelen sneller te saneren dan volgens de planningslijsten van het college van toelating de bedoeling is?

MinisterDe Boer

Het gaat maar om een aantal middelen, maar als die niet meer gebruikt worden, zou ik niet graag hebben dat er daarvoor weer andere in de plaats komen. Dat is het grote probleem. Wij zijn overeengekomen dat wij de gemaakte afspraken op korte termijn zullen evalueren. Ik kan mij voorstellen dat daarbij nog een keer wordt bekeken of tot versnelling overgegaan kan worden. De CTB, die voor ons richtinggevend is, heeft ons echter heel duidelijk kenbaar gemaakt dat de huidige toelatingsnormen en de data tot wanneer de middelen gehanteerd kunnen worden, verantwoord zijn. Daar ga ik dan ook van uit. Ik heb echter het gevoel dat hierop bij het landbouwbedrijfsleven moeilijk teruggekomen kan worden. Ten aanzien van de VNG is dat gevoel anders: van de organisaties die ook een voorbeeldrol moeten hebben en waarvan ik vermoed dat zij eerder tot alternatieven zullen overgaan dan het landbouwbedrijfsleven, is de VNG de aangewezen instantie om te bekijken of er andere mogelijkheden zijn voor het gebruik van middelen ter bestrijding van onkruid. Dat wil ik dus doen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! Het gaat volgens mij om een beperkt aantal middelen waarvoor wel degelijk alternatieven zijn. Naar mijn mening komt de minister in het bijzonder in de problemen met de fabrikanten, omdat daarmee afspraken zijn gemaakt. Dat vind ik wat anders dan dat zij in de problemen zou komen met de landbouw, want volgens mij zijn er wel degelijk alternatieven.

Voorts vind ik het een probleem dat er nu steeds wordt gekeken naar vermindering van de emissies van bestrijdingsmiddelen, terwijl het vooral ook gaat om de milieubelasting. Ik vind dat er nog te weinig aandacht is voor hetgeen ik heb gezien in het Meerjarenplan gewasbescherming. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de minister.

MinisterDe Boer

Als wij het over emissies hebben, hebben wij het over een milieuprobleem, althans als die emissie te hoog is. Ik begrijp dan ook niet helemaal wat mevrouw Vos hiermee bedoelt.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik bedoel dat er heel erg wordt gekeken naar de kilo's bestrijdingsmiddelen, terwijl het gaat om de giftigheid van die middelen. Onder meer milieuorganisaties, maar ook Vewin, hebben gesteld dat er nadrukkelijker moet worden gekeken naar de giftigheid van de middelen, omdat men daar natuurlijk mee te maken heeft.

MinisterDe Boer

In wezen gaat het helemaal niet om de kilo's, maar om de giftigheid. Wij zullen ons niet druk maken over kilo's van een bepaalde stof die niet giftig is. In dat verband hebben wij afspraken gemaakt en zijn wij geadviseerd door de Commissie toelating bestrijdingsmiddelen. Die afspraken zijn ook besproken met de Kamer. Ik ben zeker bereid om op vrijwillige basis nog eens met partijen te overleggen. Aangezien wij afspraken hebben gemaakt, kunnen wij niet zomaar zeggen dat plotseling een situatie is ontstaan die ernstiger is dan op het ogenblik dat wij met elkaar afspraken maakten. Als dat wel zo was, had je een reden om te zeggen dat het niet meer kan, maar dat is niet zo. Wij willen wel met de VNG een gesprek voeren om te bekijken of iets anders te bedenken is voor het schoonhouden van de straatjes. Dat vind ik een andere situatie.

Mevrouw Vos heeft ook gevraagd of extra geld voor de gemeenten ter beschikking gesteld kon worden in verband met de nieuwe taken. Dan hebben wij het weer over intrekgebieden. Ik heb de commissie een brief doen toekomen naar aanleiding van de brief van de gemeente Margraten. Daarin heb ik al aangegeven dat de middelen ter beschikking zijn gesteld via de provincies. Als er sprake is van achterstallig beleid – ik wil bijna spreken over achterstallig onderhoud – dan zouden de provincies dat in eerste instantie moeten financieren als de gemeenten dat moeten doen, of zij zouden dat zelf nog moeten doen. Voor de rest zal de gemeente op basis van de financiën die zij hebben in het kader van de BUGM- en de VOGM-gelden zelf tot uitvoering van haar activiteiten moeten komen. Men moet zich realiseren dat de gemeenten voor de bedrijven waarmee zij contact hebben, al vergunningverlener waren. Ter wille van een goede stroomlijning hebben zij een takenpakketje er bijgekregen. Voor sommige is het althans een takenpakketje. Op het ogenblik dat de zaak helemaal goed geregeld is door provincie, moet er geen probleem zijn. Dan kan gewoon worden gefinancierd uit de middelen die de gemeente heeft voor haar inrichtingenbeleid. Is er sprake van achterstallige vergunningverlening of van achterstallige controle, dan vind ik dat de provincie daar iets aan moet doen. Dat hebben wij ook geschreven in de brief aan deze gemeente. De provincie Limburg zal hierover dus met de gemeente Margraten van gedachten moeten wisselen, of andersom.

De heer Esselink heeft ook gevraagd hoe het zit met de landbouwbestrijdingsmiddelen. Hij heeft gevraagd of de minister afspraken wil maken over de reductie van het gebruik van deze middelen. Ik heb zoëven al laten doorschemeren dat er wordt gewerkt aan een meerjarenplan hygiëne en materiaalbescherming. Bedoeld worden dan niet-landbouwbestrijdingsmiddelen. Die horen er immers ook bij. Daarover wordt de Kamer binnenkort door ons geïnformeerd. Diuron valt overigens onder het MJP-G.

De heerEsselink(CDA)

Mijn opmerking hield in dat in het MJP-G de georganiseerde landbouw en de produktiebedrijven – degenen die op de markt brengen – wel convenantpartner zijn, maar de gebruikers die geen landbouw bedrijven, niet. Daarom pleitte ik ervoor tegenover gemeenten iets te doen. Maar dat zegde de minister inmiddels toe en daarvoor dank ik haar.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

In de brief van het directoraat-generaal staat heel duidelijk dat deze diuronemissie uit het stedelijk gebied afkomstig is, dus helemaal niet uit de landbouw. Eerlijk gezegd zal het mij worst wezen waar het vandaan komt. Het moet er gewoon uit en dat is wat wij nastreefden.

MinisterDe Boer

Ik heb al met veel omhaal van woorden verteld dat ik met de VNG overleg daarover wil hebben.

De kosten van de zuivering zijn in sommige gebieden een gulden hoger dan elders. Dat kan in de toekomst meer worden. Mij is gevraagd of het mogelijk is om een verevening te realiseren. Ik vind dat op zichzelf een sympathieke gedachte. Zij is wel lastig uitvoerbaar. Het lijkt mij goed als ik daarover met Vewin van gedachten ga wisselen, niet omdat het nu een groot probleem is, maar omdat ik mij kan voorstellen dat het op den duur wel een groot probleem wordt. Het valt niet goed te verdedigen dat je in bepaalde delen van dit land aanmerkelijk meer voor een glaasje water moet betalen dan elders.

De heer Esselink heeft ook gevraagd of er niet een mooie pijpleiding zou kunnen komen van de bovenloop van de Rijn naar Nederland. Technisch is dat heel wel mogelijk; het is alleen buitengewoon duur. Overigens, daarmee haal je natuurlijk ook een beetje de druk van de ketel om het water als zodanig schoon te houden. Wij vinden het noodzakelijk dat al die bedrijven die aan de Rijn en de Maas zitten, ervoor zorgen dat het water daar schoon blijft en dat er niet alles op geloosd kan worden. Maar los van dat aspect, dat ik op zichzelf een buitengewoon belangrijk aspect vind, is het dermate duur dat wij daar niet toe over kunnen gaan.

Voorts heeft de heer Esselink in het kader van het grondwaterbeschermingsbeleid gevraagd hoe het zit met de taakoverdracht naar de gemeenten. Hij vroeg of dat wel een goede beslissing is geweest, omdat het op dit ogenblik hier en daar toch nog wel wat lastig is. Wij hebben het gedaan omdat het noodzakelijk was om tot een stroomlijning van het vergunningenbeleid te komen. Dat is overigens nog maar heel recentelijk geëffectueerd. Zo'n overgangsperiode is altijd wat onwennig. Ik ga er derhalve van uit dat dit zich op een gegeven ogenblik ook wel weer zal settelen. Daarvoor is overigens een bedrag van 10 mln. extra gefourneerd. Ik ga ervan uit dat zowel het beleid als het geld ervoor zullen zorgen dat de gemeenten dat op een gegeven moment goed kunnen uitvoeren.

Er is gevraagd of een tweejaarlijkse rapportage van Vewin gecombineerd kan worden met de jaarlijkse rapportage van het RIVM. Dat kan ik niet zomaar toezeggen, omdat ik daarover overleg moet voeren met Vewin. Ik weet niet of het zinvol is, ik weet niet of dat erg veel extra problemen met zich brengt, maar ik zal het met Vewin bespreken.

Dan krijgen wij de discussie over de loden drinkwaterleidingen. Voor het jaar 2000 zullen alle dienstleidingen vervangen worden en dan hebben wij dus alleen nog het probleem van de loden binnenleidingen in vooral de oude panden. Wij hebben ons zeer indringend afgevraagd, hoe groot en ernstig dat probleem is en welke activiteiten wij moeten ondernemen om die, als dat nodig is, op korte termijn allemaal te laten vervangen. Om een duidelijk zicht te krijgen op dat probleem, hebben wij aan de Gezondheidsraad een advies gevraagd. Dat advies zullen wij in de herfst van dit jaar ontvangen en op basis daarvan kunnen wij onze beleidsmaatregelen nemen. Ik kan op dit ogenblik nog niet vermelden wat die zullen inhouden, maar ik kan wel zeggen dat wij bij alle renovaties de loden leidingen zullen laten vervangen. Het probleem wordt dus niet groter maar kleiner. Maar je moet je natuurlijk wel afvragen wat het betekent in de oude huizen, waarin die loden leidingen zitten.

