23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa

nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 1999

Bijgaand gaat u toe de jaarlijkse notitie inzake de voortgang van het Nederlands Ondersteuningsbeleid in Midden- en Oost-Europa over 1998 en met name de activiteiten die worden verantwoord onder het non-ODA deel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking.

Naast de resultaten van de verschillende samenwerkings- en ondersteuningsprogramma's in 1998 en de programma's van de Europese Unie, wordt in deze notitie tevens ingegaan op het kader waarbinnen het beleid vorm krijgt.

De notitie is eveneens aangeboden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

VOORTGANGSNOTITIE NEDERLANDS ONDERSTEUNINGSBELEID MIDDEN- EN OOST-EUROPA, 1998

Lijst van afkortingen3
   
Voorwoord4
   
1.Transitie in Midden- en Oost-Europa4
1.1Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen4
1.2Sociaal-economische ontwikkelingen7
1.3Economische betrekkingen met Nederland10
1.4Inzet van Nederlandse hulpactiviteiten12
   
2.Instrumenten van het Ministerie van EZ13
2.1Kennisoverdracht13
2.1.1Management Assistentie13
2.1.2Technische assistentie en demonstratieprojecten14
2.1.3PSO Pre-accessie15
2.2Bevordering van export en investeringen17
2.2.1Exportinstrumenten17
2.2.2Investeringsinstrumenten18
   
3.Instrumenten van het Ministerie van BZ20
3.1Matra Programma20
3.1.1Matra Projecten Programma21
3.1.2Matra Multilateraal Programma23
3.1.3Matra Kleine Ambassade Projecten Programma24
3.1.4Matra Opleidingen Programma24
3.1.5Matra Politieke Partijen Programma25
3.1.6Programma Internationaal Natuurbeheer25
3.1.7Preaccessie Programma Matra26
   
Bijlagen 
IRaming en realisatie economische en maatschappelijke instrumenten29
IIActiviteiten van vakdepartementen30
IIIInstrumenten van de Europese Unie38

Lijst van afkortingen

BBPBruto Binnenlands Produkt
EBRDEuropean Bank for Reconstruction and Development
EIBEuropese Investeringsbank
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
IBTAProgramma Investeringsbevordering en Technische Assistentie dat wordt uitgevoerd door de Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO).
IFCInternational Finance Corporation
IFMOEInvesterings Faciliteit Midden- en Oost-Europa die wordt uitgevoerd door de Nationale Investeringsbank (NIB).
JIJoint Implementation
MatraHet programma Maatschappelijke Transformatie is een instrument van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
MoUMemorandum of Understanding
ODAOfficial Development Assistance, van overheidswege verstrekte ontwikkelingsgerichte financiering – zgn. zuivere ontwikkelingshulp – die rechtstreeks aan de ontwikkelingslanden ten goede komt.
PassageDe subsidieregeling managementcursussen Midden- en Oost-Europa die wordt uitgevoerd door het Nuffic.
PESPProgramma Economische Samenwerking Projecten dat wordt uitgevoerd door Senter
PINProgramma Internationaal Natuurbeheer, uitgevoerd door het Ministerie van LNV.
PSBProgramma Starters op Buitenlandse Markten
PSOProgramma Samenwerking Oost-Europa dat wordt uitgevoerd door Senter.
PUMProgramma uitzending managers, uitgevoerd door de stichting PUM die gelieerd is aan het VNO/NCW.
RHI (TRHIO) Regeling Herverzekering Investeringen, een samenvoeging van de Wet Herverzekering Investering (WHI) en de Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO) die viel onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken. De uitvoering berust bij de Nederlandse Crediet Maatschappij (NCM)
SEMSubsidieregeling Exportmedewerkers Midden- en Kleinbedrijf

Voorwoord

In deze voortgangsnotitie over de hulpverlening aan Midden- en Oost-Europa wordt de samenwerkingsrelatie behandeld met de landen in deze regio, waarvan de meeste niet (meer) behoren tot de categorie landen die door het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO zijn gedefinieerd als ontwikkelingslanden. Achtereenvolgens komen aan de orde de politieke en sociaal-economische ontwikkelingen, de samenwerkingsrelatie op economisch gebied, de inspanningen in het kader van het Matra Programma en van de diverse betrokken departementen. Het verslag wordt afgesloten met een overzicht van de hulpverlening door de Europese Unie.

1. Transitie in Midden- en Oost-Europa

De politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa liepen in 1998 uiteen. De positieve ontwikkelingen op verschillende terreinen, vooral die relevant zijn voor de toetreding tot de EU, hebben zich in 1998 in Midden-Europa voortgezet. Dit geldt met name voor de landen waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn gestart. Deze landen bleken ook het best bestand tegen de gevolgen van de crisis in de Russische economie sinds augustus 1998. Die crisis was de belangrijkste negatieve factor in het transitieproces. Ze heeft Rusland grote problemen bezorgd (en ook de omgeving niet onberoerd gelaten), nog versterkt door grote onzekerheid over het leiderschap van de zieke President Jeltsin.

Tenslotte leidden de etnische conflicten in Joegoslavië, weliswaar buiten het verslaggebied, tot destabilisatie op de Balkan en vertraging van de ontwikkeling in de buurstaten.

1.1 Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen

Midden-Europa

De trend van groei naar de toetreding tot de EU zette zich in 1998 in de meeste landen voort, terwijl enkele landen een pas op de plaats maakten. Met vijf landen uit de regio, Polen, Hongarije, Tsjechië, Estland en Slovenië, voert de EU sinds enige tijd toetredingsonderhandelingen. De uitspraak door de EU-staatshoofden dat elk land dat aan de voor toetreding tot de EU gestelde vereisten voldoet, uitzicht wordt geboden op toetreding, geeft ook de andere landen in Midden-Europa perspectief op toetreding op termijn.

De voorbereidingen op toetreding tot de NAVO (in 1999) door Polen, Tsjechië en Hongarije zijn een belangrijke impuls geweest voor het hervormingsproces in deze landen. De politieke, maatschappelijke en economische transitie is het verst gevorderd in Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Estland, Slovenië, Letland en Litouwen. Bulgarije en Roemenië maakten in de verslagperiode minder voortgang1.

De politieke ontwikkelingen in Midden-Europa in 1998 zijn over het algemeen als positief te kwalificeren. Regeringswisselingen en beleidswijzigingen werden geschraagd door het pluriforme, op democratische leest geschoeide staatsbestel en vloeiden voort uit eerlijke en vrije verkiezingen. Vooralsnog blijft echter in veel landen het risico bestaan dat tegenvallende resultaten van het politieke en economische hervormingsbeleid meer behoudende en nationalistische krachten in de kaart kunnen spelen.

De ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in de landen van Midden-Europa maakt vorderingen. De sociaal-economische situatie is daarbij in hoge mate bepalend voor de onafhankelijkheid en daadkracht van maatschappelijke groeperingen. Positief is daarbij dat de autoriteiten geleidelijk aanvaarden dat beïnvloeding door maatschappelijke groeperingen een zinvolle aanvulling kan vormen op de parlementaire democratie.

Nadat Tsjechië in eerste instantie doorging voor één van de meest succesvolle transitielanden, baren de ontwikkelingen in dit land nu enige zorg. Sinds juni 1998 wordt het land geregeerd door een socialistische minderheidsregering die zich geconfronteerd ziet met een stagnerende economie en snel stijgende werkloosheid.

De Poolse regering heeft het hervormingsbeleid in 1998 met kracht voortgezet.

Moeilijke beslissingen op het gebied van hervormingen in de staal- en mijnsector zijn echter nog uit de weg gegaan. Polen heeft betrekkelijk weinig hinder ondervonden van de Russische crisis.

Zowel de politieke als de maatschappelijke en economische ontwikkelingen in Hongarije zijn als positief te kwalificeren. Met name het consequente economische hervormingsbeleid sorteert een groot positief effect. Hongarije is het verst gevorderd met de vervulling van de criteria van Kopenhagen.

In Slowakije heeft zich na jaren van autoritair bewind een ommekeer ten goede voltrokken. Als gevolg van de in september 1998 gehouden verkiezingen werd de Meciar-regering afgelost door de democratische oppositie die een nieuwe regering vormde waarvan ook een coalitie van Hongaarse minderheidspartijen deel uitmaakt. De betrekkingen tussen Slowakije en Hongarije waren aan het einde van 1998 merkbaar meer ontspannen dan voorheen. In mei 1999 werd coalitiekandidaat Schuster in vrije en directe verkiezingen gekozen tot president.

Roemenië bleef kampen met ernstige economische problemen, hetgeen zijn invloed heeft op de politieke stabiliteit. Vooralsnog heeft President Constantinescu de ontwikkelingen onder controle. Hij bracht in 1998 een bezoek aan Nederland en gaf een impuls aan verdieping van de onderlinge betrekkingen.

Bulgarije profiteerde van de normalisering die het gevolg was van de drastische, door de internationale gemeenschap en financiële instellingen gesteunde sanering van de overheidsfinanciën. Mede hierdoor kon dit land in rustig vaarwater blijven.

President Stoyanov bracht in 1998 een bezoek aan Nederland. Dit bezoek was een impuls voor de verdere ontwikkeling van de goede bilaterale betrekkingen.

Roemenië en Bulgarije zijn Nederlandse kiesgroeplanden waarmee nauw wordt samengewerkt in het kader van de Wereldbank.

Hoewel de op integratie van statenlozen en niet-staatsburgers in Estland en Letland gerichte wetgeving in 1998 grotendeels werd voltooid, bleef ook in 1998 de praktische inburgering nog achter bij de voornemens. De betrekkingen met Rusland raakten door de aandacht vanuit de EU en de andere OVSE-landen geleidelijk in rustiger vaarwater zodat gesproken kan worden van een duidelijke verbetering van de verhoudingen in dit deel van Europa. De nieuwe Letse regering, gevormd na succesvolle, democratische verkiezingen in oktober 1998, wekt vertrouwen en streeft naar toelating tot de onderhandelingen over toetreding tot de EU eind 1999. Estland was hierin reeds in 1997 voorgegaan.

In Kroatië bleef de politiek-maatschappelijke ontwikkeling stagneren. De regeerstijl van President Tudjman blijft autocratisch en dat betekent voortdurende aandacht en steun voor democratisch gezinde krachten vanuit het buitenland.

Oost-Europa

De politieke situatie in Rusland werd in 1998 grotendeels bepaald door de verslechterende gezondheidstoestand van President Jeltsin en de diepe economische crisis die de optimistische verwachtingen van voorgaande jaren de bodem insloeg. President Jeltsin werd regelmatig met gezondheidsklachten opgenomen in het ziekenhuis en liet zich amper zien in het Kremlin. Hierdoor werden diverse buitenlandse reizen afgezegd evenals bezoeken vanuit het buitenland, waaronder dat van Koningin Beatrix eind november 1998.

De economische vooruitzichten van Rusland verslechterden in augustus 1998 aanzienlijk toen de regering, daartoe gedwongen door omvangrijke begrotingstekorten, gelijktijdig een moratorium afkondigde op de terugbetaling van schulden en de roebel devalueerde (zie hoofdstuk 1.2). De binnenlandse politieke onrust die ontstond toen President Jeltsin de regering Kirijenko naar huis stuurde en vergeefse pogingen deed om voormalig premier Tsjernomyrdin door de Doema als nieuwe premier benoemd te krijgen, verergerde de crisis.

Uiteindelijk lukte het overeenstemming te krijgen over de benoeming van Primakov als nieuwe premier. Deze is er sindsdien in geslaagd de immer moeizame relatie met de Doema te verbeteren en daarmee enige politieke stabiliteit te herstellen. Een effectieve en duurzame aanpak van de economische crisis laat echter nog steeds op zich wachten.

De inflatie neemt inmiddels toe en een kwart van de bevolking leeft beneden de armoedegrens. Het IMF zette een lening van US$ 4.3 miljard na de eerste tranchebetaling stop uit onvrede over het financiële beleid van de regering.

Het democratiseringsproces verloopt moeizaam en de invloed van criminelen op het economische, politieke en sociale leven is groot, hoewel de economische crisis heeft gezorgd voor minder invloed van de financiële sector waar zij hun machtsbasis bleken te hebben.

