23 162
Consumentenbeleid

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 april 1995

Inleiding

Tijdens de behandeling van de begroting 1995 van het Ministerie van Economische Zaken op 27 oktober 1994 heb ik de Kamer toegezegd u nader te berichten omtrent de nadere invulling van de voorgenomen herijking van het consumentenbeleid in de komende jaren. Verderop in deze brief kom ik terug op de specifieke invulling van de bezuinigingen op de vaste bijdragen aan consumenteninstellingen. Voordien wil ik u de achtergrond schetsen van het toekomstig consumentenbeleid.

Ontwikkeling van consumentenbeleid

Voor een beschrijving van de geschiedenis van het consumentenbeleid van de rijksoverheid verwijs ik naar de brief die het vorige kabinet op 12 mei 1993 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992–1993, 23 162, nummer 1) aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze brief is toegelicht, dat in de loop van de laatste veertig jaar veel bereikt is op het gebied van consumentenbeleid.

In de loop van de jaren zestig en zeventig is sprake van een geleidelijke bewustwording van de plaats en de betekenis van de consument en de producent op de markten van goederen en diensten. Probleem velden zoals bijvoorbeeld op het gebied van de leverings- en betalingsvoorwaarden werden verkend. Belangrijke bouwstenen voor datgene dat tot stand is gebracht werden aangedragen. Denk daarbij aan de Consumentenbond, de Commissie voor Consumentenaangelegenheden in de SER en de Interdepartementale Coördinatiecommissie voor Consumentenzaken.

In de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig wordt de consument een volwaardige marktpartij. Thans kan worden gesteld, dat de wettelijke basisbescherming van de consument goeddeels voltooid is. Er is uitgebalanceerde wetgeving tot stand gekomen. In het Nieuw Burgerlijk Wetboek zijn bepalingen opgenomen inzake misleidende reclame, produktaansprakelijkheid, algemene voorwaarden, consumentenkoop en de reisovereenkomst. Daarnaast zijn specifieke consumentenwetten van kracht, zoals de Wet op het consumentenkrediet en de Colportagewet. Bij de verschillende besluitvormingsprocessen bij departementen wordt met de consument thans in het algemeen voldoende rekening gehouden. Er zijn krachtige consumenteninstituten en er is veel aandacht voor de consument in de media. Bovendien blaast Nederland z'n partij meer dan volwaardig mee te midden van de andere EU- en OESO-landen voor wat betreft wetgeving en ander door de overheid gevoerd beleid. In het kader van het Europese consumentenbeleid worden krachtige aanzetten gegeven voor een betere bescherming van de consument. Denk daarbij onder meer aan recente (ontwerp-)richtlijnen gericht op de bescherming van de consument bij timesharing, grensoverschrijdende betalingen, op afstand gesloten overeenkomsten alsmede de prijsaanduiding van levensmiddelen.

Nu, anno 1995, bestaat er – mede gezien de versterkte positie van de consument – behoefte aan herijking van het consumentenbeleid.

Het regeerakkoord biedt daarvoor meerdere uitgangspunten, te weten:

1. herijking van de verantwoordelijkheden van het publieke en het private domein;

2 deregulering en intensivering marktwerkingsbeleid;

3 ombuigingstaakstelling.

ad 1

De beleidskeuze uit het regeerakkoord de overheid zoveel mogelijk te laten terugtreden en meer verantwoordelijkheid over te laten aan de samenleving heeft ook consequenties voor de verhouding tussen Economische Zaken en de consumenteninstellingen. Consumenteninstellingen hebben inmiddels veelal een sterke positie opgebouwd. Naar mijn mening behoeft de overheid geen blijvende verantwoordelijkheid te dragen voor hun voortbestaan. Deze verantwoordelijkheid kan verder worden gedragen door degenen die primair belang hebben bij het functioneren van deze instellingen. Het streven is dan ook om vaste bijdragen aan consumenteninstellingen nagenoeg geheel te beëindigen en in de toekomst alleen in meer beperkte mate financiële ondersteuning te verlenen voor eventuele specifieke projecten van deze consumenteninstellingen, die aansluiten bij het marktwerkingsbeleid.