De heerStellingwerf(RPF)

De 400.000 dienstleidingen worden wel vervangen. Waarom is dat dan ook niet bij dat onderzoek betrokken? Waarom wordt er een verschil gemaakt tussen dienstleidingen en leidingen in woonhuizen?

MinisterDe Boer

Dienstleidingen zijn leidingen waar de overheid c.q. de drinkwaterbedrijven een verantwoordelijkheid voor hebben. De leidingen in de huizen behoren tot het particuliere eigendom van de huiseigenaren. Dat is het grote verschil.

De heerStellingwerf(RPF)

Dat snap ik wel. Blijkbaar geven wij aan het vervangen van die eigen leidingen een zodanige prioriteit dat die loden leidingen voor 2000 moeten worden vervangen, terwijl wij voor de voorzieningen in de huizen eerst nog eens een onderzoek gaan starten. Dan kunnen wij toch zeggen: de prioriteit is daar feitelijk even hoog, zij het dat de uitvoering op andermans bordje komt.

MinisterDe Boer

Het is volstrekt duidelijk dat loden leidingen geen goede zaak zijn. Maar hoe groot is dat probleem? Wij weten dat er stukken loden leiding in de huizen zijn. Hoe groot is het aandeel van het lood dan nog in het drinkwater? Dat kan ik op dit ogenblik niet zeggen. Bovendien heeft het water een andere kwaliteit en is het ook minder agressief. Betekent dit dat daardoor het loodoplossend vermogen van het water geringer is geworden? Heb je daardoor ook minder problemen met water dat door de loden leidingen gaat? Ik kan dat niet overzien. Daarom wil ik een advies daarover hebben.

Het zou onverstandig zijn als wij nu zouden zeggen: wij denken toch dat het niet goed is, dus wij gaan nu maar over tot een heel grootschalige actie waarbij de loden binnenleidingen overal vervangen moeten worden. U moet bedenken wat het betekent, vooral in de binnensteden, als overal de loden leidingen uit de vloeren en wanden moeten worden gehaald. Dat betekent een geweldig hak- en breekwerk, of in elk geval het aanleggen van volstrekt nieuwe leidingen, waarbij de loden leidingen kunnen blijven liggen. Hoewel, die leveren nog wel geld op, meen ik. Het is dus een geweldige operatie. Ik wil die operatie best aangaan, maar dan moet ik wel weten dat het echt noodzakelijk is.

De heerStellingwerf(RPF)

Dat had ik dan ook wel willen weten voor de 400.000 leidingen van de waterleidingbedrijven zelf.

MinisterDe Boer

De leidingen worden geregeld vervangen; onderhoud is altijd aan de orde. Als je daar toch mee bezig bent, moeten de loden leidingen natuurlijk meteen vervangen worden. Wij weten immers dat het noodzakelijk is dat het water op een gegeven ogenblik niet meer door loden leidingen gaat. Maar het allergrootste deel van de leidingen bestaat al niet meer uit lood. Het gaat alleen om het stukje binnenshuis. Dat is een klein stuk in verhouding tot het totale traject dat het water al doorlopen heeft.

De heer Esselink heeft hier ook over gesproken en ik heb hem al antwoord gegeven.

De heer Kamp heeft vragen gesteld over het gebruik van chloor naar aanleiding van de reclame van het niet nader te noemen sigarettenmerk. Non-verbaal heb ik vanochtend al laten merken dat ik het volstrekt eens ben met alle kritische opmerkingen daarover. Overigens wordt chloor in het Nederlandse drinkwater zoveel mogelijk vermeden. Bij de drinkwaterbereiding komt nauwelijks meer chloor te pas. Alleen bij een tijdelijk optredende verontreiniging of een calamiteit kan het een rol spelen; dan moet je het wel hebben. Voor de rest gebruiken wij in Nederland nauwelijks of geen chloor en de situatie is dus niet te vergelijken met die in de Verenigde Staten.

Mevrouw Augusteijn heeft gevraagd welke maatregelen genomen kunnen worden om spoel- en lekverliezen bij waterleidingbedrijven terug te dringen. Ik vind dit in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de waterleidingbedrijven. Vewin heeft een milieuplan en heeft ook allerlei adviezen daarover. Die verantwoordelijkheid wil ik dus daar laten liggen.

Overigens wordt in het kader van het plan van de commissie-Van der Vaart nagegaan of er ook nog financiële stimuleringsmogelijkheden zijn om in het algemeen secuurder om te gaan met het grondwater. De verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven staat voorop. Wij komen erop terug.

Mevrouw Vos en anderen hebben gevraagd of waterbesparende maatregelen verplicht kunnen worden gesteld. Er worden op dit ogenblik al heel veel waterbesparende maatregelen getroffen, en wel door burgers, ook op voorzieningen zonder een meter. Er worden waterbesparende douches, toiletpotten en alle mogelijke andere waterbesparende voorzieningen aangeschaft. Ik vind het op dit ogenblik dan ook niet zinvol om ze verplicht te stellen. Het is veel belangrijker dat zulke maatregelen nu al als vanzelfsprekend worden getroffen. Overigens worden ze wel opgenomen in allerlei taakstellingen voor de bouw en in allerlei afspraken die worden gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van duurzaam bouwen; dat is volstrekt vanzelfsprekend. Ik denk dus dat wij dienaangaande geen andere maatregelen hoeven uit te vaardigen.

Er is wel iets aan de hand dat ik belangrijk vind, en dat is een kwestie van voorlichting. Een beetje algemeen gesteld: mensen die een zuinige douchekop hebben aangeschaft, douchen vaak langer. En dat zie je ook bij allerlei andere activiteiten. Als wij een zuinige lamp hebben, brandt die langer; als wij schone benzine gebruiken, rijden wij meer, en kennelijk baden wij met een zuinige douchekop dus langer. Het is een wonderlijk gegeven, maar wel een gegeven. De bezuiniging is dus relatief, omdat wij ons anders gaan gedragen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! Ik ben het er met de minister over eens dat mensen nog nauwelijks beseffen dat water een schaars goed is. Daar moet nog heel wat aan gebeuren, ook op het punt van voorlichting. Ik ga nog even in op dat verplicht stellen. Natuurlijk doen burgers veel. Dat is prachtig. Maar als je ziet dat het effectief is, waarom zou je het dan niet opnemen in het Bouwbesluit? Waarom doet de minister dat niet? Het is helder, effectief en iedereen weet waar hij aan toe is.

MinisterDe Boer

Het kan natuurlijk best opgenomen worden in het Bouwbesluit. Op het moment dat het Bouwbesluit herzien wordt, wordt het er ook in meegenomen, maar om er op dit ogenblik een aparte activiteit voor te ondernemen, vind ik niet zo zinvol.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het verbaast mij. Ik vond het bij het DUBO-pakket al een gemiste kans. Waarom is niet toen al gezegd dat het moest worden meegenomen in de wijziging van het Bouwbesluit?

MinisterDe Boer

Ik heb zelfs na laten gaan in hoeveel gevallen het niet gebeurt en op basis daarvan kan ik bekijken of wij alsnog tot een opneming willen overgaan. Op dit ogenblik is mijn informatie dat het overal vanzelfsprekend gedaan wordt, maar ik zal laten nagaan of er situaties zijn waarin het niet gebeurt.

Voorts heeft mevrouw Augusteijn gevraagd om een aanscherping van de doelstelling voor de waterbesparing van huishoudens en met name door inzet van meer hemelwater.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Ik heb een aantal dingen genoemd, met name technologische ontwikkelingen en ander water, maar er zijn natuurlijk een heleboel andere dingen te bedenken wat dat betreft.

MinisterDe Boer

U wilde dat het 10% verhoogd werd.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Juist.

MinisterDe Boer

Op dit ogenblik denken wij dat 10% voor 2000 en daarna 15% en 20% op zichzelf al een redelijk ambitieuze inspanning is, want men moet niet vergeten dat stabilisatie bij een toenemende economische welvaart, en dat hebben wij in Nederland, al moeilijk is. Naarmate mensen het beter krijgen, gaan zij meer water en elektriciteit gebruiken. Dat willen wij dus niet en dat betekent een vrij actief programma om mensen bewust te maken van de noodzaak om minder water te gebruiken. De voorzitter gaf mij zoëven nog de krant waarin een grote advertentie staat ten aanzien van het zuinig gebruik van water. Ik hoop dat iedereen ook altijd naar advertenties kijkt, want dan raak je je er ook van bewust. Voor de rest proberen wij op alle mogelijke manieren te bereiken dat mensen ertoe overgaan om minder te verbruiken. Het kan door technologische maatregelen en door gedragsmaatregelen, het laatste is nog het allerbelangrijkst, en het kan door experimenten met grijs water, alhoewel wij daar heel voorzichtig mee zijn.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Dat is op zichzelf ook terecht.

MinisterDe Boer

Waarom is 10% te laag en kan 15%, 20% of 25% wel? Als wij een besparingsdoelstelling aangeven, kan mevrouw Augusteijn altijd zeggen dat het te weinig is, maar ik moet dan wel weten waarom zij denkt dat wat wij zeggen te laag is en dat wat zij zegt goed is.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Mag ik de vraag naar u terugspelen? Waarom 10%?