Veel onafhankelijke media en NGO's hebben als gevolg van de crisis te kampen met grote financiële problemen.

Op het gebied van mensenrechten heeft het proces tegen de van hoogverraad en spionage beschuldigde milieuactivist Alexander Nikitin, dat zich al meer dan een jaar voortsleept, de nodige aandacht getrokken. De rechter heeft de aanklacht nog niet afgewezen, hoewel er geen bewijs is voor de beschuldigingen waardoor de zaak reeds meerdere keren terugverwezen moest worden naar de procureur en de veiligheidsdienst.

Ondanks aandringen van de Raad van Europa weigert de Doema nog steeds de doodstraf formeel af te schaffen. Het moratorium op de tenuitvoerlegging daarvan, dat medio 1996 werd ingesteld, blijft echter van kracht.

In Oekraïne hebben zich in 1998 positieve ontwikkelingen voorgedaan. De parlementsverkiezingen, de eerste volgens een nieuw electoraal systeem, hadden naar het oordeel van de OVSE plaats op bevredigende wijze ondanks klachten dat de media in hun berichtgeving over de verkiezingen zouden zijn gehinderd. De Tataarse minderheid op de Krim, een autonome republiek, had moeite met de uitslag omdat zij haar vertegenwoordiging in het parlement ten gevolge van het nieuwe kiesstelsel zag afnemen.

Hoewel de oppositie tegen President Koetsjma's pro-westerse koers in het nieuwe parlement numeriek sterk bleef, wist de President in de eerste maanden na de verkiezingen toch een aanzienlijk aantal hervormingsbesluiten door het parlement te loodsen. Dit was mede aanleiding voor het IMF om Oekraïne in september 1998 een Extended Fund Facility van US$ 2.2 mld. te verschaffen. Mede als gevolg van de financiële crisis in Rusland waarmee Oekraïne economisch nauw is verbonden, kon dit land later in het jaar niet meer voldoen aan de IMF-voorwaarden hetgeen resulteerde in stopzetting van deze faciliteit.

De ratificatie door de Russische Doema van het Russisch-Oekraïnse vriendschapsverdrag eind 1998 betekende een verdere normalisering van de verhouding met Rusland.

In het kader van de Raad van Europa kreeg Oekraïne ook in 1998 veel kritiek te verduren aangezien het land nog niet heeft voldaan aan de verplichting de doodstraf af te schaffen. Wel werd het moratorium op executies gehandhaafd.

In Belarus is in 1998 zowel de binnenlandse situatie als de relatie met het westen verslechterd.

Er trad geen verbetering op in de mensenrechtensituatie, met name op het terrein van de vrijheid van meningsuiting en de media. Ook de instelling door de OVSE van de «Advisory and Monitoring Group» die tot taak kreeg samen te werken met de Belarussische regering teneinde verbetering te brengen in de grondwettelijke situatie en de toestand van de mensenrechten, leidde niet tot resultaat.

In april 1998 brak een crisis uit in de relatie met het westen toen President Loekasjenko de ambassadeurs van onder meer enkele EU-lidstaten dwong hun woningen in Minsk te verlaten. Uit protest tegen deze schending van de Weense Conventie trokken alle EU-lidstaten hun ambassadeur terug en werden de Belarussische ambassadeurs in de EU-lidstaten gelast naar hun land terug te keren. Toen deze maatregel geen resultaat sorteerde, kondigde de EU een visumverbod af voor prominente vertegenwoordigers van de Belarussische regering.

Pas eind 1998 kon een oplossing worden bereikt waarbij de EU-ambassadeurs (tijdelijk) weer toegang kregen tot hun woningen, de Belarussische regering assistentie aanbood bij het vinden van nieuwe huisvesting en schadevergoeding toezegde.

Terwijl de betrekkingen met het westen verslechterden, sloot Belarus een unificatie-overeenkomst met Rusland waarbij beide staten besloten tot verdere politieke, economische en financiële integratie. Daarbij werd wel benadrukt dat de soevereine status van beide landen ongewijzigd zou blijven.

1.2 Sociaal-economische ontwikkelingen en Uitbreiding Europese Unie

De belangrijkste ontwikkeling in de regio in 1998, zeker met het oog op de langere termijn, is de start van de onderhandelingen met Polen, Hongarije, Tsjechië, Estland en Slovenië over toetreding tot de Europese Unie. Letland, Litouwen, Slowakije, Roemenië en Bulgarije zijn nog niet zover, maar hebben wel het vooruitzicht dat bij voldoende voortgang in het transitieproces ook met hen onderhandelingen over toetreding zullen worden begonnen. De politieke, economische en institutionele criteria die zijn vastgelegd tijdens de Europese Raad van Kopenhagen in 1993 (de zgn. «Kopenhagen-criteria»), vormen de voornaamste toetssteen voor de opening van onderhandelingen over toetreding. De economische criteria voor toetreding zijn in grote lijnen dezelfde als die voor een succesvolle transitie: een open markteconomie, gebaseerd op het concurrentiebeginsel en democratische instellingen. De toetredende landen dienen voorts het Acquis Communautaire, het gehele stelsel van wet- en regelgeving van de EU, over te nemen. Het de jure en de facto voldoen aan deze 80 000 pagina's Europese wetgeving is een immense opgave. Bovendien dient dit alles binnen een tijdsbestek van enkele jaren te worden afgerond. Belangrijk onderdeel van de besprekingen is het zogenaamde proces van Acquis screening waarbij zo nauwkeurig mogelijk wordt bepaald in hoeverre het Acquis al is opgenomen in de nationale wetgeving. In 1998 is deze screening wat betreft de relatief eenvoudiger hoofdstukken van het Acquis voltooid. Naar verwachting zal het screeningsproces met alle vijf eerstgenoemde kandidaatlidstaten medio 1999 worden afgerond.

Het afgelopen jaar heeft binnen de groep toekomstige toetreders een grote diversiteit in economische ontwikkeling te zien gegeven. Polen en Hongarije, maar ook Slovenië en Estland zijn het verst gevorderd in het toetredingsproces. In deze landen is het liberaliserings- en privatiseringsproces grotendeels afgerond en is een volgende fase van transitie aangebroken. Daarbij gaat het vooral om zaken als institutionele ontwikkeling ter ondersteuning van de markteconomie, hervorming en regulering van de financiële sector, mededingingswetgeving en het opbouwen van een sociaal vangnet. Deze tweede fase, het opbouwen van instituties ter ondersteuning van de markteconomie terwijl de markt zelf nog volop in ontwikkeling is, blijkt moeilijker dan de eerste fase en wordt ook wel eens omschreven als het herbouwen van een schip op volle zee. Tsjechië zakt een beetje weg na jaren van goede voortgang. De economische groei stagneert en de voortgang in het toetredingsproces is teleurstellend. Van de groep van landen waarmee de toetredingsonderhandelingen nog niet zijn begonnen, heeft Slowakije het de afgelopen jaren economisch opvallend goed gedaan. Ironisch genoeg wordt dit land, juist nu het in politiek stabieler vaarwater terecht is gekomen met het aantreden van de regering Dzurinda, geconfronteerd met economische tegenwind in de vorm van stagnerende groei, hoge werkloosheid (13%) en een stijging van het financieringstekort, de staatsschuld en de inflatie, grotendeels een erfenis van het beleid van de regering Meciar. Niettemin hoopt men in Slowakije, evenals in Letland, bij de Europese Raad van Helsinki eind 1999 toch tot de eerste groep landen waarmee de EU over toetreding onderhandelt, te worden toegelaten.

De Baltische staten, Polen, Hongarije, Slowakije, Kroatië en Albanië hebben in 1998 alle een groei van het BNP van rond 5% laten zien. Bulgarije is erg laat begonnen met het transitieproces (pas in april 1997 werd voor het eerst een serieus begin gemaakt met de hervormingen), maar is sindsdien met een sneltreinvaart bezig de achterstand in te halen. Roemenië heeft opnieuw een moeilijk jaar achter de rug, met economische achteruitgang en scherp oplopende inflatie. Het dreigt achterop te raken bij het toetredingsproces. De politieke wil is er wel bij de regering, maar het ontbreekt aan brede steun in het parlement om de hervormingen krachtig door te zetten.

De crisis in Rusland

Op 17 augustus 1998 devalueerde de Russische regering de roebel, besloot tot een moratorium op de afbetaling van buitenlandse schulden en maakte bekend een groot deel van de binnenlandse schulden niet te kunnen betalen.

De oorzaken van de crisis moeten met name worden gezocht in de structurele tekorten op de overheidsbegroting. De belastinginning door de Russische overheid verloopt erg moeizaam, vooral vanwege de slechte belastingmoraal mede als gevolg van het ontbreken van adequate fiscale wetgeving en het naleven daarvan. Daarnaast was de Russische overheid gedwongen een steeds groter deel van zijn inkomsten te gebruiken voor rentebetalingen. De overheidsschuld steeg sterk en moest voornamelijk worden gefinancierd met kortlopende leningen. Door dalende olieprijzen en oplopende tekorten op de lopende rekening bleek het onmogelijk de oplopende schulden te herfinancieren.

Een andere oorzaak van de crisis is gelegen in de afwezigheid van een goed werkend banksysteem terwijl er daarnaast sprake is van een corrupte verwevenheid tussen de staat en het bedrijfsleven. Dit resulteerde in grootschalige ontvreemding van gemeenschapsgeld op allerlei niveaus.

Een relatief kleine groep mensen wist in korte tijd enorme rijkdom te vergaren. Managers van staatsbedrijven werden niet zelden van de ene op de andere dag eigenaar. Deze groep nieuwe-rijken gebruikt zijn politieke invloed om zijn individuele belangen te beschermen. Modernisering van de belastingwetgeving en andere economische hervormingen die tegen de belangen van deze groep ingingen, bleven derhalve uit.

De gevolgen van de crisis voor Rusland zelf zijn dramatisch te noemen hoewel de door sommigen gevreesde rampscenario's, inclusief hongersnoden en opstanden, niet zijn bewaarheid. Het BNP is in 1998 echter met 5% gedaald t.o.v. 1997 en de inflatie over geheel 1998 bedroeg ongeveer 150%. De financiële sector heeft enorme klappen gekregen en een groot aantal banken is failliet gegaan waardoor veel Russen hun spaargeld zijn kwijt geraakt. De invoer is gekelderd terwijl de export nauwelijks toenam omdat die voor het grootste deel uit olie en gas bestaat en Rusland toch al maximaal produceerde wegens de lage olieprijzen.

Voor de overige landen van Midden- en Oost-Europa bleken twee factoren bepalend voor de mate waarin zij last hadden van de Russische crisis: de voortgang in het transitieproces en de verwevenheid met de Russische economie. Landen zoals Polen en Hongarije ondervonden betrekkelijk weinig hinder van de Russische crisis. De hervormingen zijn daar het verst gevorderd, er heerst een redelijke mate van politieke stabiliteit en er is al een aantal jaren sprake van economische groei waardoor deze landen tegen een stootje kunnen. Bovendien hebben zij zich de afgelopen jaren economisch steeds meer gericht op West-Europa in het perspectief op EU-toetreding waardoor inmiddels hun economische betrekkingen met West-Europa van veel groter belang zijn dan die met Rusland.

De landen van de Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS) hebben daarentegen veel meer te lijden van de Russische crisis. Structurele hervormingen vinden hier trager plaats en overheids- en buitenlandse schulden liggen aanzienlijk hoger waardoor de gevoeligheid voor internationale schommelingen veel groter is. Bovendien is nog een groot deel van het handelsverkeer op Rusland gericht. Oekraïne maakt mede als gevolg van de situatie in Rusland een soortgelijke crisis door. Zowel Rusland als Oekraïne hebben te maken met een krimp van het BNP.