ad 2

Het huidige kabinet legt een zwaar accent op deregulering en bevordering van de marktwerking. Dit heeft op tal van terreinen gunstige gevolgen voor de consument. Denk onder meer aan de Winkelsluitingswet. Bij deze dossiers is de bevordering van de marktwerking en het slechten van toetredingsdrempels de primaire beleidsinzet. Dit komt ten goede aan de spankracht van het bedrijfsleven en aan de consument (lagere prijzen, meer keuzemogelijkheden). Ik ben van mening, dat bedrijven bij een zo vrij mogelijk functioneren van de markt tot betere prestaties komen (innovatie, meer keuzemogelijkheden, betere prijs-/kwaliteitsverhouding) en zo bijdragen aan de welvaartsverhoging. Het mondiger worden van de consument prikkelt de concurrentie en leidt dus tot meer marktwerking. De versterking van de positie van de consument is bereikt door versterking van de individuele rechtspositie en door het vergroten van de markttransparantie door middel van informatie over goederen en diensten alsook over rechten en plichten (produktinformatie en consumenten-educatie op school). Het inzicht, dat het mededingings- en ordeningsbeleid enerzijds en het consumentenbeleid anderzijds nauw samenhangen en parallelle doelen hebben, heeft enkele jaren geleden geleid tot de instelling van een directie Marktwerking waarin al deze beleidsterreinen zijn samengebracht. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het consumentenbeleid is geïntegreerd in het marktwerkingsbeleid.

Binnen dit scenario past een krachtige beleidsinzet om samen met de consumenteninstellingen ten gunste van de consument marktimperfecties te slechten. Economische Zaken en consumenteninstellingen zullen intensiever gaan overleggen over de mogelijkheden om ten aanzien van specifieke onderwerpen elkaar te ondersteunen. Zulk een intensieve samenwerking kan uiteindelijk meer opleveren voor de consument dan nu de door Economische Zaken gehanteerde instituut-financiering.

ad 3

In het kader van de ombuigingstaakstelling voor Economische Zaken in het regeerakkoord 1994 daalt het budget voor marktwerkingsbeleid waarvan het consumentenbeleid deel uitmaakt. Het marktwerkingsbudget daalt van f 10,0 mln. in 1994 naar f 4,6 mln. in 1997. Gelet op de nog lopende onderhandelingen met enkele van de hieronder genoemde instellingen kan ik op dit moment nog geen volledige helderheid verschaffen omtrent de uitkomst van de bezuinigingen op het gebied van consumentenbeleid.

Samenvattend betekent de herijking van het consumentenbeleid:

– beëindiging structurele financiële ondersteuning en meer eigen verantwoordelijkheid consumenteninstellingen;

– krachtige beleidsinzet samen met de consumenteninstellingen gericht op deregulering en bevordering van de marktwerking.

Nadere toelichting bezuinigingen

Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op het bezuinigingspakket gebaseerd op de bovenstaande uitgangspunten.

a Consumentenbond

De ondersteuning van doorlopende activiteiten en incidentele projecten verliep tot 1994 via de Stichting Samenwerking Consumentenbond-Konsumenten Kontakt (STISAM). Wegens de opheffing van Konsumenten Kontakt zal Economische Zaken voortaan rechtstreeks projecten en activiteiten van de Consumentenbond ondersteunen. Economische Zaken zal voor een beperkte overgangsperiode vooralsnog enige ondersteuning bieden aan de rol van de Consumentenbond bij het voorwaardenoverleg, in adviesorganen alsmede aan voorlichting en educatie. Dit betekent dat geen ondersteuning meer wordt gegeven aan het vergelijkend warenonderzoek en op termijn aan de methodiek-ontwikkeling, aangezien dit kan worden gezien als een kerntaak van de Consumentenbond zelf. Ook projecten op het gebied van andere departementen (voeding, milieu, gezondheidszorg, overheidsdienstverlening en dergelijke) zullen in beginsel niet meer door Economische Zaken worden ondersteund, aangezien deze andere departementen of de Consumentenbond zelf hierbij primair betrokken zijn. Slechts ingeval specifieke marktwerkingsaspecten aan projecten op deze terreinen zijn verbonden, kan een ondersteuning van Economische Zaken-zijde worden overwogen. Dit betekent, dat de «vaste bijdrage» van Economische Zaken aan de Consumentenbond geleidelijk wordt afgebouwd (van f 3 mln. in 1995 via f 1,5 mln. in 1996 naar nihil in 1997). Wel ontstaat binnen het budget voor marktwerkingsbeleid in de loop der jaren meer ruimte voor bijdragen aan bovenbedoelde projecten.