MinisterDe Boer

Omdat wij dat uitgerekend hebben.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Daar wilde ik net aan refereren. Volgens de informatie uit de nota zelf is die besparingsdoelstelling gebaseerd op ervaringsgegevens en veronderstellingen van een rapport uit 1991. Als je weet dat er meer belangstelling gaat bestaan bij de burger voor de technische mogelijkheden, zou het misschien zinvol zijn om te kijken of je de doelstelling kunt aanscherpen. Kun je dan niet beter gebruikmaken van de huidige gegevens dan van een rapport van 1991? Dat was mijn vraag.

MinisterDe Boer

Ik heb gezegd dat ik 10% een verantwoorde taakstelling vind voor 2000. Dat is over vier jaar. Als wij zeggen dat wij ons baseren op een rapport van 1991, betekent het niet dat wij zijn gestopt met denken in 1991, maar dat wij de gegevens geëxtrapoleerd hebben naar 1995-1996. Op basis van de ervaringen met alle waterbesparende attributen, zoals douchekoppen, kunnen wij zeggen dat 10% haalbaar is als veel meer Nederlanders zich beheersen met het nemen van baden en douches. Overigens hebben wij volgend jaar een evaluatie van de waterbesparing. Bij die gelegenheid zullen wij opnieuw met de Kamer van gedachten wisselen over de situatie op dat moment in relatie tot de waterbesparingsdoelstellingen in het jaar 2000.

Voorzitter! Er is een vraag gesteld over het vluchtgedrag van agrariërs in verband met de grondwaterbelasting. Ik heb gezegd dat ik dit mee zal nemen bij de evaluatie van de grondwaterbelasting. Het is een belangrijk gegeven.

Het streven naar een bemetering van 100% voor 2000 is een geweldige opgave. Rotterdam is ermee begonnen. Amsterdam is altijd tegen geweest, maar op dit moment is ze veel positiever en is zij bereid om activiteiten te ondernemen. Overigens is 80% in Nederland bemeterd. Groningen, Amsterdam, Rotterdam en misschien nog een enkele stad zijn niet bemeterd. Ik weet dat daar activiteiten worden ondernomen. Met name in de binnensteden van Amsterdam is het technisch heel moeilijk. Ik geef het u te doen daar watermeters in een klein huis op te nemen.

De heer Huys heeft gevraagd hoe het staat met de proefneming met het brede waterspoor. Is er geen aanpassing van de WVO nodig? Non-verbaal heb ik laten weten dat er geen aanpassing nodig is. Dat is fout. Er is wel een aanpassing nodig. Ik dacht dat je dit kon doen als experiment. Dat is niet het geval. Het betekent niet dat wij niet verder kunnen gaan. Er is een aantal gemeenten dat toch enthousiaster of welwillender is dan een jaar geleden. Hier en daar worden bewegingen zichtbaar. Als je het brede waterspoor nog niet hebt, betekent het niet dat je er niet al naartoe kunt groeien. Je kunt veel doen in het kader van een samenwerking. Er kan een administratieve samenwerking op gang worden gebracht. Ik denk ook aan het sturen van één rekening. Er kunnen afspraken worden gemaakt over de zuivering. Als drie partijen het willen, kunnen zij heel ver komen. Nogmaals, ik zie een beweging, die mij redelijk optimistisch stemt. Het is overigens wel een zeer grote klus die niet onderschat moet worden. Ik meen dat de tijd er redelijk rijp voor is.

Er is gesproken over de vergunningverlening terzake van kleine onttrekkingen. Bij de evaluatie van de grondwaterbelasting komt dat ook aan de orde. In 1995 is er gestart met een wijziging van de Grondwaterwet. Ze houdt in dat de provincie bij verordening een algemene regel kan stellen, waarbij kleine onttrekkingen ook vergunningplichtig worden. Ik denk dat het wijs is, als zij dat ook doen, want daarmee kunnen ze sturen.

De heer Kamp vond de doelstelling van 40% waterbesparing in de industrie te hoog. Wij baseren ons op harde gegevens. Op basis van de CBS-gegevens kan worden geconstateerd, dat er op dit ogenblik al heel wat gebeurt. Mede op basis van de gegevens van de Vereniging voor krachtwerktuigen vinden wij het verantwoord om die 40% als doelstelling te hanteren. De Vereniging voor krachtwerktuigen kwam zelf met dat percentage van 40. Wie zijn wij dan om dat niet te hanteren?

De heer Kamp heeft gevraagd of wij terzake van het grijs hemelwater voldoende toepassingsmogelijkheden stimuleren. Wij zijn daarmee heel voorzichtig. Regenwater kan worden opgevangen en het kan worden gebruikt voor de waterspoeling van de toiletten. In de afgelopen maanden hebben wij weinig regenwater gehad. Hoe moet het dan met de spoelingscapaciteit? Dan moet men dus tóch een aansluiting hebben op de gewone drinkwatervoorziening. Bovendien, zodra leidingen worden gekoppeld, ontstaat het risico dat er ongelukken gebeuren. Kortom, wij zijn er nog niet uit. Wij vinden dit risico nog steeds tamelijk groot.

Voorzitter! Drinkwaterbesparing is noodzakelijk, maar het probleem van de verdroging wordt daarmee niet echt opgelost. Het is wat dit betreft maar een gering onderdeel. De verdroging kent een andere oorzaak en heeft sterk te maken met de gehanteerde waterpeilen. Wij gaan door met de waterbesparing – het stopzetten van de groei van het verbruik is noodzakelijk – maar dit werkt eerder ondersteunend ten opzichte van het antiverdrogingsbeleid dan dat het werkelijk curatief is.

De heer Esselink, die ook over de bestrijding van de verdroging heeft gesproken, kan ik zeggen dat de provincies en het Rijk samen het totale areaal van het verdroogde gebied in kaart hebben gebracht. Als je die kaart ziet, schrik je nogal; het gaat om een aanzienlijk gedeelte van Nederland. Deze kaart wordt periodiek geactualiseerd en gepubliceerd in de voortgangsrapportage inzake het integraal waterbeheer, uitgebracht door de minister van Verkeer en Waterstaat. Wij denken dat het goed is het op deze manier te doen. Wij zullen niet per provincie een doelstelling formuleren, maar hanteren een totaaldoelstelling die wij onder meer aan de hand van de genoemde kaart volgen.

Door de heer Kamp is gevraagd of met betrekking tot de grondwaterwinning door waterleidingbedrijven niet te draconische maatregelen worden genomen, mede gelet op de relatief geringe winst voor de natuur. Dat klopt wel, voorzitter, maar lokaal kan de verdroging door het gebruik van grondwater door een waterleidingbedrijf wel degelijk een probleem opleveren. Dit lijkt haaks te staan op wat ik zoëven zei, maar ik onderstreep dat ik het nu over de lokale situatie heb. Het is de provincie die hier alert moet zijn; zij behoort wat dit betreft grenzen te stellen.

De heer Kamp vraagt of de PKB-tekst, onderdeel 6.2.1, kan worden aangepast met de bedoeling prioriteit voor gebruik van grondwater voor hoogwaardige doeleinden binnen de industrie duidelijker te maken. Voorzitter! Ik heb er geen problemen mee om dit over te nemen. Het staat overigens niet in de "dikke tekst" maar in de "dunne tekst", maar toch is dit zinvol.

De heer Kamp stelt voorts een vraag over de 21 mln. die Amsterdam als winst zou hebben geboekt. Voorzitter! Er kan wel eens sprake zijn van winst bij een bedrijf, maar ik ga ervan uit dat die winst altijd weer terugvloeit naar het bedrijf en dus ten goede komt aan investeringen.

Tweede termijn van de zijde van de commissie

De heerHuys(PvdA)

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor haar niet langdurige maar wel diepgaande beantwoording. Ik meen dat in dit antwoord alle relevante aspecten aan bod zijn gekomen.

Een van de meest heikele punten, door iedereen opgevoerd, zal later nader worden uitgewerkt in een afzonderlijke notitie. Ik doel nu op de samenhang tussen de nutsfunctie, de markt, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren enz. Ik ben het ermee eens dat nu reeds in die zin door de minister een piketpaaltje wordt geslagen, dat zij onderstreept dat drinkwaterbeleid volksgezondheidsbeleid is. Dat betekent dat er geen sprake mag zijn van activiteiten die dit doorkruisen. Een waterleidingbedrijf kan daar niet aan beginnen en burgers mogen niet het slachtoffer van concurrentie worden. Ik denk dat dit een paar belangrijke punten voor de notitie zijn.

De minister heeft geen antwoord gegeven op mijn vragen over warm tapwater en over een versnelling op het gebied van kwaliteitsbewaking.

Ik ben het met haar eens dat de belangrijkste zorg van de overheid de permanente zorg voor de kwaliteit van het water is, en dus ook voor de kwaliteit van de bronnen. Die is heel relevant en daar moeten onze pijlen dus ook op gericht zijn. Dat gebeurt minder in het drinkwaterbeleid dan in andere facetnota's. En ik moet constateren dat wij daarbij slechts voor een deel op schema zijn. Dat zij zo. Ik zou in ieder geval niet graag beweren dat de regering, de overheid, de politiek te weinig druk zou zetten op het realiseren van de doelstellingen.

Ik ben er erkentelijk voor dat de minister de Kamer op de hoogte zal houden van de vorderingen bij het realiseren van de nieuwe Waterleidingwet, zodat wij het denkproces als het ware kunnen meemaken.

Ik ben het ook eens met wat zij zei over de intrekgebieden. Als je die gebieden met een paar miljoen groter kunt maken, dan moet je dat zeker doen. Daar ben ik het volstrekt mee eens, want dan kun je verschillende vliegen in één klap slaan. Ik accepteer het dat er op dit punt nog geen duidelijkheid is, ook al omdat de provincies er nog over zullen rapporteren. Wij horen hier nog wel iets over, zo neem ik aan.

