23 145
OV-Studentenkaart

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 12 mei 1997

In navolging van uw verzoek geuit tijdens het ordedebat d.d. 6 mei 19971 informeer ik u bij deze over de stand van zaken bij de onderhandelingen over de OV-Studentenkaart alsmede over de uitgangspunten die de regering bij de onderhandelingen hanteert.

De huidige OV-Studentenkaart loopt per 1 november 1998 af. Op 25 oktober 1996 zijn de onderhandelingen over een vervolg gestart door middel van een brief aan de OV-bedrijven. In het regeerakkoord was sprake van een taakstelling tot versobering van de OVSK met 360 mln op jaarbasis. Deze financiële taakstelling maakt het onmogelijk om het huidige contract te continueren. Dit betekent ook dat het onderhandelingsproces zwaar en langdurig is. Op 6 mei is weer van gedachten gewisseld tussen de OV-bedrijven enerzijds en (namens de regering) de minister van Financiën, de minister van Verkeer en Waterstaat en ondergetekende. Uitkomst van het overleg is niet dat de onderhandelingen zijn afgebroken, maar dat beide partijen behoefte hebben aan intern overleg voordat verder wordt gesproken.

Inhoudelijk lopen er twee discussies. Vanzelfsprekend is er discussie ten aanzien van de prijs. Ik geef er, gelet op het feit dat de onderhandelingen nog lopen, de voorkeur aan om geen uitspraken te doen over de omvang van het verschil van inzicht. Hiervoor vraag ik uw begrip.

Reeds bij aanvang van de onderhandelingen heb ik duidelijk gemaakt dat de reisvoorziening de toegankelijkheid van het onderwijs dient te waarborgen. Nadrukkelijk is ook de kwaliteit van de (collectieve) reisvoorziening nu nog onderwerp van gesprek. Het is niet zo dat de regering reeds ingestemd heeft met een collectieve reisvoorziening die «slechts» bestaat uit het verplicht stellen van de week- respectievelijk weekend-kaart. De discussie spitst zich nu vooral toe op de reisvoorziening voor uitwonenden. Wat precies de uitkomst wordt van de onderhandelingen hangt uiteraard af van enerzijds de ruimte die het kabinet wil bieden en anderzijds van de stappen die de OV-bedrijven willen zetten.

Het is mij duidelijk dat de Kamer met dit debat blijk heeft gegeven van haar zorg met betrekking tot dit dossier. Ik zal mij daar bij de onderhandelingen voortdurend bewust van zijn. Mochten de besprekingen met de OV-bedrijven tot een succesvol einde worden gebracht, dan zal ik de Kamer direct over een «principe-akkoord» informeren. Op deze wijze denk ik tegemoet te komen aan uw verantwoordelijkheid in deze. Vanzelfsprekend ben ik voorts bereid tot overleg, in het geval u kenbaar maakt daaraan behoefte te hebben.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XNoot
1

Zie Handelingen II nr. 27, vergaderjaar 1996–1997.

Naar boven