Voortgang transitie

In eerdere rapportages werd al melding gemaakt van grote onderlinge verschillen tussen de landen van Midden en Oost-Europa inzake de voortgang van het transitieproces van een geleide- naar een markteconomie. Die verschillen zijn in 1998 groter geworden. De landen die zich voorbereiden op toetreding tot de EU, zijn het verst gevorderd met transitie en hervormingen. Voor veel andere landen geeft 1998 een vertraging in de voortgang van het transitieproces te zien. Gedeeltelijk kan dat worden toegeschreven aan reacties van overheden op de crisis in Rusland waardoor hervormingen werden teruggedraaid en de greep van de overheid op de economie door allerlei maatregelen groter werd. Dit proces kan men met name waarnemen in Rusland en in Oekraïne. In enkele landen van de NOS echter, zoals Belarus, Turkmenistan en Oezbekistan is de vertraging meer het resultaat van doelbewust overheidsbeleid los van de crisis in Rusland.

De sociale kosten van het transitieproces zijn enorm groot. Werkloosheid, terugval in inkomen, in een aantal landen daling van de levensverwachting, en scherpe stijging van inkomensverschillen zijn voor veel inwoners van Midden- en Oost-Europa, althans voorlopig, de neveneffecten van democratie en marktwerking. Indicatief (en niet meer dan dat – de statistieken van voor 1989 zijn onbetrouwbaar) is dat Polen het enige land van de gehele regio is waar het BNP sinds enkele jaren boven het niveau van 1989 ligt terwijl Slowakije en Slovenië dat niveau pas in 1998 voor het eerst haalden. In de overige landen ligt het BNP nog steeds onder dat van 1989.

1.3 Economische betrekkingen met Nederland

De economische betrekkingen tussen Nederland en de landen van Midden- en Oost-Europa blijven zich intensiveren. Die toenemende belangstelling blijkt onder meer uit de vele handelsmissies en bezoeken van bewindslieden op economisch terrein van en naar Nederland. Ook de handels- en investeringscijfers laten in het algemeen een stijgende lijn zien.

Handel

De handelscijfers met Midden- en Oost Europa zijn relatief weinig aangetast door de crisis in Rusland. Terwijl de Nederlandse export wereldwijd in 1998 steeg met 4%, bedroeg die stijging voor geheel Midden- en Oost-Europa 6,8%, ondanks de crisis in Rusland. De stijging van de import vanuit deze regio (3,3%) bleef wel achter bij die uit de rest van de wereld (5,2%).

De export naar Rusland kwam kort na 17 augustus 1998 praktisch stil te liggen. Exporteerde Nederland in 1997 nog voor bijna Nlg. 4 miljard naar Rusland, in 1998 was dat niet meer dan Nlg. 3,2 miljard ofwel een daling van ruim 17%. Ook de invoer uit Rusland daalde fors met bijna 16%. Die daling is nog dramatischer als in ogenschouw wordt genomen dat gedurende de eerste helft van 1998 de handel met Rusland nog een forse groei te zien gaf. Ook de handel met Oekraïne, weliswaar van een andere orde, zakte behoorlijk in.

De handel met de overige landen in Midden-Europa ondervond weinig last van de Russische crisis. Integendeel, de handel met Polen steeg ruim 20% waardoor Polen de belangrijkste afzetmarkt in de regio werd. De twee andere grote markten gaven eveneens hoge groeicijfers te zien: de export naar Tsjechië steeg met 14,1%, de import uit dat land zelfs met 39%. De in- en uitvoer met Hongarije stegen beide met ongeveer 11%.

De handel met de Baltische Staten laat een wisselend beeld zien. De export naar Letland steeg in 1998 met ongeveer 20% tot Nlg. 264 miljoen, terwijl de invoer uit dat land zich min of meer stabiliseerde (Nlg. 570 miljoen). De export naar Litouwen vertoonde in 1998 een lichte stijging (ongeveer 2,5%), na het succesvolle jaar 1997 toen er sprake was van een groei van maar liefst 50%. De invoer uit Litouwen liet een daling zien van 20%. De export naar Estland groeide met 20%, terwijl de invoer uit dat land daalde met iets minder dan 5%.

Binnen de Nederlandse export naar de landen in Midden- en Oost-Europa zijn machines en vervoermiddelen, met een aandeel van ruim een derde, prominent aanwezig. Met name Polen is een belangrijke afzetmarkt voor Nederlandse producten in deze sector met een waarde van meer dan Nlg. 1,5 miljard. Verder blijven landbouwprodukten het goed doen in de regio. De export naar Rusland bestond in 1998 opnieuw voor bijna de helft uit landbouwprodukten.

1. Sectorale verdeling van de Nederlandse export in 1998 naar Midden- en Oost-Europakst-23125-18-1.gif

Investeringen

Buitenlandse directe investeringen zijn van groot belang voor Midden- en Oost-Europa. Binnenlandse besparingen blijven vaak achter waardoor binnenlands kapitaal veelal schaars is. Dankzij buitenlandse investeringen kunnen deze landen kennis maken met moderne technologie, know-how en marketingtechnieken hetgeen een stimulans kan geven aan de economische groei en de hervormingen. Daarnaast is de instroom van buitenlands kapitaal van belang voor de financiering van tekorten op de lopende rekening.

Het belang van Midden- en Oost-Europa voor investeringsstromen vanuit Nederland is nog steeds gering, hoewel gestaag groeiend. Was in 1996 het aandeel van de regio nog 4,1% van het totaal aan Nederlandse directe investeringen in het buitenland, in 1998 steeg dit percentage tot 4,9. Voor vrijwel alle landen in de regio is Nederland een belangrijke investeerder. Polen (Nlg. 1232 mln.) en Hongarije (Nlg. 901 mln., een stijging met meer dan 50%) waren in 1998 de belangrijkste landen voor Nederlandse investeerders. De crisis in Rusland heeft de investeringen in dat land en de rest van de NOS met meer dan de helft doen afnemen, van Nlg. 1236 mln. in 1997 naar Nlg. 578 mln. in 1998.

De directe investeringen van Nederland in de Baltische Staten zijn marginaal te noemen. Na een aanvankelijk lichte stijging tot Nlg. 12 miljoen in 1997, daalde de directe investeringen van Nederland in de Baltische Staten in 1998 naar Nlg. 7 miljoen.

2. Nederlandse directe investeringen in Midden- en Oost-Europa in 1998 kst-23125-18-2.gif

* overige MOE omvat Albanië, Bulgarije, Roemenië, Slovenië, Slowakije, de voormalige Europese Sovjet republieken en voormalig Joegoslavië

1.4 Inzet van Nederlandse hulpactiviteiten

Met ingang van de begroting voor 1997 is de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) ingesteld. De HGIS beloopt 1.1% van het BNP. Binnen de HGIS is een bedrag gereserveerd voor de hulpactiviteiten in Midden- en Oost-Europa. Deze middelen zijn onderdeel van het gedeelte van de HGIS (0.3% BNP) dat bestemd is voor non-ODA activiteiten, dwz. gericht op landen die niet de status hebben van ontwikkelingsland volgens de zgn. DAC-I lijst van de OESO. De HGIS-middelen bestemd voor Midden- en Oost-Europa zijn ondergebracht bij drie ministeries:

– Ministerie van Economische Zaken: met name PSO en een aantal generieke instrumenten

– Ministerie van Buitenlandse Zaken: het Matra Programma en humanitaire hulp

– Ministerie van Financiën: afdracht aan de EBRD

3. HGIS verplichtingen 1994–1998

HGIS verplichtingen mln. Nlg.totaal 1994-19981998199719961995 1994
Ministerie van EZ1 516,4201,9525,2323,8759,9189,6
waaronder PSO 107,787,675,259,160,4
Ministerie van BZ306,2108,479,747,835,035,3
waaronder MATRA 98,573,738,025,226,2
Ministerie van Financien15,78,07,7000
Totaal1 838,3318,3612,6371,6310,9224,9

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt nader ingegaan op de voornaamste ontwikkelingen binnen de programma's van het Ministerie van Economische Zaken en het Matra Programma.

In bijlage I wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van het gebruik van de in 1998 binnen de HGIS voor Midden- en Oost-Europa beschikbaar gestelde middelen in verhouding tot de geraamde bedragen.

De instrumenten van het ministerie van Economische Zaken besloegen in 1998 een bedrag van Nlg. 201,9 mln. aan verplichtingen tegenover een raming van Nlg. 233,6 mln.

Onder het Matra programma zijn in 1998 voor een bedrag van Nlg. 98,5 mln. verplichtingen aangegaan, wat ten opzichte van 1997 een stijging met ruim 30% betekende.

De overige ministeries hebben een adviserende rol bij de uitvoering van bovenstaande hulpprogramma's. De samenwerking tussen de activiteiten van de verschillende ministeries verloopt over het algemeen naar wens en komt tot uiting in betere coördinatie van de verschillende programma's en activiteiten. Een aantal ministeries heeft ook buiten de HGIS afzonderlijk middelen gereserveerd die worden ingezet voor de hulp aan Midden- en Oost-Europa. Deze komen aan de orde in bijlage II.

Naast de hier genoemde bilaterale hulpinspanningen ondersteunt Nederland ook door zijn bijdrage aan de EU de landen in Midden- en Oost-Europa. De EU is met de hulpprogramma's Phare en Tacis één van de belangrijkste donoren aan Midden- en Oost-Europa. In bijlage III wordt nader ingegaan op haar activiteiten in 1998.

2 Instrumenten van het Ministerie van EZ

2.1. Kennisoverdracht

2.1.1. Management Assistentie

Het cluster management assistentie omvatte in 1998 de subsidieregeling Passage en activiteiten van de Stichting De Baak en de Stichting International Human Resources Development en van de Stichting PUM (alle geliëerd aan het VNO/NCW).

Voor Passage was 1998 het laatste jaar waarin aanvragen konden worden ingediend. In totaal is voor ruim Nlg. 2 mln. ondersteuning geboden aan 110 cursussen. Aan deze cursussen werd deelgenomen door ruim 1100 cursisten, een toename met ruim 10% ten opzichte van 1997. De management-trainingen onder deze regeling betreffen vooral de sectoren landbouw, bedrijfsleven, gezondheid en onderwijs. Het merendeel van de cursisten komt uit Rusland, Slowakije, Polen en Hongarije.

4. Passage verplichtingen naar regio's/landen, 19981kst-23125-18-3.gif

De managementcursussen van de Baak werden in 1998 gehouden in Oekraïne (Odessa en Charkov) en Rusland (Nizhny Novgorod). Er waren ruim 100 cursisten waarvan er 35 een vervolgcursus in Nederland hebben gevolgd, inclusief een korte stage in een bedrijf.

Stages nemen ook een belangrijke plaats in in het gecombineerde beurzen- en stage programma van de Stichting International Human Resources Development. In reactie op de oproep van president Jeltsin aan het Westen om Russische managers te trainen in westerse managementtechnieken is tijdens het bezoek van premier Tsjernomyrdin eind '97 medewerking toegezegd in de vorm van subsidiëring van het VNO/NCW-initiatief voor een «pilot»-training. Deze training die mede is gesubsidiëerd door de ministeries van OCW en V&W, heeft eind 1998 plaatsgevonden. Ook bij dit programma blijkt een actieve deelname door het Nederlandse bedrijfsleven onmisbaar voor het welslagen van de cursus. Het opleidingsprogramma (incl. stage) zal in 1999 nog tweemaal worden georganiseerd.

In 1998 heeft de Stichting PUM (Programma Uitzending Managers) in de regio 415 missies en 49 trainingen verzorgd. De meeste missies werden uitgevoerd in Midden-Europa en Rusland. Het programma is duidelijk de kinderschoenen ontgroeid en heeft met de gezamenlijke jaarlijkse ondersteuning door EZ en BZ/OS alleen in de DAC-NOSlanden) een wereldwijde omvang bereikt van bijna Nlg. 20 mln.

5. PUM gerealiseerde missies naar regio's/landen, 19981kst-23125-18-4.gif

2.1.2. Technische assistentie en demonstratieprojecten

Tot deze cluster worden gerekend het PSO, co-financiering van multilaterale projecten en trustfunds. Het onderstaande diagram geeft een beeld van de inzet van de middelen voor deze cluster.