De minister is bereid om Rotterdam te steunen bij het aanspreken van vervuilers op hun daden, maar zij vraagt zich wel af hoe zij dit zou moeten doen. Dat kan ik mij voorstellen. Ik vraag in ieder geval niet om geld, maar wellicht zou er in sommige gevallen menskracht beschikbaar kunnen worden gesteld. De bereidheid is in ieder geval al van betekenis.

Wij moeten constateren dat het nog niet zo eenvoudig is om het brede waterspoor te realiseren, omdat de WVO daartoe zou moeten worden aangepast. Het is de vraag of wij dit ervoor over moeten hebben, of kosten en baten dan nog redelijk in evenwicht zijn. De minister zegt dat het een kwestie van onderzoek is, een kwestie van toegroeien naar die situatie. Als het van onderaf gevraagd wordt, dan moeten wij toch zoeken naar oplossingen voor de betrokkenen die zo ver mogelijk gaan.

Op het punt van waterbesparing moet mij iets van het hart. Ik heb het al gezegd: waterbesparing is prima, omdat zowel de samenleving als de individuele burger natuurlijk verstandig met grondstoffen moet omgaan. Maar, zo heb ik gezegd, de zuinigheid moet de wijsheid niet bedriegen en mag de volksgezondheid niet bedreigen. In ons land verbruiken wij zeer weinig water per persoon, althans in vergelijking met het verbruik in andere westerse landen, dus het fanatieke besparen zou toch op een wat zachter pitje moeten. Er zijn "in de marge" best mogelijkheden.

Ik geef een voorbeeld. Allen die een tuin hebben – dat zijn er velen in dit land – hebben bijna ook allemaal een dak, een regengoot en een regenpijp, en zij kunnen bijna allemaal hemelwater opvangen. Gemiddeld komt er toch zo'n 25 tot 50 kubieke meter op zo'n dak per jaar terecht. Zij kunnen dat water gebruiken voor hun tuin. Ik zeg niet dat het volledig die 25 of 50 kubieke meter moet zijn, maar een deel daarvan kan toch zeker aldus gebruikt worden. Dat geeft al enkele kubieke meters besparing, zonder dat je aan de kwalitatieve doelstelling in het eigen huishouden iets hoeft te veranderen. Er wordt immers al veel water gebruikt om de auto te wassen of om de tuin te sproeien. Ik vind dat dit ook zaken zijn die aandacht verdienen: als wij de burger aanspreken op zijn verantwoordelijkheid, dan kan dit ook een heel aardige weg zijn.

Laatst kwam in een gesprek dat ik had over waterbesparing, het spreekwoord ter sprake: je moet uitkijken dat je het kind niet met het badwater weggooit. Toen viel mij in dat, als je te ver gaat met waterbesparing, het zou kunnen zijn dat je alleen nog maar het kind weggooit, omdat je het badwater niet meer hebt! Zover zou ik in ieder geval niet willen gaan.

De heerStellingwerf(RPF)

Voorzitter! Ik vind dit een vertekend beeld van de werkelijkheid. Misschien is het zo dat wij in Nederland ten opzichte van andere landen in de wereld relatief weinig verbruiken, maar wij baden nog in het water, bij wijze van spreken: 135 liter per persoon per dag is, dunkt mij, niet niks.

De heerHuys(PvdA)

Dat is inderdaad niet niks, maar ik zou er de grootste moeite mee hebben, als wij hier zouden uitspreken dat wij wensen dat dit teruggaat tot 90 of 100 liter. Dat vind ik namelijk zo'n zware ingreep in het persoonlijk leven en in het omgaan met water, dat ik daarvan denk: a. dat is absoluut niet nodig, en b. dat kan een bedreiging zijn.

Ik zeg dat je op allerlei andere manieren een hoop kunt doen. Als de individuele burger het drinkwater gebruikt om de auto te wassen en de tuin te sproeien – zaken waartegen ik op zich niet zoveel bewaren hebt – constateer ik dat je dit kunt voorkomen door zelf een regenton aan te schaffen: dan doe je ook wat.

De heerStellingwerf(RPF)

Waarschijnlijk kun je best, wanneer je met de mentaliteitsbeïnvloeding aan het werk gaat, tot 100 of 110 liter komen, als je dat wilt.

De heerHuys(PvdA)

Maar ik waarschuw voor het terugdringen van het huishoudelijk gebruik, want daar ben ik huiverig voor. Ik ben huiverig voor het, als het ware, fanatieke idee van: je moet zo ver terug, want dan pas doe je wat voor het milieu.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! Waarom vindt de heer Huys het juist op dit punt zo'n zware ingreep in het persoonlijke leven, daar waar wij in het milieubeleid aan iedereen vragen om te besparen. Op energiegebied en op allerlei gebieden vragen wij de burgers om te besparen. Dat lijkt mij voor wat het drinkwater betreft net zo logisch als het op andere terreinen is. Waarom maakt de heer Huys daar zo'n punt van?

De heerHuys(PvdA)

Omdat het gebruik van drinkwater ten principale geen echt milieu- en vervuilingsprobleem vormt, en omdat het gaat om de volksgezondheid.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik zal kort zijn in mijn tweede termijn, omdat ik op een groot aantal punten overeenstemming met de minister bespeur. Dat is niet zo verrassend, omdat ik dit in mijn eerste termijn al heb kunnen constateren.

De minister heeft alle vragen en opmerkingen die over de organisatie gaan, verschoven naar de behandeling van een notitie van haar hand. Ik vind dat verstandig, omdat het vragen en opmerkingen zijn die, behalve haar eigen ministerie, ook de andere door haar genoemde ministeries aangaan. Het met elkaar in verband brengen van die zaken, dit interdepartementaal goed voor te bereiden en het dan opnieuw hier aan de orde te stellen lijkt mij een wijze weg die wij graag met haar zullen bewandelen.

De minister heeft gezegd dat de maatregelen die in de landbouw genomen moeten worden, met het oog op het gewenste kwaliteits niveau van het oppervlaktewater in bepaalde stroomgebieden, afgedekt kunnen worden uit bestaande regelingen. Wij hopen dat graag met haar. Wij hebben de indruk dat het gaat om grote gebieden waar vrij ingrijpende maatregelen nodig zijn. Wij zullen graag afwachten of haar inschatting bewaarheid wordt.

De opmerkingen die de minister gemaakt heeft op twee punten ten aanzien van de overgang van het schadevergoedingsbeleid naar een stimuleringsbeleid, zijn ons uit het hart gegrepen en daar stemmen wij graag mee in.

De opmerking van de minister over chloor in het drinkwater was mijns inziens een terechte opmerking, omdat zij een juist beeld neer wil zetten, daar waar anderen dit niet hebben gedaan. Drie waterleidingbedrijven gebruiken bij een klein aantal pompstations structureel chloor, zo lees ik uit het antwoord van de minister op vraag 23. Met de minister vind ik dat niet verontrustend. Ik denk dat dit niet langer doorgaat dan noodzakelijk is.

De minister is van mening dat er in de huishoudelijke sector geen onderbouwing is voor een hoger besparingspercentage dan 10. Zij wil dit volgend jaar opnieuw bekijken bij de herbezinning in dezen. Wij zullen die afwachten. Ik denk dat hetzelfde moet gebeuren bij de 40%-norm. Die 40%-norm moet gehaald worden in het jaar 2000. De minister verwijst ongetwijfeld terecht naar haar contacten met de Vereniging voor krachtwerktuigen. Ik kan alleen maar zeggen dat de Vereniging voor krachtwerktuigen ons in een brief van 22 januari heeft gezegd dat men erg aanhinkt tegen die 40%-norm. Ik ben van mening dat die 40%-norm gehaald moet worden. Over het tijdstip zou gesproken kunnen worden. Ook gelet op de reacties van mijn collega's, denk ik dat het jaar 2000 uitgangspunt moet zijn. Het zou goed zijn als de minister volgend jaar ook een tussenbalans zou willen geven over de industriële sector en de 40%-norm.

MinisterDe Boer

Bij de Vereniging voor krachtwerktuigen was sprake van voortschrijdend inzicht.

De heerKamp(VVD)

Dat is altijd zeer te prijzen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Tijdens de hoorzitting heeft de Vereniging voor krachtwerktuigen dat standpunt herhaald. Ik was ook aangenaam verrast door hetgeen de minister hier over de Vereniging voor krachtwerktuigen meldde.

De heerKamp(VVD)

Ik ben én met de minister én met de heer Esselink van mening dat bemetering gewenst is. Het ging mij even om het jaar 2000, wat door de woordvoerder van het CDA werd genoemd. Mochten er mogelijkheden zijn om in die richting uit te komen, dan is dat alleen maar positief.

Ik heb in eerste termijn aangegeven hoe de fractie van de VVD denkt over het waterspoor. De minister vindt in deze commissie voldoende steun voor haar werkwijze in dezen. Ik kan mij voorstellen dat zij die werkwijze doorzet.

De minister is het eens met mijn opmerking over een onjuistheid in de tekst van onderdeel e van paragraaf 6.2. Ik had het voornemen deze tekst via een amenderende motie te wijzigen.

MinisterDe Boer

Ik heb gezegd dat ik uw suggestie overneem.

De heerKamp(VVD)

Misschien kan de heer Esselink mij even uitleggen hoe dit kan worden overgenomen zonder de PKB te wijzigen?

De voorzitter:

De minister heeft toegezegd de door u gedane suggestie te verwerken in de gewone tekst. Daarmee lijkt volwaardig aan uw verzoek te worden voldaan, mijnheer Kamp.

U mag natuurlijk altijd een motie indienen, dat kan niemand u beletten.