b SWOKA

SWOKA is een instituut voor consumentenonderzoek. De subsidie van de Ministeries Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Economische Zaken is geleidelijk afgebouwd van 100% in 1990 tot 0% in 1995. Het volume aan opdrachten dat wordt verkregen van de ministeries blijft achter bij de verwachtingen als gevolg van de bezuinigingsnoodzaak bij de overheid. Dit heeft geleid tot een reorganisatie van SWOKA. Mede met het oog op de instandhouding van een deel van de werkgelegenheid bij SWOKA heeft de overheid zich bereid verklaard een bijdrage in de reorganisatiekosten beschikbaar te stellen. Met ingang van 1 april 1995 maakt SWOKA deel uit van Research voor Beleid Holding b.v.

c Stichting Geschillencommissies voor consumentenzaken

De Stichting Geschillencommissies biedt de mogelijkheid voor een laagdrempelige geschillenbeslechting in ongeveer twintig aangesloten branches. De subsidies van Economische Zaken beloopt ongeveer 50% van de exploitatiekosten. Andere inkomsten van de Stichting Geschillencommissies zijn de bijdragen van de branche-organisaties, de Consumentenbond, de ANWB en het klachtengeld dat de ondernemer casu quo de consument moet betalen ingeval hij of zij in het ongelijk wordt gesteld. Bij de huidige bekostigingsmethodiek zou de Stichting Geschillencommissies in de komende jaren extra middelen nodig hebben om de voorziene groei van het aantal geschillencommissies mogelijk te maken. Dezerzijds is de Stichting meegedeeld, dat een groei van de Economische Zaken-bijdrage (thans f 1,602 mln. voor 1995) niet mogelijk is en dat gestreefd moet worden naar een bekostigingsmethodiek waarbij de Economische Zaken-bijdrage daalt. Deze kan wellicht voor een klein deel worden gecompenseerd door de bijdragen van de branches en het klachtengeld te verhogen. Economische Zaken is in overleg met het Ministerie van Justitie over een mogelijke betrokkenheid van dit departement bij de Stichting Geschillencommissies. Thans wordt bezien of en in hoeverre het laagdrempelige functioneren van deze Stichting de rechterlijke macht ontlast.

d Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (Nibud)

Het Nibud is een instelling die zich richt op publieksvoorlichting alsmede ondersteuning van eerste-lijnsorganisaties voor budgetadvies en schuldhulpverlening. De hoofdactiviteiten liggen op het gebied van financiële (budget-)voorlichting. Het Nibud wordt breed gedragen. De overheid, het financiële bedrijfsleven, schuldhulpverleningsorganisaties en consumentenorganisaties zijn betrokken bij het Nibud. Deze zijn ook in het algemeen bestuur vertegenwoordigd. Het Nibud heeft beperkte eigen inkomsten (f 400 000 per jaar op een begroting van f 2 mln.). De overheid (Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken) verzorgt de helft van de financiering van het tekort. Van de reguliere overheidsbijdrage betaalt Economische Zaken 40%. Daarnaast betaalt Economische Zaken jaarlijks f 180 000 voor wetenschappelijk onderzoek en eerste-lijnscontacten. De overheid heeft aan het Nibud te kennen gegeven de instituutsfinanciering te willen beëindigen. Voorts hebben de overheid en het bedrijfsleven aan het Nibud gevraagd te bezien of en zo ja hoe meer marktgericht gewerkt kan worden. Om die reden is het Nibud thans in zijn meerjarenbegroting uitgegaan van een meer marktconforme aanpak, die leidt tot een vergroting van de eigen inkomsten. Voorts wordt bezien of er mogelijkheid zijn tot samenwerking met verwante organisaties. De bijdrage van Economische Zaken aan het Nibud zal in 1995 gehandhaafd blijven op f 430 000; in 1996 betaalt Economische Zaken alleen haar deel in de bijdrage van de overheid (f 250 000) en komt de bijdrage van f 180 000 voor wetenschappelijk onderzoek en eerste-lijnscontacten te vervallen. Met ingang van 1997 wordt de instituutsfinanciering van de zijde van Economische Zaken beëindigd en komen alleen projecten voor (gedeeltelijke) subsidiëring in aanmerking.