6. Verplichtingen technische assistentie naar regio's/landen in mln Nlg., 19981kst-23125-18-5.gif

De economische crisis in Rusland heeft in 1998 geleid tot een aanscherping van het beleid voor het PSO. Door de onzekere economische situatie in Rusland, evenals in het buurland Oekraïne, zullen PSO-projecten meer aansluiten bij initiatieven van Nederlandse ondernemingen. Zo zullen bijvoorbeeld demonstratieprojecten zoveel mogelijk in het kader van lopende Nederlandse activiteiten plaats hebben. De kans op een duurzaam PSO-project is onder de huidige Russische economische omstandigheden zo groter. Het PSO kan op deze wijze tevens een impuls geven aan het op peil houden van commerciële activiteiten in Rusland.

De Russische crisis heeft overigens niet alleen negatieve gevolgen: door de wens van de Russische regering de afhankelijkheid van importen te beperken, hecht deze hoge prioriteit aan investeringen in bijvoorbeeld de agrarische sector waarvan Nederlandse ondernemingen kunnen profiteren. Tot dusver hebben zich nog geen grote problemen voorgedaan met PSO-projecten als gevolg van de crisis. Wel is in 1998 besloten dat EZ en Senter vanaf de aanvang van een project nog scherper zullen letten op de duurzaamheid van het project en een mogelijk commercieel vervolg.

In 1998 zijn voor het eerst PSO-projecten gestart in Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Macedonië.

Begin 1998 zijn voor het laatst PSO projecten van het vertrouwde type ontwikkeld in de vijf landen van Midden-Europa waarmee de EU onderhandelt over toetreding. Dit betekent een verdere concentratie van de inzet van het PSO-budget (concentratie op 14 in plaats van 19 landen). Vanaf 1999 zullen Rusland, Oekraïne, Roemenië en Bulgarije een hogere prioriteit krijgen. Het voornemen is het aantal landen verder te beperken na 2000 wanneer geen nieuwe projecten meer worden ontwikkeld in Slowakije, Kroatië, Letland en Litouwen. Box bij PSO:

PSO energiebesparingsproject Oekraïne

Het in Oekraïne (Podol district, Kiev) uitgevoerde energiebesparingsproject illustreert de toegevoegde waarde van het PSO-programma op treffende wijze.

Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie is Oekraïne voor haar energiebehoefte afhankelijk van import. Hoewel energieprijzen de afgelopen jaren geleidelijk naar het wereldmarktniveau zijn gestegen en een steeds zwaardere last vormen voor de burgers, is energiebesparing voor Oekraïnse huishoudens nog nauwelijks aan de orde. Verwarmingsradiatoren hebben geen kranen, dus als het te warm wordt zet men het raam open, ook midden in de winter. Verrekening van energiekosten geschiedt veelal nog op basis van de oppervlaktematen van de woning waarvan geen enkele prikkel uitgaat tot energiezuinig gedrag.

Bij het met PSO-gelden gefinancierde demonstratieproject werd – met inzet van het Nederlands bedrijfsleven – een groot flatgebouw van diverse energiebesparende maatregelen voorzien. Om een goede vergelijking mogelijk te maken werd een deel van het gebouw niet, een ander deel beperkt (o.a. isolatie, individuele bemetering) en het derde deel uitgebreid aangepast (o.a. individueel regelbare thermostaten, isolatie van muren). Ook werden in het derde deel zgn. «ecoteams» gevormd door en voor bewoners om elkaar bij te staan. Tegelijkertijd werd de maandelijkse energierekening van alle bewoners gebaseerd op het werkelijk energieverbruik. Dit vergde ingrijpende aanpassingen van het financieel-administratief systeem van de lokale overheid.

De resultaten waren opmerkelijk: het gemiddelde energieverbruik daalde met 25%, waarmee gemiddeld zo'n 35% aan kosten werd bespaard. In individuele gevallen werd maar liefst tot 60% op de energierekening bespaard. Het energiebewustzijn onder de bewoners is hierdoor aanmerkelijk toegenomen.

In 1998 is na een Europese aanbestedingsprocedure opdracht verleend voor de uitvoering van een evaluatie van het PSO over de periode 1994–1997. Het rapport zal naar verwachting na de zomer beschikbaar zijn. Dit jaar zullen ook de trustfunds met EBRD, WB en IFC en cofinancieringsactiviteiten met genoemde multilaterale instellingen worden geëvalueerd.

2.1.3. PSO Pre-accessie

Het Ministerie van Economische Zaken zal in alle tien landen die zich hebben aangemeld voor EU-lidmaatschap een inspanning blijven leveren op het terrein van pre-accessie. Om doelmatigheidsredenen zal dit formeel in PSO-kader geschieden met de aantekening dat de klassieke PSO-doelstellingen (transitiebevordering en positionering Nederlands bedrijfsleven) niet onverkort van toepassing zijn bij de pre-accessiehulp ter bevordering van de toetreding tot de EU.

Het pre-accessie instrument richtte zich in 1998 op de bevordering van het overnemen en implementeren van de Europese wet- en regelgeving (acquis communautaire) van die landen waarmee de onderhandelingen over toetreding tot de EU gaande zijn (Estland, Hongarije, Polen, Slovenië, Tsjechië). Het programma is vraaggestuurd en de «government to government»-relatie staat voorop. Er zijn twee lijnen ontwikkeld waarlangs pre-accessiesteun aan deze groep landen kan worden geboden:

a. korte ambtelijke vormen van assistentie in de vorm van werkbezoeken, seminars, stages en trainingen van ambtenaren die betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van het acquis communautaire in hun landen

b. langdurige samenwerkingsprojecten waarbij naast ambtelijke kennis ook gebruik kan worden gemaakt van expertise uit de private sector.

Ook het PSO Pre-accessieprogramma wordt uitgevoerd door Senter. Kenmerk van het Pre-accessie instrument is dat het voornamelijk wordt ingezet voor de institutionele ontwikkeling van organisaties die verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de (EU) wet- en regelgeving. De door Senter ontwikkelde projecten leveren een gedegen bijdrage aan het functioneren van dergelijke uitvoeringsinstanties in de betreffende landen. Hierbij gaat de aandacht zowel uit naar de samenwerking tussen uitvoeringsinstanties en ministeries, als naar de samenwerking tussen instanties en klantengroepen.

Krijgt bij het reguliere PSO zo'n instantie slechts aandacht voor zover het de technologische kennisoverdracht betreft, bij Pre-accessie is het andersom: technologie en hardware worden uitsluitend meegenomen wanneer dit in het belang is van de ontwikkeling van de organisatie. Hierdoor ontstaat logischerwijs een geheel ander soort projecten waardoor ook andere expertise nodig is. De ervaring uit 1998 leert dan ook dat diverse nieuwe bedrijven en consultants zich hebben gemeld als potentiële uitvoerder.

Het reguliere PSO wordt ingezet op thema's en projecten die het ontvangende land aandraagt en goedkeurt. Ervan afgezien dat de uitvoering van een project kansen moet kunnen creëren voor het Nederlandse bedrijfsleven, worden hier verder geen eisen aan gesteld. Bij Pre-accessie wordt de vraaggestuurdheid echter uitgebreid met «accessie gestuurdheid». Alle inspanningen zijn erop gericht dat de vijf betrokken landen het acquis zo snel mogelijk overnemen. Het creëren van kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven speelt daardoor een ondergeschikte rol, maar Senter richt zich bij de keuze van de projecten wel zoveel mogelijk op projecten die voor de Nederlandse economie en het bedrijfsleven van belang zijn. De eerste inventarisatieronde in de genoemde landen leverde suggesties op in de sectoren transport, keuring van voedingswaren, normalisatie en certificatie, milieu-inspectie en douane- en grensaangelegenheden.

Er zijn in 1998 projecten ontwikkeld op het gebied van accreditatie en certificatie in Polen en Slovenië, regulering van het beroepsgoederenvervoer in Tsjechië, milieu-inspectie in Hongarije en keuring van voedingswaren in Polen en Estland. In het eerste jaar van dit nieuwe instrument is een totaalbedrag van Nlg. 5,1 mln. gecommitteerd. Dit bedrag bestaat uit:

6 hoofdopdrachten voor een bedrag van Nlg. 4,95 mln. Het betreft hier projecten in Estland, Hongarije, Polen, Slovenië en Tsjechië. In Polen zijn twee projecten uitgevoerd, in de andere landen één.

4 identificatiemissies voor een bedrag van in totaal Nlg. 121,000,-. De missies zijn uitgevoerd in Estland, Tsjechië, Polen en Slovenië.

7. Hoofdopdrachten Programma Samenwerking Preaccessie 1998 kst-23125-18-6.gif

2.2. Bevordering van export en investeringen

2.2.1. Exportinstrumenten

Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP)

De belangstelling voor het PESP is nog steeds groeiende. Wat betreft aantal ingediende voorstellen hebben de landen van Midden- en Oost-Europa in 1998 Azië van de eerste plaats gestoten. Naar aangegane verplichtingen eindigden beide regio's gelijk

8. Verplichtingen PESP naar regio's (in Nlg. mln)1kst-23125-18-7.gif

In 1998 is besloten de in specifieke gevallen geldende hogere maximale opdrachtsom van Nlg. 450,000,- te laten vervallen. De maximale PESP-opdrachtsom bedraagt nu Nlg. 288,643,-. Zoals ook aangegeven in de EZ-begroting 1999, heeft de Staatssecretaris de bevoegdheid hiervan bij uitzondering en onder stringente voorwaarden af te wijken bij individuele projecten met een voor Nederland strategisch karakter.

Het programma zal in 1999 worden geëvalueerd.

SENO

In 1998 is wederom een groot aantal transacties naar Midden- en Oost-Europese landen tot stand gekomen. Het bedrag aan uitstaande polissen nam toe met Nlg. 134 mln. tot een reëel obligo van Nlg. 289 mln. Het aantal nieuwe aanvragen en dekkingstoezeggingen bleef in 1998 nagenoeg gelijk. In totaal is voor Nlg. 231 mln. aan nieuwe projecten in dekking aanvaard. Vanwege de Rusland-crisis is met name in de tweede helft van 1998 voor Nlg. 226 mln. aan dekkingstoezeggingen ingetrokken waardoor het totale nominale obligo van de faciliteit (dekkingstoezeggingen en polissen) in het afgelopen jaar nagenoeg niet toenam.

9. Seno cumulatief (nominaal) obligo naar landen/regio's (Nlg. mln.), 1998.kst-23125-18-8.gif

De schade ten gevolge van de recente crisis in Rusland is tot op heden gering.

Het cumulatief uitstaande obligo (nominaal obligo) betreft tot nu toe voornamelijk Rusland en Oekraïne. De belangrijkste sectoren zijn transport en landbouw. Roemenië is het afgelopen jaar toegevoegd aan de landenlijst aangezien dit land niet meer in aanmerking komt voor de reguliere exportkredietverzekering.

In het verslag over 1997 werd een doelmatiger inzet van deze overheidsmiddelen aangekondigd die in 1999 zal zijn gerealiseerd. Dan zal de financiële ex ante afdekking van de uitstaande risico's worden gereduceerd van 50% naar 33%.

De oorspronkelijk voor 1998 geplande evaluatie van de SENO faciliteit is uitgesteld tot najaar 1999.

Startende exporteurs, Programma Starters op Buitenlandse Markten (PSB) en subsidieregeling Export Medewerkers Middenen Klein Bedrijf (SEM)

In 1998 was het PSB open voor de EU, Noorwegen, Zwitserland, Turkije, de Baltische Staten, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Van de 191 PSB-projecten in 1998 betrof 17% Midden-Europa (10% Tsjechië/Slowakije, 5% Polen, 1% Hongarije en 1% Baltische Staten). Voor SEM (62 deelnemers) is het naar de aard van de regeling niet mogelijk te bepalen welk deel terecht komt in Midden- en Oost-Europa.

10. Verdeling PSB-Projecten in 19981kst-23125-18-9.gif

In 1998 is het gebruik van PSB en SEM ten opzichte van 1997 ongeveer gelijk gebleven. In het licht van het omvangrijke onbenutte exportpotentieel onder MKB is dit teleurstellend. Daarom zijn mede op basis van de evaluatie van het PSB en adviezen uit het veld PSB en SEM per 1 januari '99 aangepast. Daarmee wordt beoogd hun bereik te vergroten door een actieve benadering van de doelgroep, het MKB ondersteuning op maat te leveren en het PSB zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken. PSB is vanaf 1 januari 1999 opengesteld voor alle landen waardoor thans voor alle Midden- en Oost-Europese landen aanvragen kunnen worden ingediend.