De heerKamp(VVD)

Ik zou er niet over willen peinzen. De suggestie van de minister om dit te verwerken in de toelichting, is naar mijn mening de allerbeste oplossing. Ik kan daarmee geheel instemmen.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! Veel wat ik in eerste instantie heb opgemerkt, betreft de organisatie van de bedrijfstak, de marktwerking en hoever je kunt gaan met de uitgangspunten van de nutsfunctie. Dat alles is verwezen naar een aparte interdepartementale notitie. Dat lijkt mij trouwens heel nuttig. Ik hoop dat daarin ook alle schriftelijke reacties kunnen worden meegenomen. Ik denk dat er alleszins reden is dit aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Ik ben blij van de minister te horen dat de notitie in november zal verschijnen. Wij zullen daarover dan ongetwijfeld met elkaar spreken.

Ten aanzien van het waterspoor heb ik reeds gezegd dat wij de experimenten afwachten. Wij zullen dan zien of wij erg of minder enthousiast moeten zijn. Ik constateerde slechts dat hiervoor in de hoorzittingen weinig enthousiasme bestond. Het leek mij op zichzelf een heel goed uitgangspunt. Ik ben ontzettend benieuwd hoe een en ander zal uitwerken.

Ik heb in eerste termijn gezegd dat de fractie van D66 van mening is dat er nog eens gekeken moet worden naar de waterbesparingsdoelstelling voor in ieder geval huishoudens en kleinzakelijk gebruik. De heer Huys heeft tot mijn niet geringe verbazing gezegd dat hij daar op dit moment niet voor is. Hij is bang dat wij dan raken aan de volksgezondheid. Ik vraag mij dat af. Het is nog altijd zo dat besparing niet per definitie betekent dat er in het algemeen minder water wordt verbruikt. Er wordt wel verstandiger mee omgegaan. Misschien kan er ook ander water worden gebruikt. De heer Huys gaf al een aantal aardige mogelijkheden aan. Als die bekeken worden, heeft hij er wellicht geen bezwaar meer tegen.

De heerHuys(PvdA)

Tegen mijn eigen voorstel heb ik in ieder geval geen bezwaar. Ik heb duidelijk aangegeven waar zekere marges en grenzen liggen. Voor mij geldt altijd dat je met iedere stof en grondstof wijs, zorgvuldig en terughoudend hebt om te gaan. Als de volksgezondheid in het geding is, moet je heel voorzichtig zijn. Je moet niet het idee opleggen van: als je veel bespaart, doe je heel veel voor het milieu. Ik zeg: zorg ervoor dat je de volksgezondheid centraal blijft stellen.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Dat lijkt mij een uitstekend uitgangspunt. Ik kan daar absoluut niets aan af doen. Ik dien derhalve de volgende motie in, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - het in het Beleidsplan Drink- en Industriewatervoorziening genoemde besparingspercentage voor huishoudens en de kleinzakelijke sector is gesteld op 10% in 2000 en 20% in 2020;

  • - deze voorstellen zijn gebaseerd op onderzoek uit 1991;

  • - het met het oog op het bereiken van de verschillende doelstellingen dringend noodzakelijk is tot maximale waterbesparing te komen;

voorts overwegende, dat technologische vernieuwingen en nieuwe doelstellingen binnen duurzaam bouwen in de praktijk extra mogelijkheden bieden voor verantwoorde besparing;

verzoekt de regering deze doelstelling opnieuw te bezien en in overleg met Vewin aan de Kamer voorstellen te doen tot aanscherping,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Augusteijn-Esser, Stellingwerf, M.B. Vos en Esselink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (23168).

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Voorzitter! Deze motie kan aan de orde komen bij de behandeling in deze Kamer van de evaluatie waterbesparing.

MevrouwVos(GroenLinks)

Mijnheer de voorzitter! Ik ben blij dat de minister op een aantal suggesties omtrent mest en nutriënten positief is ingegaan. Zij heeft gezegd: dat zal ik in mijn augustusbrief nader toelichten. Ik had eigenlijk ook niet anders verwacht. Maar je hoopt natuurlijk altijd alvast wat los te krijgen van de minister. Zij is in ieder geval duidelijk. De suggesties inzake extra kortingen op niet-grondgebonden mestrechten en graasdiernormen zullen worden aangescherpt. En wellicht kan met premies de vermindering van de veedichtheid worden gestimuleerd. Daarbij zal de omschakeling richting biologische landbouw voor de problematische gebieden met droge zandgronden worden meegenomen. Ik vraag de minister wel of er in augustus een financieel plaatje bij wordt geleverd. Het lijkt mij dat er voor dit soort zaken extra middelen beschikbaar moeten zijn. Het is immers de vraag of 475 mln. voldoende is.

MinisterDe Boer

Nooit!

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik ben benieuwd hoe het geld verdeeld gaat worden.

Dan kom ik bij de bestrijdingsmiddelen. Ik ben blij dat de minister zo duidelijk heeft gesteld dat het natuurlijk gaat om de giftigheid van stoffen en niet om de kilo's. Ik moet haar helaas wel een beetje uit de droom helpen. Bij de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming ligt de nadruk heel sterk op de vermindering van het aantal kilo's. Het is op dit moment heel moeilijk om harde normen voor milieubelasting vast te stellen. Daar worstelt men nogal mee. Ik vraag de minister toe te zeggen, dat de normen voor milieubelasting er komen, dat die in het meerjarenplan worden opgenomen. Vindt zij wellicht de milieumeetlat, zoals ontwikkeld door het Centrum voor landbouw en milieu, een aanknopingspunt? Overigens kreeg ik een beetje de indruk van de minister, dat zij vond dat wij de landbouw verder maar niet te veel met bestrijdingsmiddelen moesten lastigvallen, omdat wij de landbouw al zo lastigvallen met de mest.

MinisterDe Boer

Dat kunt u niet uit mijn woorden hebben opgemaakt.

MevrouwVos(GroenLinks)

Daar ben ik dan blij om, want ik vond wel dat u die indruk een beetje wekte.

De heerHuys(PvdA)

Voorzitter! Mevrouw Vos zegt steeds dat zij inzage heeft gehad in de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming. Mij heeft op dit punt echter niets bereikt, maar dat kan aan mij liggen. Ik meen dat die evaluatie voor hoog zomer was toegezegd; ik heb dat stuk nog niet. Ik vind het dan ook knap dat mevrouw Vos hieruit citeert.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik citeer daar niet uit. Er zijn natuurlijk al bouwstenen verschenen. Een van die bouwstenen is van een groep deskundigen die de emissievermindering heeft onderzocht. Dan gaat het duidelijk om de vermindering van het aantal kilo's bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt. Uit overleg met diverse personen is mij duidelijk geworden dat dit in ieder geval een heel belangrijke bouwsteen zal worden. Daarbij is mij ook duidelijk geworden dat het evalueren van het terugbrengen van de milieubelasting en van de giftigheid van de stoffen blijkbaar lastiger is. Ik hoop dat dit straks helder in die evaluatie naar voren komt. Daarom wil ik dat nu nog even bij de minister onder de aandacht brengen.

MinisterDe Boer

U citeert dus uit een niet bestaand stuk.

MevrouwVos(GroenLinks)

Nee, ik citeer niet. Ik heb deze bouwsteen, zoals die officieel heet, ook bij mij. Het gaat om het einddocument van de commissie van deskundigen die de emissievermindering heeft onderzocht. Dat is een deel van wat wij straks gaan krijgen. Ik heb ook niet gesuggereerd dat ik nu inzicht heb in het volledige stuk. Ik heb wel in gesprekken met ambtenaren en anderen vernomen dat men de evaluatie op andere punten wat lastiger vindt. Vandaar dat ik dit nu onder de aandacht breng.

Het is duidelijk dat de minister de zorg deelt over het tempo bij de aanpak van verdroogde gebieden. Ik vroeg haar of zij nog mogelijkheden ziet om extra impulsen te geven met het oog op de doelstelling voor het jaar 2000, ook omdat er nu nog onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de gelden voor het antiverdrogingsbeleid. Misschien kan zij daar nog kort op ingaan.

Ik steun de motie van mevrouw Augusteijn over de waterbesparing. Het lijkt mij dat meer dan 10% besparing voor de huishoudens te halen moet zijn. Verder ben ik van mening dat het verplicht stellen van voorzieningen in woningen een heel effectief middel zou zijn. Ik zie niet in waarom wij daar nog langer mee zouden moeten wachten. Ik leg de Kamer dan ook de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de noodzaak voor waterbesparing door de huishoudens groot is vanuit het oogpunt van natuur en milieu;

overwegende, dat het aanbrengen van zuinige stortbakken, kranen en douchekoppen in woningen een effectief middel is in het kader van de waterbesparing;

verzoekt de regering een wijziging van het Bouwbesluit voor te bereiden waarbij voor alle nieuwbouwwoningen de installatie van zuinige stortbakken, kranen en douchekoppen verplicht wordt gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (23168).

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter! Tot slot kom ik op de grondwaterbeschermingsgebieden en het vergroten van de intrekgebieden. Ik heb van de minister begrepen dat de extra kosten die daarmee gepaard gaan, moeten worden betaald door de provincies, aangezien die nu minder taken hebben. Ik ga ervan uit dat dit inderdaad op die manier wordt geregeld. Ik vraag de minister erop toe te zien dat daarover goede afspraken worden gemaakt. Het lijkt mij namelijk van groot belang dat die zaak van de grond komt.

De heerStellingwerf(RPF)

Voorzitter! De minister heeft alvast een aparte notitie aangekondigd over een van de grote problemen die net in discussie waren. Ik denk dat dit, gezien alle opmerkingen en het complexe karakter van dat onderdeel, verstandig is. Ik neem aan dat zij de opmerkingen van mijn fractie daarbij zal meenemen. Ik schat zelf in dat de door haar genoemde strategische allianties, waarbij eenieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid werkt, een goede zaak zouden zijn. Ik denk dat in die richting best de nodige ruimte kan worden gevonden.