e Stichting Milieukeur

Ten behoeve van de Stichting Milieukeur wordt door Economische Zaken een subsidie gegeven die bedoeld is als een bijdrage aan de ontwikkeling van de Stichting in de richting van financiële onafhankelijkheid. De subsidie beloopt 20% van de exploitatiekosten met een maximum van f 250 000. De overige 80% wordt bekostigd door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij de oprichting van de Stichting in 1992 is door Economische Zaken een subsidie van twee jaar toegezegd. Hierna wordt de subsidie per jaar bekeken. In 1997 zou de Stichting Milieukeur financieel onafhankelijk moeten zijn. Er is thans sprake van een ernstige vertraging in de ontwikkeling van het Nederlandse milieukeur in relatie tot de bovengenoemde prognoses van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken. De oorzaken daarvan zullen worden nagegaan door middel van een onderzoek. Tijdens overleg met de Stichting op 15 februari jl. heeft Economische Zaken aangegeven, dat de structurele bijdrage aan de Stichting met ingang van 1 januari 1996 zal worden beëindigd. Wel zal – mede afhankelijk van de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek – financiële ondersteuning voor de komende jaren voor eventueel door de Stichting Milieukeur in te dienen projecten mogelijk zijn. Toezeggingen terzake kunnen echter niet worden gedaan. De aard van dergelijke voorstellen, de budgettaire ruimte alsmede de mate waarin dergelijke projecten de marktwerking bevorderen zullen bij de beoordeling een rol spelen.

f Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet

Deze vereniging is de koepelorganisatie van de gemeentelijke kredietbanken. Economische Zaken heeft in het verleden de NVVK financieel gesteund door activiteitensubsidie te geven (f 100 000 per jaar) ten behoeve van de professionalisering van het secretariaat. In 1993 is de NVVK medegedeeld dat voor 1994 en volgende jaren aan projectfinanciering de voorkeur gegeven zou worden boven voortzetting van de genoemde activiteitensubsidie. Zo is in 1994 tezamen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de ontwikkeling van een speciale opleiding voor medewerkers van Gemeentelijke Kredietbanken gesubsidieerd. Aan het bestuur van de NVVK heeft Economische Zaken in september 1994 medegedeeld, dat ook in 1995 het gebruikelijke bedrag van f 100 000 zal worden verstrekt, maar dan op projectbasis. Het jaar 1995 zal echter het laatste zogenaamde «garantiejaar» zijn. Daarna worden projecten van de NVVK afgewogen tegen andere projecten waarvoor een beroep wordt gedaan op het betrokken artikel van de Economische Zaken-begroting.

g Stichting Keurmerkinstituut Konsumentenprodukten

De Stichting Keurmerkinstituut Konsumentenprodukten is een voortzetting van de Stichting Instituut voor Huishoudtechnisch Advies (IVHA). Zij richt zich op het verlenen van keurmerken. Normalisatie is een daarmee nauw samenhangende activiteit, die zowel voor de ondernemer als de consument van belang is in Nederlands en in Europees verband. Medio 1994 heeft Economische Zaken de Stichting Keurmerkinstituut Konsumentenprodukten gewezen op de budgettaire krapte. Inmiddels is aan de Stichting bevestigd, dat deze te beginnen met 1996 niet meer kan rekenen op vaste bijdragen. Vanaf dat tijdstip zullen de door de Stichting ingediende projecten tezamen met die van anderen op hun merites worden beoordeeld tegen de achtergrond van de voor projecten beschikbare middelen. In de jaren 1994 en 1995 bedroeg de Economische Zaken-subsidie ruim f 80 000.

Tot slot

In het bovenstaande heb ik kort de ontwikkeling van het consumentenbeleid geschetst. De consument is een mondig deelnemer aan het marktproces. Zijn positie is gewaarborgd in de wetgeving. De consumenten hebben zich verenigd in sterke consumenteninstellingen, die op de markt krachtig hun partij meeblazen. Het kabinet zal in zijn streven naar verbetering van de marktwerking graag zijn beperkte middelen inzetten om deze instellingen te ondersteunen bij projecten die aansluiten bij de prioriteiten in het beleid.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Naar boven