2.2.2. Investeringsinstrumenten

Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA)

Het aantal aanvragen in 1998 (166) vertoont ten opzichte van 1997 een lichte daling. Dit werkt door in de verplichtingen die het afgelopen jaar zijn aangegaan. De meeste aanvragen hebben betrekking op technische assistentie (89%), dat wil zeggen management training en/of scholing nadat de investering heeft plaatsgehad.

11. Verplichtingen IBTA naar regio's/landen (in Nlg. mln), 1997 en 19981kst-23125-18-10.gif

Het merendeel van zowel aanvragen als aangegane verplichtingen heeft betrekking op Midden-Europa. Een substantiële «trend oostwaarts» is nog niet te ontdekken. De effecten van de Rusland-crisis laten zich echter evenmin zien; de verplichtingen zijn t.o.v. 1997 juist toegenomen. Verreweg de meeste projecten liggen op het terrein van de industriële sector (Nlg. 8,6 mln.), gevolgd door landbouw (Nlg. 2,8 mln.), transport (Nlg. 1,6 mln.) en handel/toerisme (Nlg. 1,6 mln.).

Als gevolg van de inwerkingtreding van de 3e tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht heeft de IBTA-faciliteit voor Oost-Europa medio 1998 een wettelijke basis gekregen in de vorm van een ministeriële regeling.

Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO)/Regeling Herverzekering Investering (RHI)

In 1998 is besloten dat met terugwerkende kracht van de inwerkingtreding van de RHI (oktober 1997) alle eventuele schades op voormalig TRHIO-landen voor rekening van het Ministerie van Financiën komen.

De reeds bestaande TRHIO-portefeuille is in 1998 door de afwikkeling van twee polissen in verband met het niet doorgaan van projecten met ca. Nlg. 30 mln. afgenomen. Het cumulatief uitstaande TRHIO obligo ultimo 1998 bedroeg ca. Nlg. 205 mln.

Onder de RHI zijn in 1998 twee nieuwe polissen op Rusland verleend met een obligo van ca. Nlg. 140 mln. Belangrijke sectoren in Midden- en Oost-Europa zijn voeding en electronica. Over het geheel genomen valt het beroep op de RHI nog steeds wat tegen.

Investerings Faciliteit Midden- en Oost-Europa (IFMOE)/Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM)

In 1998 werd een recordaantal aanvragen gehonoreerd. EZ verleende borgstelling voor 14 kredieten met een totaalbedrag van ca. Nlg. 60 mln. Voor het doen van borgstellingen was ultimo 1998 ca Nlg. 220 mln beschikbaar.

Dominante regio is Midden-Europa (89% van het totaal van de kredieten waarvan de helft in Polen). Juist in deze regio speelt de IFOM thans in toenemende mate een ondersteunende rol voor het kleinere Nederlandse bedrijfleven. Dit gegeven is een belangrijke kanttekening bij de beleidsmatige wens tot een «trend oostwaarts». In 1998 werden overigens voor het eerst ook in Oekraïne kredieten verleend. Agribusiness blijft de belangrijkste sector.

Na een moeizame Europese notificatieprocedure werd in 1998 goedkeuring verkregen voor de vooral door het MKB gewenste verlaging van de ondergrens van de IFOM van Nlg. 1 mln. naar Nlg. 100 000,- en voor de uitbreiding van de IFOM naar een aantal opkomende markten buiten Europa. Op last van de Europese Commissie diende de regeling wel tot het MKB (volgens de Europese definitie) te worden beperkt. Dat was voor EZ aanleiding de beoogde uitbreiding van de landenlijst, met uitzondering van de landen in de Kaukasus, vooralsnog niet te effectueren. De nieuwe IFOM-overeenkomst is met ingang van 1999 in werking getreden.

Uit nadere discussie is inmiddels gebleken dat Brussel een wat soepeler interpretatie van de MKB-definitie hanteert dan oorspronkelijk werd gedacht. Met ingang van 1 mei 1999 is de landenlijst daarom alsnog volgens het oorspronkelijke plan uitgebreid met 10 landen in Afrika, Azië en Zuid-Amerika.

3. Instrumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

3.1. Matra programma

De bekendheid van Matra bij het maatschappelijk middenveld in Nederland en de landen van Midden- en Oost-Europa is in de afgelopen jaren geleidelijk gegroeid en komt tot uiting in een sterk toenemend aantal projectvoorstellen dat wordt ingediend en een stijging van het aantal «cliënten» waarmee Matra samenwerkt.

De indruk bestaat dat de waardering voor de verschillende componenten waaruit het Matra programma bestaat, bij betrokken organisaties en personen over het algemeen groot is en dat het Matra programma zijn hoofddoelstelling in belangrijke mate realiseert. Deze indruk wordt bevestigd door een evaluatie van het Matra projecten programma die door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 1998 is uitgevoerd en waarvan de resultaten onlangs aan het Parlement werden aangeboden. Het valt keer op keer op dat de beoogde transformatie niet van buiten kan worden opgelegd doch de verantwoordelijkheid is van de betreffende landen zelf. Dit vergt niet alleen een groot aantal wijzigingen in wetgeving en bestuur maar veeleer een mentaliteitsverandering waarbij andere landen behulpzaam kunnen zijn. Nederland speelt daarbij onder meer met Matra een substantiële rol.

Het Matra Programma viel in 1998 uiteen in de volgende onderdelen die hieronder apart worden behandeld:

– Matra Projecten Programma (MPP)

– Matra Multilateraal Programma (MMP)

– Matra Kleine Ambassade Projecten (KAP)

– Matra Opleidingen Programma (MOP)

– Politieke Partijen Programma (PPP)

– Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN)

– Good Governance en Pre-accessie Programma Matra (GGP)

In 1998 was voor het gehele Matra Programma een bedrag van Nlg. 70 mln. beschikbaar dat als volgt is besteed:

12. Matra Programma 1998: verdeling over verschillende onderdelen kst-23125-18-11.gif

3.1.1 Matra Projecten Programma

Uit het hierbovenstaande taartdiagram blijkt dat het Matra Projecten Programma verreweg het grootste programma onderdeel van Matra is. Het ministerie is hier afhankelijk van het initiatief van het maatschappelijk middenveld. Bij de beoordeling van ingediende Matra voorstellen wordt getoetst welke invloed de beoogde activiteit zal hebben op de positie van de burger en/of de overheid en op de interactie tussen beide. Activiteiten die zich richten op de positie van de burger kunnen de opbouw van een maatschappelijk middenveld («civil society») betreffen zoals het versterken van de rechtszekerheid van burgers, het stimuleren van particulier initiatief en pluriformiteit enz.

Bij activiteiten gericht op de positie van de overheid kan men denken aan verbetering van het functioneren van die overheid, bevordering van openbaar bestuur en democratie, versterking van de rechtsstaat enz.

Het aantal in 1998 goedgekeurde Matra-projecten vertoonde een forse stijging ten opzichte van voorgaande jaren, nl. 105 tegen 62 in 1997 ofwel een stijging van bijna 70%. Het in 1998 voor Matra projecten gecommitteerde bedrag verdubbelde royaal ten opzichte 1997 (Nlg. 88.2 mln. in 1998 tegenover Nlg. 33.7 mln. in 1997). Deze stijging hangt samen met een toeneming van het kasplafond met Nlg. 15 mln. hetgeen op zijn beurt leidde tot een aanzienlijke groei van de verplichtingen.

13. Goedgekeurde Matra projecten en committeringen 1994–1998

Land/regioAantal projectengoedgekeurd in :committeringen in mln.
 98979695949897969594
Polen792663.75.222.52.0
Tjechie625625.51.12.421.3
Hongarije8966746.52.21.72.3
Slowakije74221 3.30.60.50.3
Slovenie2 1  1.3 0.6  
Baltische Staten1034443.90.81.11.11.1
Rusland6643432.52.30.92.0
Oekraine342331.32.71.21.31.3
Belarus132310.61.70.90.90.2
Kroatie523  2.40.31  
Roemenie1312   98.5   
Bulgarije126   8.64.6   
Several25294933.50.46.31.25.1
Totaal1056240373776.837.620.612.115.6

Tabel 13 geeft een totaalbeeld van de inzet van Matra middelen in de verschillende landen over de afgelopen vijf jaar in het kader van het Matra Projecten Programma.

14. Matra verplichtingen per landkst-23125-18-12.gif

Figuur 14 bevat een overzicht van Matra-verplichtingen per land over 1998. Hieruit komt naar voren dat Roemenië en Bulgarije in 1997 en 1998 koploper waren bij de besteding van Matra-middelen, op ruime afstand gevolgd door Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Polen.

Het is niet gelukt de opgaande trend wat betreft besteding van Matra-middelen in de landen van Oost-Europa in 1998 vast te houden, hetgeen voor een deel te maken had met de crisis in Rusland. Daarnaast is bij een vraaggestuurd programma zoals Matra, waarbij men afhankelijk is van het aantal en de kwaliteit van de ingediende voorstellen, de invloed van de Nederlandse overheid om deze vraag in specifieke landen te stimuleren, beperkt. De verwachting dat deze uitgaven in met name Rusland, Oekraïne en de Baltische Staten in de komende jaren weer zullen stijgen, lijkt gewettigd gezien het trage transitieproces in de eerste twee landen en het grote aantal ontvangen projectvoorstellen dat thans in behandeling is.

Hiermede verband houdend begint duidelijk te worden dat bepaalde Matra-thema's in sommige landen van met name Midden-Europa aan urgentie inboeten naarmate het transformatieproces vordert. Terwijl daarmee een proces van ontgroeien aan het Matra-programma op gang komt, blijken diezelfde landen meer behoefte te krijgen aan andere vormen van bijstand, vooral met het oog op hun toekomstige toetreding tot de EU. Met het oog hierop heeft Matra het zgn. preaccessie-instrument ontwikkeld waarover hieronder meer.

Wat betreft het proces van ontgroeien aan het Matra Programma kan gebruik worden gemaakt van de Kaderwet BZ-subsidies die ultimo 1998 door de Staten-Generaal is aanvaard in het kader van de van toepassingsverklaring van de Algemene Wet Bestuursrecht (Stb. 739) op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze Wet schrijft onder meer voor het subsidieplafond dat voor Matra-projecten in een nader te bepalen periode beschikbaar is, bekend te stellen. Daarbij kunnen voorwaarden worden gesteld aan de projecten die voor subsidie in aanmerking worden gebracht. Bijvoorbeeld kan worden aangegeven welke thema's voor subsidieverlening in aanmerking komen of naar welke landen c.q. regio's bijzondere aandacht zal uitgaan bij subsidieverlening.

15. Verplichtingen voorvloeiend uit in 1998 goedgekeurde Matraprojecten naar thema in mln Nlg

Preaccessie17,4
Openbaar bestuur/Good governance12,7
Mensenrechten/Minderheden9,9
Welzijn8,1
Milieu10,0
Onderwijs5,1
Milieuoverheden4,2
Media3,5
Gezondheidszorg3,1
Cultuur2,2
Arbeidsverhoudingen2,2
Volkshuisvesting1,5
Totaal77,7

Kijkt men naar de verdeling van Matra projecten naar (zie bovenstaande tabel) dan blijkt dat het thema preaccessie het hoogste scoort, gevolgd door de thema's openbaar bestuur/good governance, milieu, mensenrechten, welzijn, onderwijs, versterking milieu-overheden en media.

3.1.2. Matra Multilateraal Programma

Net als in voorgaande jaren vormde het Multilateraal Programma in 1998 een belangrijk onderdeel van het gehele Matra Programma. In totaal werden 20 projecten gecommitteerd met een totaal bedrag van Nlg. 12,9 mln. Er werd een groot aantal kwalitatief goede projectvoorstellen ingediend die niet alle konden worden gehonoreerd. De projecten bestreken soms één land, soms meerdere landen of zelfs een gehele regio.