Op het punt van de intrekgebieden sluit ik mij aan bij mevrouw Vos. Ik zie het als een algemene wenselijkheid dat er meer in die richting verder wordt gegaan. Ik hoop ook dat dit beleid de nodige vruchten zal afwerpen.

Wat de loden drinkwaterleidingen betreft blijf ik van mening dat er inconsequent geredeneerd wordt. Aan de ene kant moeten er 400.000 dienstleidingen versneld vervangen worden voor het jaar 2000. Aan de andere kant wordt het vervangen van loden leidingen in eigen woningen afhankelijk gesteld van nader onderzoek. Mijns inziens zal over een tijdje de conclusie getrokken kunnen worden dat ook wat dat betreft tot vervanging zal moeten worden overgegaan. Maar goed, de tijd zal het leren.

Ik denk dat er veel meer aan waterbesparing gedaan kan worden dan nu gebeurt, met name in bestaande bebouwing. Dat zou kostenneutraal doorgevoerd kunnen worden door de verrekening bijvoorbeeld via de waterrekening plaats te laten vinden, uiteraard gekoppeld aan de besparing. Het levert namelijk uiteindelijk geld op als je water bespaart, zeker op de lange termijn.

Het lijkt wel of men, naarmate het beter gaat, meer gaat gebruiken. Ik denk niet dat het als een noodlot moet worden gezien. Het lijkt mij veel meer cultuurbepaald. Dus zal mentaliteitsbeïnvloeding van groot belang zijn. Op dat terrein is nog ontzettend veel winst te boeken, zeker als wij weten dat slechts 4% van het grondwater dat wordt opgepompt, feitelijk gebruikt wordt als drinkwater en als water dat nodig is voor de voedselbereiding. Dat is zo'n miniem deel, dat er meer te besparen moet zijn zonder de volksgezondheid te hoeven aantasten.

MinisterDe Boer

Dan hebt u het niet alleen over de huishoudens, maar ook over de industrie. U wilt in z'n algemeenheid tot een besparing komen. Daar ben ik het volstrekt mee eens. Maar dan wil ik toch weten of u het over de industrie hebt? Wij hebben het gehad over een doelstelling van 40% en van 10%.

De heerStellingwerf(RPF)

Met die doelstelling van 40% ben ik het van harte eens. Ik vind dat de verhouding met de andere sector een beetje zoek is. Die zou wat mij betreft aangescherpt mogen worden. Om die reden ondersteunt mijn fractie ook de motie van mevrouw Augusteijn.

Voorzitter! De kleine onttrekkingen zouden vergunningplichtig kunnen worden gemaakt door de provincie. Ik ben er alleen bang voor dat het misschien niet of onvoldoende zal gebeuren. In hoeverre houdt de minister wat dat betreft de vinger aan de pols? Zal zij zo nodig ingrijpen als het de verkeerde kant opgaat en er veel kleine onttrekkingen plaatsvinden die eigenlijk onwenselijk zijn?

De minister heeft in de stukken op twee punten risicovergelijkingen aangekondigd. Ik heb gevraagd of er een risicovergelijking gemaakt is tussen oppervlaktewatergebruik en grondwatergebruik en of er op dat punt ook epidemiologisch onderzoek plaatsvindt. Mij lijkt dat een dergelijk onderzoek zinnige informatie zal opleveren voor de toekomst.

Ten slotte noem ik nog de reclameproblematiek van Philip Morris. Ik denk dat zo'n probleem heel gemakkelijk voorkomen kan worden gewoon door het verbieden van tabaksreclame.

De heerEsselink(CDA)

Ik heb nog een enkele reactie in tweede termijn namens de CDA-fractie. In de eerste plaats dank ik de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Een deel van de beantwoording houden wij nog tegoed, omdat zij in is gegaan op mijn suggestie om een notitie te maken over de taakafbakening in de Waterleidingwet, de WVO en wellicht in de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. Het kan ook nog de Grondwaterwet raken als het gaat om de vergunningverlening. Deze notitie dient ter voorbereiding van de beleidsmatige aanpak. Ook dient zij als richtlijn voor wat de Waterleidingwet moet gaan omvatten. Ik dank de minister voor het ingaan op mijn suggestie.

Een tweede punt betreft het meerjarenplan dat het gebruik van niet-landbouwbestrijdingsmiddelen en het gebruik door niet-landbouwers van landbouwbestrijdingsmiddelen moet omvatten. Waarom dit laatste? Omdat de niet-agrarische sector die landbouwbestrijdingsmiddelen gebruikt geen convenantspartner is in het Meerjarenplan gewasbescherming. Dat verklaart ook waarom wij de gemeenten op dit moment en wellicht andere instellingen die voor het bestrijden van wat zij als onkruid zien in het openbaar groen en op verharde oppervlakken niet kunnen binden. Ik ben blij met de toezegging van de minister, dat zij nog eens afzonderlijk met de gemeentebesturen contact op zal nemen onder de invalshoek dat de gemeenten een voorbeeldgedrag te vertonen hebben. Ik zie het namelijk als een hoofdinvalshoek als wij op onze burgers, op boeren en op bedrijven een appel doen om zorgvuldig om te gaan met de bodem en dus geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken als dat in redelijkheid niet nodig is. Gemeenten moeten zeker dat voorbeeld geven. Ik dank de minister dan ook voor die beide toezeggingen.

Het lijkt mij prima dat met het oog op de toekomst met Vewin wordt bekeken of er aanleiding is voor verevening als de kosten voor bepaalde gebieden echt oplopen. Ik neem aan dat wij daarover bij enige voortgangsrapportage of evaluatie zullen horen.

Over de loden leidingen, in het bijzonder de binnenleidingen, is afgesproken dat wij een advies van de Gezondheidsraad krijgen. Die afspraak loopt, voorzover ik weet, al geruime tijd. Voor mijn gevoel was er in het algemene advies van de Gezondheidsraad over lood in het milieu al sprake van dat in het bijzonder naar die leidingen gekeken zou worden. Wij wachten dat dus af, maar ik vraag de minister wel om, als het advies van de raad daar aanleiding toe geeft, ons een plan van aanpak aan te reiken, uiteraard in overeenstemming met Vewin en wellicht met de verschillende organisaties voor gemeenten en huiseigenaren. Aangezien de financiering de grote hobbel is voor de huiseigenaar, verhuurder of eigenaar-bewoner, zou in dat plan van aanpak ook de financiering en de wijze waarop die kan geschieden geregeld moeten zijn. Daarvoor zijn overigens al suggesties gedaan in de samenleving. Ik ga ervan uit dat dit zo geregeld zal worden.

Ik kom op het ontbreken van de bemetering in drie grote steden in dit land. De gebruikscijfers in die steden geven een aanmerkelijk hoger gemiddelde te zien in de bemeterde gebieden. In mijn wijze van zien zou dan ook bevorderd moeten worden dat ook in die drie gemeenten in een door hen te kiezen tempo – dat noem ik dan "zo spoedig mogelijk" – tot bemetering wordt gekomen, met als doel dat waterbesparing mogelijk wordt gemaakt in huishoudens en bij kleinzakelijk gebruik. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor effectieve waterbesparing individuele bemetering essentieel is;

verzoekt de regering te bevorderen dat alle aansluitingen op het openbare drinkwaternet zo spoedig mogelijk individueel bemeterd worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Esselink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (23168).

De heerHuys(PvdA)

De heer Esselink vraagt de regering om bemetering te bevorderen. Waaraan denkt hij zoal bij dat "bevorderen"? Dit lijkt mij nogal essentieel. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een advertentie, maar de heer Esselink denkt ook aan andere dingen en ik wil toch wel weten waar wij aan toe zijn.

De heerEsselink(CDA)

Het eerste instrument ter bevordering van dit soort goede doelen is overleg; daarnaar wordt bij herhaling verwezen in het beleidsplan. Het gaat om overleg met Vewin en in het bijzonder met drie leden van Vewin, namelijk de waterleidingbedrijven in die drie gemeenten. Daar kan mee overlegd worden, maar ook kan hun de beleidswens, zo die in de toelichting bij het beleidsplan zelf wordt uitgesproken, helder worden voorgehouden. Zij kunnen worden uitgenodigd, zeker wanneer een van hen in enig jaar een relatief grote winst heeft gemaakt, zoals het geval was bij het Amsterdamse waterleidingbedrijf. Dat schept alleen al mogelijkheden om een bemeteringsprogramma op te zetten, want dan zijn er ook financiële middelen voorhanden. In overleg kan naar mijn mening een heleboel worden bevorderd. Vandaar het wat neutrale woord "bevorderen": het is de regering die in overeenstemming met de Kamer een beleidsplan uitbrengt en het is de regering die de vele goede voornemens die daarin staan tot uitvoering brengt, met de samenleving en in het bijzonder met de waterleidingbedrijven. Wat mij betreft kan dat ook met deze wens.

De heerHuys(PvdA)

Het is mij helder, maar dan rest mij de vraag wat dit toevoegt aan hetgeen er al in het beleidsplan staat.

De heerEsselink(CDA)

In het beleidsplan wordt de koppeling tussen waterbesparing en bemetering niet zo expliciet gelegd als ik nu in de motie doe. Daarom lijkt het mij dat de motie iets toevoegt aan het beleidsplan als geheel. Wellicht kan de minister in haar reactie op de motie daar nog het hare aan toevoegen.

MevrouwAugusteijn-Esser(D66)

Wil de fractie van het CDA geen extra geld uittrekken om die bemetering te bespoedigen? Zie ik dat goed? Of wil het CDA dat wel? Dan wil ik natuurlijk graag weten hoeveel zij wil uittrekken en vooral waar zij dat vandaan wil halen.

De heerEsselink(CDA)

Bemetering is tot op de dag van vandaag een taak van het waterleidingbedrijf. Op drie bedrijven na hebben alle bedrijven vaak al van oudsher die taak als zodanig opgevat. Je zou haast kunnen zeggen dat om principieel-politieke redenen ooit in drie gemeenten is besloten, dat er niet bemeterd wordt. Waarom niet? Omdat men van mening was dat water – en ik onderschrijf dat op zichzelf wel – een eerste levensbehoefte was die voor rekening van het algemeen moest komen. Daar lag een echte politieke invalshoek achter. Die hebben wij in mijn wijze van zien achter ons gelaten. Daarom vind ik dat de Kamer nu helder moet uitspreken dat in het tijdsbeeld van vandaag, met de kennis die wij hebben over de eigen verantwoordelijkheid van mensen, bemetering ook in die drie bedrijven moet worden doorgezet. Dat doen zij in de toekomst. Dat lijdt geen twijfel. In die gemeenten wordt nu ook bemeterd in nieuwbouwprojecten. Ik vind het passend dat de aansluitingen die in het verleden niet bemeterd zijn, alsnog bemeterd worden. Dat probeer ik via een kameruitspraak voor te leggen.

Dan kom ik op de besparingsdoelstelling van de huishoudens. Ik heb de motie van mevrouw Augusteijn medeondertekend. Mij lijkt het dat de minister ons bij de eerstkomende evaluatie, na een gesprek met Vewin, kan laten weten of zij mogelijkheden ziet om die besparingsdoelstellingen in een neerwaartse, dus ambitieuzere richting bij te stellen. Dat is eigenlijk de essentie van de motie.

De heerHuys(PvdA)

Als in en na het overleg met Vewin blijkt dat dit niet lukt, wat doet u dan?

De heerEsselink(CDA)

Als in of na overleg met Vewin op basis van nieuwere onderzoeksgegevens blijkt – mevrouw Augusteijn heeft terecht gezegd dat de besparingsdoelstellingen nog zijn gebaseerd op de onderzoeksgegevens van 1991 en wellicht van daarvoor – dat neerwaartse bijstelling voor de korte en wat langere termijn onmogelijk is, dan is dat onmogelijk. Dan blijkt dat. Dan kunnen wij ambities ook niet verhogen. De motie vraagt ook om dat nog eens na te gaan en wel met het doel de ambitie te verhogen. Dat lijdt geen twijfel. Dat is ook mijn bedoeling en dat heb ik in eerste termijn ook gezegd.

Bij de evaluatie van de Grondwaterwet zullen wij ongetwijfeld te zien krijgen wat van de vergunningverlening voor de relatief kleine zakelijke onttrekkingen geworden is en of de provincies op dat gebied verordeningen hebben gemaakt. Dan hebben wij ook een beeld van het hele land. Dit loopt echter via de minister van Verkeer en Waterstaat.

Dan kom ik op het waterspoor en op het wijzigen van de WVO. In mijn herinnering hebben wij bij de behandeling van de evaluatienota, de Derde nota waterhuishouding, met de minister van Verkeer en Waterstaat afgesproken dat in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, die daarvoor gewijzigd moet worden, een experimenteerartikel zou worden opgenomen. De fractie van het CDA is er niet voor definitief te besluiten om het waterspoor over de volle breedte via wetswijziging in te voeren. Tot voor kort waren er geen plaatsen waarin men elkaar op dit gebied kon vinden. Het is geprobeerd in de Gelderse Achterhoek. Dat is stukgelopen. Ik heb begrepen dat in Noordwest-Overijssel, onder aanvoering van de gemeente Steenwijk, het waterschap, de waterleidingmaatschappij Overijssel en vier of vijf gemeenten de bereidheid hebben om zo'n experiment te doen. Daarom is er haast geboden met een wetswijziging, die overigens eenvoudig kan zijn. Je kunt immers moeilijk een experiment beginnen dat in strijd is met de wet. Dat moet je niet willen.

Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld over het verdelen van de besparingstaakstelling over de provincies. De minister heeft daarop geantwoord dat zij niet zover wil gaan. De achtergrond van mijn vraag was het gegeven dat een provincie nogal eens voor de keuze komt te staan van of het verdergaan met het onttrekken van grondwater of het geheel of ten dele overschakelen op oppervlaktewater. Die laatste mogelijkheid is voor sommige provincies, met name in het oostelijk en zuidelijk zandgebied, een stap die nogal ver gaat omdat zij die niet zo goed kennen. Dan zou het wel eens nuttig en nodig kunnen zijn dat provincies weten waar zij aan toe zijn met de rijksoverheid. Wij hebben immers wel een generieke besparingsdoelstelling voor grond- en oppervlaktewater, maar niet een toegedeelde. Ik ben derhalve benieuwd hoe de minister op dat punt de vinger aan de pols houdt. Vandaag is zij op grond van de Waterleidingwet nog aan zet, maar als de nieuwe Waterleidingwet daar is, heeft zij er via het traject van de vergunningverlening geen invloed meer op, terwijl wij als Tweede Kamer haar zullen afrekenen op het realiseren van de totale doelstelling.

Ik heb in het begin van mijn eerste termijn gesproken over het nut om aan uitgangspunt 2.1.b van de PKB een doelstelling toe te voegen. Daarop heeft de minister niet gereageerd. Omdat de tweede termijn voor mij de laatste is, dien ik de volgende motie in. Als de minister mij echter overtuigt, zal ik de motie terugnemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de aandacht voor watervoorziening van de industrie onvoldoende in de PKB-tekst tot uitdrukking komt;

verzoekt de regering in de wezenlijke (dikgedrukte) tekst van de PKB aan uitgangspunt 2.1.b toe te voegen: "Voorts wordt zo goed mogelijk tegemoetgekomen in de behoefte aan industriewater. De kwaliteit daarvan kan worden afgestemd op de toepassing.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Esselink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (23168).

De heerHuys(PvdA)

Voorzitter! Wat voegt deze motie nu toe aan datgene wat al in het beleidsplan staat? Ik zie dat dus niet. U heeft zelf gesproken over een posterioriteit wat betreft de industriewatervoorziening. Naar mijn idee suggereert u daar iets. Ik wil weten wat u suggereert. U vindt het beleidsplan op dit punt kennelijk onvoldoende, terwijl ik constateer dat de motie materieel niets toevoegt. Ik vind derhalve dat daar sprake is van enige spanning.

De heerEsselink(CDA)

Ik heb het over de dikgedrukte tekst, over de essentiële beslissingen in de PKB. Voorzover ik die heb gelezen, wordt voor de vergunningverlenende overheid – dat is straks de provincie – geen toetsingskader geboden als het gaat om het industriewater. Ik verzin niets nieuws, want het staat allemaal al in de dungedrukte tekst. Door dat toe te voegen aan de dikgedrukte tekst, heb ik geprobeerd om dat ook een essentiële beslissing te maken. Dat is eigenlijk het wezenlijke verschil met de huidige PKB. Het Rijk trekt zich op dit terrein vergaand terug en decentraliseert richting provincies. Daarmee wordt aan de provinciale besturen meer een toetsingskader geboden dan tot nu toe het geval is. Dat is het verschil tussen wat ik voorstel en wat in de PKB op dit moment wordt voorgesteld.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister voor haar reactie in tweede termijn.

Tweede termijn van de zijde van de regering

MinisterDe Boer

Voorzitter! Ik loop weer puntsgewijs alle vragen af.

De heer Huys heeft mij er volstrekt terecht op attent gemaakt dat ik de vraag over het warme tapwater niet heb beantwoord. Hij heeft gevraagd aan welke normen dat moet voldoen. Er wordt op het ogenblik overlegd met de inspectie voor de milieuhygiëne, die zich over dit onderwerp beraadt en een vinger aan de pols houdt. Inmiddels wordt het wel meegenomen bij de herziening van de Waterleidingwet, waar het ook een rol in zal spelen. Dat geldt ook voor de andere kwaliteiten van produkten in de watersfeer. Er wordt dus aan gewerkt.

De heer Huys heeft er verder volstrekt gelijk in dat de kwaliteit van de bronnen buitengewoon belangrijk is en onze zorg verdient. Daar zijn wij voortdurend mee bezig. In dat verband heeft hij gesproken over de intrekgebieden, die nog groter zouden kunnen worden. Naar ik meen mevrouw Vos heeft gevraagd hoe het gesteld is met de financiering daarvan. De gemeenten hebben 10 mln. extra gekregen voor het beleid ten aanzien van de intrekgebieden. Natuurlijk is altijd aan de orde dat men dit niet genoeg vindt en dat men er meer voor wil hebben, maar wij denken dat het moet kunnen. De gemeenten hebben een relatie met de provincies, die op dit punt een geringere taak hebben. De provincies zouden dus ook meer middelen kunnen overdragen. Kortom, wij willen het op het ogenblik bij 10 mln. houden.

Voor het brede waterspoor moet de WVO aangepast worden, en er is gevraagd of de kosten wel de moeite waard zijn, want dat is een heel ingrijpende operatie. De heer Esselink heeft hier ook aan gerefereerd, al benaderde hij het wat positiever. Ik ben van mening dat wij ermee moeten beginnen als de gelegenheid zich voordoet. Er zijn op dit ogenblik bewegingen gaande en die moeten wij stimuleren. Als het ernaar uitziet dat er een structurele samenwerking ontstaat, moeten wij op dat ogenblik nagaan of wij een experimenteerartikel in de WVO kunnen "bouwen" of dat de WVO inderdaad aangepast moet worden. Maar ik wil eerst wat verdergaan op dat traject, want zover zijn wij nog niet. Eerst riepen bijna alle betrokken partijen "nee" en stelden zich buitengewoon afwijzend op. Alleen Groningen voelde er iets voor en voor de rest was er weinig enthousiasme. Het begint te veranderen, maar dat wil nog niet zeggen dat wij meteen de wet moeten wijzigen. Ik vind het wel zo belangrijk dat wij het moeten stimuleren. En als blijkt dat het allemaal de moeite waard is, zullen wij de WVO zeker verder behandelen en bezien of ze moet worden veranderd.