Thematisch gezien kende het Multilateraal Programma in 1998 een sterke spreiding. Van de dertien thema's die het Matraprogramma kent, heeft het Multilateraal Programma in 1998 aan elf bijgedragen. De meeste gelden kwamen ten goede aan projecten onder het thema openbaar/goed bestuur, en voorts de thema's milieu en welzijn.

In het kader van het Multilateraal Programma werd samengewerkt met multilaterale organisaties zoals de Raad van Europa en UNDP en met een aantal niet-gouvernementele organisaties zoals de European Standing Conference of History Teachers Associations (EURO-CLIO), East West Parliamentary Project Programme, Radio Free Europe en de Moving Academy for Performing Arts (MAPA).

Daarnaast is het Multilateraal Programma medefinancier voor enkele Phareprogramma's van de EU zoals het «La Strada»-project van de Stichting tegen Vrouwenhandel.

Diverse programma's hebben aanzienlijke bijdragen ontvangen van de Raad van Europa. Voorbeelden zijn het Confidence Building Measures (CBM) programma dat NGO's uit Midden- en Oost-Europa steunt bij activiteiten op het terrein van minderheden en etnische groeperingen en het Legislative Reform Project Higher Education dat de landen in Midden- en Oost-Europa ondersteunt bij de hervorming van het hoger onderwijs. Tevens ondersteunt het Multilateraal Programma een trainingsprogramma van de Raad van Europa ten behoeve van advocaten in de regio en een project ter verbetering van de positie van Roma.

UNDP heeft in Midden- en Oost-Europa lokale kantoren die Matrarelevante projecten kunnen identificeren en uitvoeren. Het Multilateraal Programma heeft in 1998 bijgedragen aan uiteenlopende projecten zoals milieuprojecten in het kader van Agenda 21 en een project ter verbetering van de positie van de Russische minderheid in Letland door middel van talentraining.

3.1.3. Matra-Kleine Ambassade Projecten Programma

Dit programma is geheel gedelegeerd aan de Nederlandse ambassades in de betreffende landen die dus ook zelf verantwoordelijk zijn voor de besteding en het beheer van het hen toegewezen KAP-budget. Weinig donorlanden beschikken over fondsen voor dergelijke kleinschalige activiteiten, terwijl een breed scala van activiteiten voor KAP-ondersteuning in aanmerking komt. Daardoor blijkt het KAP-programma in een grote behoefte te voorzien. In toenemende mate wordt bij de besteding van de KAP-gelden samengewerkt met lokale vestigingen van internationale en lokale donoren, particulier en goevernementeel. Coördinatie blijkt van groot belang voor optimale effectiviteit en doelmatigheid. Onderstaande tabel 16 geeft een overzicht van de Matra/KAP uitgaven in 1998 per land:

16. overzicht MATRA/KAP uitgaven, 1998 in Nlg. 1000

Rusland191
Estland185
Letland/Litouwen247
Polen566
Oekraine334
Tsjechie250
Slowakije314
Hongarije266
Roemenie92
Slovenie105
Kroatie299
Bulgarije97
Joegoslavie39
Totaal2 985

3.1.4. Matra Opleidingen Programma

Het Matra Opleidingen Programma (MOP) mocht zich ook in 1998 in een grote belangstelling verheugen zowel van de onderwijsinstellingen in Nederland waarmee wordt samengewerkt als van geïnteresseerden uit Midden- en Oost-Europa. De vraag naar Matrabeurzen overtrof het aanbod in feite royaal. In 1998 maakten ruim 300, meest jonge academici uit Midden- en Oost-Europa gebruik van opleidingen en trainingen die in het kader van het MOP werden verzorgd.

Evenals in voorgaande jaren werd samengewerkt met het Instituut Clingendael (diplomatenopleiding), de Haagsche Academie voor Internationaal Recht, de Amsterdam-Maastricht Summer University (kunstzinnige vorming), het Institute for Housing and Urban Development Studies te Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam/EPCEM (milieu management), de Amsterdam School of International Relations, de Universiteit Utrecht (gezondheidszorg), de Landbouwuniversiteit Wageningen (milieu en toerisme), de Universiteit Leiden (europees- en internationaal recht, criminologie), de Netherlands School of Public Health te Utrecht, de Universiteit Twente (toegepaste onderwijskunde) en het T.M.C.Asser Instituut (Internationaal en Europees recht) en de organisatie «The Trust»(verschillende stages).

3.1.5. Matra Politieke Partijen Programma

De financiële steun vanuit het Matra Programma Politieke Partijen ten bate van kadertrainingen via Nederlandse politieke partijen kwam andermaal vooral ten goede aan partijen in Hongarije, Tsjechië, Roemenië, Polen, Slowakije, Slovenië en Estland. Er is echter een geleidelijke verschuiving van activiteiten in oostelijke en zuidoostelijke richting (Macedonië, Rusland, Litouwen en Letland).

Met deze subsidie is jaarlijks een bedrag van 2 miljoen gulden gemoeid dat wordt overgeheveld van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), dat in 1998 verantwoordelijk was voor de uitvoering van deze subsidieregeling.

Het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de aan de politieke partijen gelieerde en gespecialiseerde instituten.

De regeling loopt in 1999 af. Dan zal de «subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden- en Oost-Europa» uit de «brede doeluitkering» worden gelicht en van BZK overgaan naar het ministerie van Buitenlandse Zaken en inherent deel zijn van het Matra Programma.

3.1.6. Programma Internationaal Natuurbeheer

In 1996 is het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) geintroduceerd dat wordt uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van LNV. Het PIN werd in 1997 voor het eerst volledig uitgevoerd met een totaal van Nlg. 12,2 mln. aan nieuwe projecten. In 1998 is ten laste van het PIN in totaal een bedrag van Nlg. 7,6 mln. uitgegeven en een bedrag van Nlg. 7,8 mln aan verplichtingen aangegaan teneinde voor de komende jaren een structurele ruimte van Nlg. 8 mln. op verplichtingen- en kasbasis mogelijk te maken.

Midden- en Oost-Europa bezitten, naast gebieden die in hoge mate door vervuiling zijn aangetast, ook nog vele ecologisch zeer waardevolle gebieden. De bescherming van de natuur in Midden- en Oost-Europa wordt gezien als een medeverantwoordelijkheid van alle Europese landen. Het Nederlandse ondersteuningsbeleid met betrekking tot de natuur kwam in 1996 in een stroomversnelling door de inwerkingtreding van het Actieplan Natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 1996–2000. De activiteiten die in het kader van dit Actieplan worden ondersteund, sluiten aan bij de belangrijkste internationale beleidsontwikkelingen zoals Agenda 21, de Biodiversiteitsconventie, de Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie en Agenda 2000.

De PIN-projecten richten zich op nationale beleidsontwikkeling, samenwerking, training en educatie voor partnerorganisaties in natuurbeheer, gebiedsbescherming en landbouw-natuurbeheer waaronder privatisering en decentralisatie. Een deel van de middelen voor PIN wordt decentraal besteed via de landbouwattache's verbonden aan de Nederlandse ambassades in de regio door middel van Kleine Natuurbeheer Initiatieven Projecten (KNIP), een variant van de Kleine Ambassade Projecten, maar dan op het gebied van natuurbeheer. Inmiddels staat een toenemend aantal projecten direct of indirect tevens ten dienste aan het EU-uitbreidingsproces.

3.1.7. Matra pre-accessie

Met het begin van de toetredingsonderhandelingen voor het lidmaatschap van de Europese Unie met de kandidaat-lidstaten is de aandacht voor de steunverlening aan hun streven het acquis communautaire over te nemen, te implementeren en uit te voeren toegenomen. Het gaat om de landen Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Slovenië. Parallel aan het beleid van de Europese Commissie om door middel van extra inspanningen bij te dragen aan het zogeheten preaccessietraject van genoemde landen, is binnen het Matraprogramma hiervoor een nieuwe financiële faciliteit ontwikkeld. Aanvankelijk werd deze faciliteit gecombineerd met een faciliteit gericht op de versterking van centrale overheden «Good Governance», waarvoor in totaal Nlg. 15 mln. werd gereserveerd (zie begroting 1998). In de praktijk bleek voor deze laatste categorie een aparte faciliteit onnodig. Projectvoorstellen konden ook volgens de binnen het Matra Projecten Programma gebruikelijke procedures worden afgehandeld. Daarom werden de faciliteiten in 1998 in de praktijk en in 1999 ook formeel gescheiden en werd «Good Governance» deel van het Matra Projecten Programma. De oorspronkelijk voorziene begrotingsruimte bleef echter gehandhaafd voor de preaccessie. Daartoe werd in 1998 een aantal modules ontwikkeld, die voor het overgrote deel in 1999 van start zijn gegaan.

Projecten

Naast de «klassieke» Matra-projecten is het sinds 1998 mogelijk ook projecten lastens Matra te financieren die specifiek zijn gericht op de implementatie van het acquis, conform het vereiste van Agenda 2000. In het voorjaar van 1998 werden gesprekken gevoerd met de overheden van de vijf landen waarmee de EU onderhandelt over toetreding, die leidden tot een lange lijst met projectideëen. Omdat het echter moeilijk bleek voor die landen zelf hun behoeften aan ondersteuning in de vorm van projectvoorstellen te gieten, is eind 1998 aan Senter gevraagd daarbij assistentie te verlenen alsmede zich te belasten met de uitvoering van deze projecten, parallel aan de uitvoering van PSO en PSO-pre-accessie. Daarmee is vanaf april 1999 begonnen.

In 1997 en 1998 kwamen daarnaast via de bestaande netwerken van Matra interessante voorstellen binnen die ondanks bovengenoemde aanloopproblemen tot een redelijk goede verdeling over de kandidaat-lidstaten hebben geleid.

Opleidingen

Het gaat hier om de inzet van internationale opleidingen in Nederland op die terreinen waar Nederland over specifieke expertise beschikt en comparatieve voordelen kan benutten ten bate van toetreders. Aan het bureau CROSS van het ministerie van OCW is opdracht gegeven in samenwerking met het Nederlandse veld een aantal korte post-academische en praktijkgerichte opleidingen voor te bereiden. Deze zullen in het najaar van 1999 van start gaan.

Detacheringen

Er loopt thans een proefproject, genaamd Project Uitzending Ambtenaren (PUA), met als uitvoeringsorganisatie de stichting Programma Uitzending Managers (PUM). Het gaat hier om de uitzending van post-actieve ambtenaren, zoals gepensioneerden en VUT-ers, met expertise op terreinen die voor de overdracht van het «Acquis» relevant zijn. Dit project loopt voorlopig tot november 1999 en is toegankelijk voor de vijf landen waarmee de EU thans onderhandelt over toetreding. Bij het slagen van dit proefproject zal worden gestreefd naar uitbreiding van het project naar alle landen die voor toetreding in aanmerking komen en uiteindelijk wellicht tot alle Matra landen.

Stages

Per 1 september 1998 is een begin gemaakt met het stageprogramma «Impact», uitgevoerd door NUFFIC. Impact is qua opzet gemodelleerd naar het inmiddels door EZ beëindigde Passage-programma. Het betreft stages voor ambtenaren uit de toetredingslanden van Midden-Europa bij Nederlandse ministeries en aanverwante diensten. Het initiatief tot deze stages ligt bij de Nederlandse ministeries, maar ook overheden in toetredende landen kunnen verzoeken indienen.

Gemeentelijke Samenwerking Toetredingslanden

Dit programma onderdeel is totstand gekomen op dringend verzoek van en in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG is ook de uitvoerende organisatie.

Het programma bestaat uit de onderdelen: Programma Uitzending Gemeenteambtenaren Matra (PUGA), Stageprogramma Lokaal Bestuur Matra (STAGE), Gemeentelijke Initiatieven Matra (GIM), Municipal Management Training Programme Matra (MMTP) en Programma ondersteunende activiteiten. Dit onderdeel is gemodelleerd naar het thans lopende programma Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO), eveneens uitgevoerd door de VNG.

Departementale Initiatieven Preaccessie (DIP)

Per departement – met uitzondering van AZ, EZ en Defensie – is in 1998 een bedrag van Nlg 100 000,- beschikbaar gesteld dat de departementen naar eigen inzicht kunnen benutten voor niet-begrote activiteiten die zijn gericht op de hulpverlening bij (voorbereiding van) toetreding van Midden-Europese landen. Het gaat om kleine initiatieven betreffende de overdracht van kennis en ervaring: korte bezoeken, stages, workshops, vaak in het kader van institutionele relaties zoals vastgelegd in MoU's. In 1999 wordt deze regeling voortgezet waarbij het te benutten bedrag is verdubbeld. Met ingang van 1999 valt ook het het ministerie van AZ onder deze regeling ten behoeve van activiteiten op het gebied van overheidscommunicatie.

Humanitaire Hulp

Evenals in voorgaande jaren was ook in 1998 de behoefte aan noodhulp groot in enkele landen van Midden- en Oost-Europa die niet in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp (zgn. niet-DAC landen). Via betrouwbare en effectieve organisaties zoals het Nederlandsche Rode Kruis, UNHCR en UNDP werd plm. Nlg. 10 mln. verstrekt als noodhulp aan slachtoffers van de sociale en economische crises in Bulgarije (m.n. Roma), Oekraïne (m.n herintegratie van Krimtataren), Belarus en Rusland (m.n. vluchtelingen en ontheemden). Daarnaast werd noodhulp verleend in verband met de gevolgen van de burgeroorlog in Tsjetsjenië (Nlg. 0,7 mln.).

Voor de psychosociale en medische zorg t.b.v. slachtoffers van de Tsjernobylramp werd een bedrag van Nlg. 432 000,- verstrekt.

Tenslotte werd steun verleend aan de slachtoffers van overstromingen in Roemenië, Oekraïne en Jakoetië (Rusland).

BIJLAGEN I : Raming en realisatie economische en maatschappelijke instrumenten

II : Activiteiten van vakdepartementen

III: Instrumenten van de Europese Unie

BIJLAGE I RAMING EN REALISATIE ECONOMISCHE EN MAATSCHAPPELIJKE INSTRUMENTEN, 1998

HGIS (Midden- en Oost-Europa 1998VerplichtingenUitgaven
(x Nlg. 1000)realisatieramingenrealisatieramingen
Instrumenten Ministerie van EZ    
PS107 734115 00055 59754 497
Seno-faciliteiten (vooheen leasefax)0.0020 0000 00010 000
I&IA34 06120 00015 65113 651
Investeringsfaciliteit MOE30 74845 00030 72045 000
GOS Programma0.00 2 6191 848
Multilaterale projecten14 42615 0005 73016 877
OESO CCET/NIS560630560630
Trustfunds6 3838 0007 9578 000
Programma uitzending Managers NMCP6 0205 5005 6164 136
Evaluatie en beleidsondersteuning27050062475
Management-training1 6574 0003 0702 293
Sub-totaal EZ201 859233 630128 590157 407
Instrumenten Ministerie van BZ    
Matra Projecten Programma49 66223 97634 05625 702
Matra Programma Internationaal Natuurbeheer8 9398 7006 3618 700
Matra Multilateraal Programma2 3449 0004 1439 000
Matra KAP Programma3 6774 0003 6774 000
Matra Opleidingen Programma5 6164 0004 3864 000
Matra Politieke Partijen2000200020002000
Humanitaire hulp ondersteuningsfonds10 63110 00010 09710 000
Matra Good Governance Preaccessie29 995515 0007 45415 000
Sub totaal BZ113 38977 67673 11079 402
Ministerie van Financien bijdrage EBR0.000.008 0938 051
Totaal315 248311 306209 793244 860

BIJLAGE II AKTIVITEITEN VAN VAKDEPARTEMENTEN

Ministerie van Algemene Zaken

Het Ministerie van Algemene Zaken heeft geen apart budget beschikbaar voor samenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa. Niettemin had in 1998, evenals in voorgaande jaren, wel een aantal activiteiten plaats, in de eerste plaats onder auspiciën van de stuurgroep Midden- en Oost-Europa. Deze in 1992 door de Voorlichtingsraad ingestelde werkgroep heeft tot taak contacten te onderhouden met overheden en media-organisaties in voormalig communistische landen, gericht op de uitvoering van projecten die het transformatieproces ondersteunen. Uitgangspunt is dat de ontwikkeling van een democratische, pluriforme samenleving kan worden bevorderd door openbaarheid van bestuur en de toepassing van voorlichting als bestuursinstrument.

De stuurgroep heeft in 1998 bijdragen geleverd aan trainingseminars voor woordvoerders en journalisten in Bulgarije en aan werkbezoeken van voorlichtingsambtenaren uit de Oekraïne, Estland en Hongarije en aan enkele andere projecten.

In de tweede plaats werd in 1998 het project «Support to the Development of a Government Information Center» in Polen afgerond. Dit in 1995 gestarte programma omvatte een vier weken durend trainingsprogramma voor 40 departementale/regionale voorlichters in Polen en een studiebezoek van twee weken voor 20 Poolse voorlichters aan Nederland, alsmede technische assistentie bij de ontwikkeling van een data-basebestand voor mediagegevens. Dit project werd door RVD/DTC uitgevoerd met financiële steun van het EU-Phare-programma.

Op verzoek van de Poolse centrale overheid is in 1998 door RVD/DTC het projectvoorstel «Overheidscommunicatie als strategisch beleidsinstrument, een Twinningproject Polen-Nederland» ontwikkeld. Dit programma beoogt een bijdrage te leveren aan de inzet van communicatie als strategisch beleidsinstrument bij de realisatie van de bestuurlijke herindeling.

Ministerie van Justitie

Het Ministerie van Justitie heeft binnen de begroting een tijdelijk budget van Nlg. 300 000,- beschikbaar voor samenwerking met Midden- en Oost-Europa. Hierbuiten worden incidenteel uit de begroting van de diverse dienstonderdelen in bescheiden mate activiteiten op dit gebied ondernomen.

Met name worden activiteiten en projecten gefinancierd die niet vallen binnen de criteria van de interdepartementale of internationale programma's.

In het algemeen moeten de activiteiten binnen de kerntaken van het Ministerie vallen.

De projecten richten zich ook in 1998 met name op de landen in Midden-Europa en op thematische samenwerking zoals bijvoorbeeld de wetgevingssamenwerking met betrekking tot een Nieuw Burgerlijk Wetboek. In Midden-Europa bestaan met name nauwe banden met Hongarije (wetgevings- en politiesamenwerking), Polen (wetgeving en migratie), Slowakije (de positie van de rechterlijke macht) en Tsjechië (rechterlijke macht, migratie en initiële wetgevingssamenwerking).

Met Rusland is een MoU gesloten over juridische samenwerking waaraan nog nadere invulling zal worden gegeven. Tenslotte bracht de toenemende betrokkenheid bij Phare-projecten in 1998 aanmerkelijke bilaterale aanloopactiviteiten met zich.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

De reeds bestaande politiesamenwerking met Polen, Hongarije en Tsjechië werd voortgezet en richtte zich met name op de overname en implementatie van het acquis van de EU. De multilaterale politiesamenwerking kreeg in 1998 meer aandacht en samen met andere EU-lidstaten is gewerkt aan het opzetten van projecten voor Hongarije en Polen. Ten aanzien van de thema's integratie nationale minderheden en xenofobie en verbetering rechtspositie derdelanders heeft het Ministerie bilaterale contacten met Tsjechië en Slowakije waarbij het nationale beleid terzake wordt toegelicht.

BZK is vertegenwoordigd in de adviescommissie voor Gemeentelijke Samenwerking met Toetredingslanden, de zgn. GST-Adviescommissie. Deze commissie dient de VNG (on)gevraagd van advies over de beleidsontwikkeling en het beheer van het GST-programma in het kader van het Matra Pre-accessie programma. Daarnaast adviseert zij het projectmanagementteam bij de beoordeling van subsidie-aanvragen van Nederlandse gemeenten.

Het Ministerie draagt voorts met een jaarlijkse subsidie van Nlg. 500,000,- bij aan de basisfinanciering van het Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIPA) te Maastricht. Deze bijdrage is bestemd om de onderzoeks- en opleidingscapaciteit van het instituut in stand te houden. Dit instituut is sterk gegroeid door de beoogde toetreding van Midden-Europese landen en door vele activiteiten ten bate van deze associatiepartners.

De Directie Brandweer en Rampenbestrijding van het Ministerie heeft in 1998 onder meer financiële ondersteuning verleend aan drie gedetacheerden uit resp. Polen, Hongarije en Tsjechië bij de Civil Engineering Planning Directorate (CEPD) van de NAVO voor de duur van twee jaar.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW)

Onderwijs

De uitvoering van de onderwijssamenwerking met de landen van Midden- en Oost-Europa is in handen gelegd van bureau CROSS dat onderdeel is van OCenW (directie Internationaal Beleid).

1. In 1998 kwam het Gemeenschappelijk Werkplan voor de Nederlands-Russische onderwijssamenwerking 1998/99 tot stand waarvoor een bedrag van Nlg 2,7 mln. beschikbaar was.

In 1998 kwamen drie programma's met de National Training Foundation of Russia (NTF-Wereldbank), tevens gesteund door het ministerie van EZ, tot een afronding: managementsadvisering/conflictoplossing, marketing training en bank management. In 1998 werd een nieuw ambitieus NTF-CROSS programma gestart op het terrein van accountancy, auditing en financieel management.

De eerste fase van het multi-nationale programma «Hervormingen beroepsonderwijs in de N.W. regio van Rusland» werd in 1998 met succes afgesloten. Besloten werd tot een tweede fase (1999–2001) van dit programma waaraan naast Rusland vijf EU-lidstaten deelnemen en dat wordt gecoördineerd door de European Training Foundation (ETF, Turijn, EC). Ook het programma over etnische en culturele minderheden in het onderwijs wordt voortgezet, nu gericht op disseminatie in de regio's St. Petersburg, Jakoetsk en Sochi.

Vermeldenswaard zijn voorts de uitvoering van het Jeltsinplan voor de training van Russische managers (training cum stage, zie bij 2.1.1.,instrumenten van EZ) en nieuwe programma's op het terrein van onderwijsstatistieken, studiefinanciering en «educational leadership».

2. Ook met Hongarije kwam in 1998 een nieuw Gemeenschappelijk Werkplan 1998/1999 tot stand waarvoor een bedrag van Nlg. 1,7 mln. beschikbaar was. In dit Plan wordt met name aan het beroepsonderwijs veel aandacht besteed. Met behulp van COLO is een samenwerkingsprogramma over «kwalificatiestructuren» in voorbereiding. Daarnaast werd in Boedapest in oktober 1998 een startconferentie georganiseerd die resulteerde in drie samenhangende programma's: monitoring van afgestudeerden aan het hoger onderwijs, het raakvlak (beroeps)onderwijs en arbeidsmarkt en vraagstukken van hoger onderwijs (beleid). Dit laatste thema wordt uitgewerkt door het CSHOB (TU Twente) in de vorm van workshops/seminars waarbij naast Hongaarse ook deskundigen uit andere landen in Midden- en Oost-Europa zijn betrokken. Dit is een uitvoering van de aanbevelingen van de conferentie van Europese ministers van Onderwijs (Warschau, 1997, onder Pools/Nederlands voorzitterschap) – de zogeheten Strategic Policy Reflection (met Nederland, Portugal, Slovenië als voortrekkers). De samenwerking met Hongarije staat steeds sterker in het teken van de toetreding tot de EU.

Onderzoek en wetenschappelijke samenwerking

Evenals in de voorgaande jaren richtte de onderzoekssamenwerking van OCenW zich in 1998 op Rusland en Hongarije. In de nabije toekomst zal dit zo blijven. Na een positieve evaluatie van de samenwerking tot nu toe is in december 1997 een nieuw MoU ondertekend.