Ik ben toe aan de waterbesparing. Ik ben ervan overtuigd dat er nog heel wat waterbesparing mogelijk is en daarom moet die 10% ook gerealiseerd worden. Er zijn technische maatregelen en gedragsmaatregelen mogelijk, en de laatste zijn veel moeilijker dan de eerste. Ik denk dat het nog niet vanzelfsprekend is om mensen die gewend zijn elke dag een warm bad te nemen, te stimuleren om een warme douche te nemen, want dan kom je wel heel diep in de levenssfeer van mensen terecht. Toch zijn dergelijke zaken wel aan de orde. Natuurlijk kun je de mensen adviseren om de tuin te besproeien met regenwater en de auto te wassen met een emmertje in plaats van met een slang. Ik weet nog niet of dat ontzettend veel zal uitmaken, maar wij moeten er wel op inzetten en dat dóen wij. Wij doen dat ook samen met de waterleidingbedrijven. Men heeft net nog de desbetreffende advertentie kunnen zien.

In dit verband hebben mevrouw Augusteijn en mevrouw Vos elk een motie ingediend. De motie van mevrouw Augusteijn verzoekt de regering de doelstelling van 10% opnieuw te bezien en in overleg met Vewin de Kamer voorstellen te doen tot aanscherping. Ik zou het prettig vinden als mevrouw Augusteijn die motie volgend jaar als wij de zaak gaan evalueren, weer indient. Dan zijn wij een eindje verder en dan weten wij welke kant het opgaat. Wij houden dan alles nog eens tegen het licht en dan bezien wij of wij de goede weg zijn ingeslagen. Als zij de motie dan opnieuw indient, zou het heel zinvol kunnen zijn, vooral als blijkt dat die 10% gemakkelijk gehaald kan worden, of in ieder geval gemakkelijker dan wij denken.

De motie van mevrouw Vos vraagt de regering een wijziging van het Bouwbesluit voor te bereiden en voor alle nieuwbouwwoningen installatie van zuinige stortbakken, kranen en douchekoppen verplicht te stellen. Ik wil niet op deze motie reageren, voordat ik overleg gehad heb met de staatssecretaris. Hij is in het kader van duurzaam bouwen en het Bouwbesluit bezig om dit soort zaken te bekijken. Ik wil eerst met hem overleggen, voordat ik deze motie verder becommentarieer. Mijn eerste commentaar erover heeft mevrouw Vos al gehoord. Ik neem daar geen afstand van, maar ik zal eerst verder overleggen met de staatssecretaris.

De vraag van de heer Kamp over het industriewater nemen wij ook mee bij de evaluatie. Als wij toch aan het evalueren zijn, kunnen wij die vraag meteen meenemen. Om "Dichtung und Wahrheit" te onderscheiden, ga ik nog in op de 40% en de uitspraken die gedaan zijn door de Vereniging voor krachtwerktuigen. Er is een onderzoek gedaan, ook op instigatie van de vereniging, en daar kwam die 40% uit. Die uitspraak van mij moet dan ook in relatie worden gezien tot het onderzoek en niet tot beleidsuitspraken die zij gedaan hebben.

Ik heb de vragen van mevrouw Augusteijn al beantwoord aan de hand van de becommentariëring van de motie. Mevrouw Vos heeft gevraagd hoeveel geld er ter beschikking is voor het mest- en ammoniakbeleid. Dat is 475 mln. Wij hadden nog een aantal wensen, maar wij komen daar op terug. Ik kan natuurlijk heel uitgebreid gaan praten over het Meerjarenplan gewasbescherming en de aspecten die in de doelstelling vermeld staan over het volume, de kwaliteit en de afhankelijkheid, maar ik denk dat het goed is dat wij gewoon een gedegen discussie voeren op het ogenblik dat wij die evaluatie krijgen. Dan kunnen wij vrij principieel over deze moeilijke, maar buitengewoon belangrijke materie praten.

Ik maak een sprongetje naar de opmerkingen van de heer Esselink en kom toe aan de doelstelling ten aanzien van verdroging. Het is natuurlijk duidelijk dat wij een belangrijk probleem bij de kop hebben. Mevrouw Vos heeft gevraagd of ik nog wat kan bedenken om die doelstelling wat meer in zicht te brengen en voorts vroeg zij gebruik te maken van de middelen die op dit ogenblik onvoldoende gebruikt worden.

De heer Esselink heeft gevraagd of dat niet gerelateerd kan worden aan doelstellingen per provincie. Hij heeft de afweging tussen grondwateronttrekking en oppervlaktewater aan de orde gesteld. Ik vind dit zo'n belangrijk onderwerp dat ik daar verder graag over van gedachten wil wisselen met het IPO, want dat is daar allereerst verantwoordelijk voor. Ik zal in IPO-verband bespreken wat de mogelijkheden zijn om dit wat meer aan de orde te stellen. Overigens zal er ook een relatie gelegd moeten worden met het beleid van het ministerie van Landbouw, omdat het peil en peilverlaging daar ook een belangrijke rol spelen.

De heer Stellingwerf heeft voorts gevraagd naar de kleine onttrekkingen en of ik de vinger aan de pols wil houden. Dat zal ik zeker doen. Ik zal dit meenemen in het gesprek met het IPO en wij zullen bezien in hoeverre wij dat kunnen stimuleren. Het is een verantwoordelijkheid van de provincie, maar ik wil het zeker aan de orde stellen. Dan heeft de heer Stellingwerf ook gevraagd hoe het zit met de risicovergelijking. Die is nog niet uitgevoerd, maar die wordt betrokken bij de onderzoeksprogrammering van het RIVM. Dus die komt daar aan de orde.

De heerStellingwerf(RPF)

Er is sprake van twee risicovergelijkingen. Ik heb gevraagd of er een vergelijking is gemaakt tussen oppervlaktewater en grondwater.

MinisterDe Boer

Nee. Maar we nemen uw suggestie mee in het onderzoeksprogramma.

De heer Esselink heeft nog eens gereageerd op de landbouwbestrijdingsmiddelen en gesproken over partners die niet bij het convenant zijn betrokken. Wij zijn het op dat punt eens.

Over de verevening krijgt hij later informatie.

Voorzitter! Wat de loden leidingen betreft kan ik zonder meer toezeggen dat, als het advies van de Gezondheidsraad luidt dat er maatregelen moeten worden genomen, ik onmiddellijk met een actieplan kom.

Wat de bemetering betreft, schrijft de gemeente Amsterdam naar aanleiding van de bemetering: "Zoals u bekend is is het huishoudelijk watergebruik in Amsterdam niet bemeterd. Wij houden echter de ontwikkeling nauwlettend in het oog en zijn bereid om, indien de tot nog toe aanwezige bezwaren tegen invoering van bemetering in Amsterdam aan validiteit inboeten, ons tariefsysteem te heroverwegen. Wij zullen in dat geval in overleg treden met de minister van VROM om te bezien welke steunmaatregelen van de kant van het Rijk mogelijk zijn voor de grote financiële gevolgen van invoering van bemetering." Het is aanmerkelijk duurder dan de loden leidingen. Als wij dat tegelijkertijd op ons bordje krijgen, dan zie ik mijn koren al bloeien. Toch ben ik zeker bereid om in overleg te treden met Amsterdam, Rotterdam en Groningen. Ik zeg niet toe dat het allemaal gemakkelijk geregeld zal worden. In de motie van de heer Esselink staat: verzoekt de regering te bevorderen dat alle aansluitingen op het openbaar drinkwaternet zo spoedig mogelijk individueel bemeterd worden. Als ik in overleg treed met die gemeenten, is dat al een bevordering. Als hij daarmee tevreden is, dan is deze motie overbodig.

Voorzitter! Ik kom te spreken over artikel 2.1.b in relatie tot artikel 2.1.a in relatie tot artikel 2.1.c. De heer Esselink heeft gezegd dat in artikel 2.1.b niet wordt gerept over industriewater. Daar wordt alleen maar gesproken over: "Uitgangspunt van het beleid is dat iedereen in Nederland te allen tijde over voldoende drinkwater kan beschikken dat tenminste voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen." In artikel 2.1.a staat: "Het beleid met betrekking tot de drink- en industriewatervoorziening is gericht op een duurzame veiligstelling van de openbare watervoorziening, ten dienste van de gezondheid, het welzijn en de welvaart van de samenleving." Dat voldoet toch aan hetgeen hij wenst te horen. In artikel 2.1.c staat over het facetbeleid: "Richtinggevend voor het beleid ten aanzien van drink- en industriewatervoorziening zijn de Vinex, het NMP(-plus), het NMP2, de NW3 en de ENW."

Ik ben altijd bereid om de heer Esselink ter wille te zijn, maar ik vind het wat overdreven. Ik heb oprecht het gevoel, dat hetgeen de heer Esselink wenst, in de andere artikelen staat.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de verschafte inlichtingen en voor haar reactie in eerste en tweede termijn. Wij beëindigen onze beraadslaging over de PKB. Als de schriftelijke reactie van de minister op een van de ingediende moties ons zeer snel bereikt, zullen wij bevorderen dat nog voor het reces over de PKB en de ingediende moties gestemd kan worden.

Ik dank degenen die hebben meegeluisterd en de medewerkers van de minister.

Sluiting 16.31 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Van de Camp (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks, Bijleveld-Schouten (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66).

Naar boven