Met het onderzoek-MoU met Rusland is voor de periode 1998–2000 een bedrag van Nlg. 4,5 mln. gemoeid, incl. Nlg. 0,5 mln. matching uit eigen NWO-middelen. NWO is de uitvoerende organisatie aan Nederlandse zijde. Afgesproken is dat binnen dit bedrag jaarlijks tot Nlg. 1 mln. aan onderzoeksopleidingen zal worden besteed. In dit licht is het ook goed te constateren dat bij de EU-onderzoeksraad van december 1998 het budget voor INTAS aanzienlijk werd verhoogd. De samenwerking wordt met kracht voortgezet want ondanks de financiële crisis in Rusland blijven de projecten zich positief ontwikkelen. Dit bleek uit een NWO-enquête uit het najaar van 1998 waarin de gevolgen van de financiële crisis voor de ontwikkeling van de samenwerking werden getoetst.

Nieuw ten opzichte van eerdere samenwerking is de inschakeling van het Russisch Fonds voor Fundamenteel Onderzoek (RFBR) als uitvoeringsorganisatie aan Russische zijde. Voor 1999 zijn de volgende drie prioriteitsgebieden voor samenwerking vastgesteld: wiskunde & informatica, neuro-medische wetenschappen en nieuwe materialen.

Voor het Hongarije-MoU wordt jaarlijks een bedrag van Nlg. 1 mln. uitgetrokken voor enkele grotere samenwerkingsprojecten. Daarnaast komt de nadruk te liggen op het versterken van de institutionele betrekkingen en samenwerking op het gebied van «advanced studies & training». Aan het ondersteunen van jonge onderzoekers zal extra aandacht worden besteed. De uitvoerende organisaties aan Nederlandse zijde zijn NWO, TNO en KNAW/NIAS.

In het kader van het Nederlandse preaccessiebeleid komt de EU-toetreding van Hongarije in de samenwerking meer centraal te staan. Zo zal in september 1999 in Hongarije een workshop voor gezamenlijke EU-projecten op biotechnologie-gebied worden georganiseerd.

Cultuur

Inzake het beleidsterrein cultuur werd samenwerking langs de eerder ontwikkelde lijnen voortgezet. In totaal -cultuur incl. media- was een bedrag van Nlg. 1,6 mln. beschikbaar.

Op het terrein van culturele samenwerking werd in de zomer van 1998 expliciet op verzoek van de Russische overheid een aantal activiteiten tijdelijk stopgezet vanwege de economische crisis. Tevens werd het begin van de bij MoU (1997) overeengekomen nieuwe intiatieven vooruitgeschoven. Dit betrof met name de archiefsamenwerking en ondersteuning bij de hervormingen binnen het Russische Ministerie van Cultuur. Een eerste pilotproject voor museummanagement in Vologda kon wel plaats hebben.

In de andere landen was er sprake van voortzetting van bestaand beleid. Voor Hongarije en Tsjechië zijn resp. worden afspraken gemaakt die onder meer samenwerking in het kader van het EU-toetredingsproces behelzen.

Het budget voor 1998 bedroeg Nlg. 400,000,-.

Media

Voor samenwerking en hulp op het terrein van media (bevordering van onafhankelijke journalistiek) was in 1998 een bedrag van Nlg. 1,2 mln. beschikbaar. Daaruit werd onder meer steun geboden aan Press Now (onafhankelijke media in het voormalig Joegoslavië), het European Journalism Centre (opleidingen, mid-career training voor journalisten uit M. en O.-Europa), ROOS (regionale omroepproject in Roemenië) en het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) ten behoeve van de Balkan Media Monitor. In cofinanciering met het BZ-Matra-programma werd steun verleend aan een regionaal televisieproject op de grens van Tsjechië en Slowakije.

Ministerie van Defensie

Defensie heeft sinds 1985 geleidelijk een bilateraal netwerk voor militaire samenwerking opgebouwd met elf landen in Midden- en Oost-Europa, te weten: Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM), Oekraïne, Polen, Tsjechië, Slowakije, Russische Federatie, Bulgarije, Roemenië, Slovenië en Hongarije. Daarnaast is er militaire samenwerking met de drie Baltische staten die vooral gericht is op deelname aan multilaterale projecten. Het betreft de opleiding en uitrusting van het Baltisch bataljon voor vredesoperaties (BALTBAT) dat per januari 1998 operationeel is en de gezamenlijke mijnenveegeenheid (BALTRON) die in 1998 operationeel werd.

In totaal zijn in 1998 meer dan 340 bilaterale activiteiten uitgevoerd. Met Rusland werd in 1998 een begin gemaakt met een bescheiden samenwerkingsprogramma dat onder meer betrekking heeft op de vernietiging van 6500 ton lewisiet waaraan zowel Defensie als Buitenlandse Zaken bijdragen. Daarnaast streeft Nederland, in samenwerking met de VS en Noorwegen, naar steun bij de ontmanteling van nucleaire militaire installaties in Rusland.

In 1998 is voor de eerste maal een bilateraal samenwerkingsprogramma uitgevoerd met FYROM. Daarnaast zijn materiaaldonaties voor grensbewakingseenheden verricht.

De uitvoeringskosten voor de verschillende activiteiten komen ten laste van het reguliere exploitatiebudget van het betreffende krijgsmachtonderdeel of organisatiedeel. De meerkosten voor de uitvoering bedragen voor Defensie op jaarbasis ongeveer Nlg. 8 mln. waaronder inbegrepen een bedrag van Nlg. 1,4 mln. voor activiteiten op het gebied van aan Defensie gerelateerd wetenschappelijk onderzoek en technologie.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)

Volkshuisvesting

VROM sloot in 1998 een samenwerkingsovereenkomst met het Litouwse Ministry of Construction and Urban Development gericht op uitwisseling van informatie over zaken zoals duurzaam bouwen en wonen.

Met het zusterdepartement in Polen werd overeengekomen een gemeenschappelijk seminar over duurzaam bouwen, wonen en ruimtelijke ordening te organiseren dat in 1999 wordt gehouden.

VROM verleende ondersteuning aan het opstellen van «housing country profiles» van m.n. Polen en Litouwen in het kader van samenwerking met de UN Economic Commission for Europe.

Milieubeheer

VROM ondersteunde in 1998 een aantal organisaties, waaronder het Europees Milieubureau en het Regionaal Milieucentrum te Szentendre (Hongarije) in verband met de 4e Pan-Europese Ministeriële Milieuconferentie die van 23–25 juni te Aarhus in Denemarken plaats had. Deze ondersteuning richtte zich met name op de totstandkoming van het verdrag van Aarhus inzake de toegang tot milieu-informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden. Ditzelfde Milieucentrum ontving van VROM een bijdrage van ca. Nlg. 250,000,- voor projecten op het gebied van energiebesparing. Dit verdrag is door een groot aantal landen getekend.

VROM verleende ook een bijdrage van ca. Nlg. 350,000,- aan Milieukontakt Oost-Europa die onder meer diende om de milieulobby te bevorderen, stedenbanden te ondersteunen en het voorbereiden van Midden-Europese landen op het werk in de EU.

Daarnaast verstrekte VROM op basis van het Besluit Diverse Bijdragen Milieubeheer verschillende bijdragen voor kleinere technische projecten in Midden- en Oost-Europese landen.

VROM verstrekte een opdracht ter waarde van Nlg. 260,000,- aan AVR International voor de inzameling en verwijdering van maximaal 47 ton overtollige bestrijdingsmiddelen uit Bulgarije.

Met verschillende vertegenwoordigers van landen die zich voorbereiden op toetreding tot de EU organiseerde VROM wederom een bijeenkomst over het «milieu-acquis», ditmaal gericht op de EU-richtlijnen afvalbeheer.

Met vertegenwoordigers van de Russische overheid en milieu-organisaties werd een studiebezoek in Nederland georganiseerd op het gebied van toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming.

VROM verleende een bijdrage van Nlg. 0,5 mln. aan het Trust Fund van de Oost-Europabank ten behoeve van de ontwikkeling van een aantal milieuprojecten, voornamelijk op het gebied van milieu en energie.

Aan het Trust Fund van de Wereldbank gaf VROM een bijdrage van ca. Nlg. 200,000,- voor de detachering van een Nederlandse milieu-deskundige op het gebied van klimaatprojecten, i.c. «joint implementation» in het kader van het Klimaatverdrag.

Tenslotte kan worden vermeld dat VROM steun heeft verleend aan de Northern Alliance for Sustainability (ANPED, Utrecht) en de Stichting Meldpunten Netwerk Gezondheid en Milieu (Barneveld) voor werk ter voorbereiding van de 3e Ministeriële Conferentie Gezondheid en Milieu die van 16–18 juni 1999 plaats heeft te Londen. Beide projecten beogen in deze conferentie de coördinatie te verbeteren van de inbreng van milieu-, gezondheids- en consumentenorganisaties.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW)

Voor de transport- en distributiefunctie van Nederland vormen de landen van Midden- en Oost-Europa een belangrijk doorvoeren achterland hetgeen intensieve betrekkingen met deze landen rechtvaardigt. Prioriteit in het V en W beleid hebben in 1998 gekregen: Rusland, Polen, Hongarije, de Baltische Staten, Roemenië en Slowakije. VenW heeft een uitgebreid kader van bilaterale overeenkomsten met Midden- en Oost-Europese landen. In 1998 zijn daaraan toegevoegd een vervolg-MoU tussen St. Petersburg en het Gemeentelijk Havenbedrijf van Amsterdam inzake havensamenwerking waaraan VenW heeft bijgedragen. Voorts is in 1998 een wegvervoerverdrag met Slowakije grotendeels afgerond dat in 1999 zal worden getekend. Twee concept-MoU's, met St. Petersburg over Telecom en Post en met Polen over waterbeheer, zijn in 1998 geparafeerd.

In de bilaterale betrekkingen met Midden- en Oost-Europese landen heeft zich een scheiding voltrokken tussen de landen met EU-toetredingsperspectief en de andere landen. Deze scheiding heeft niet zozeer gevolgen voor de doelstellingen van het internationale V en W-beleid maar meer voor de methoden en middelen om die doelen te bereiken. Dit vergt een grote inzet van VenW teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan de acquis screening en, voorzover opportuun voor VenW, aan de opbouw van instituties. Dit is van wezenlijk belang voor eerlijke concurrentie voor het Nederlandse bedrijfsleven ten tijde van toetreding. VenW heeft in 1998 een inventarisatie gemaakt van de belangen, beschikbare instrumenten en benodigde capaciteit om de gewenste inzet te realiseren en een vervolgnota wordt in 1999 voltooid.

De eerste preaccessie-projecten op het gebied van wegtransport en waterbeheer zijn binnen Matra, PSO en Phare/twinning gecommitteerd.

In het kader van de reguliere activiteiten financiert V en W kleine beleidsondersteunende projecten die niet in aanmerking komen voor financiering uit andere bronnen. In 1998 zijn 18 projecten ondersteund voor een totaal bedrag van Nlg. 1,3 mln.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV)

De beoogde toetreding van de Midden-Europese landen tot de EU heeft nadrukkelijk de aandacht van LNV vanwege de gevolgen daarvan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Met Hongarije, Tsjechie,Slowakije en Polen ondertekende LNV een bilateraal MoU waarin ondersteuning werd aangeboden bij de voorbereiding op de toetreding in de vorm van uitwisseling van kennis en ervaring. Een soortgelijke samenwerking bestaat met Slovenië en Estland. De samenwerking op het gebied van agrarisch wetenschappelijk onderzoek met Hongarije, Polen en Rusland wordt voortgezet. In 1998 is de in 1997 gestarte uitvoering van PIN-Matra met kracht voortgezet. Daarbij was een aantal projecten tevens dienstbaar aan de voorbereiding op EU-toetreding. Daarnaast is er een goede wisselwerking tussen deze projecten en een 10-landen project dat is ingediend door de Dienst Landelijk Gebied van LNV en wordt gefinancierd in het kader van de pre-accessiefaciliteit van Matra.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe)

SoZaWe ervaart een toenemende belangstelling uit de Midden- en Oost-Europese landen. Uitgangspunten zijn uitwisseling van kennis en informatie op het terrein van wetgeving onder andere de implementatie EU-regelgeving, beleidsontwikkeling en handhaving op SoZaWe-terreinen. Vanwege deze grote belangstelling heeft SoZaWe in november 1998 de sociaal attachés van de Nederlandse ambassades in Midden- en Oost-Europa uitgenodigd voor een terugkomdag om met hen van gedachten te wisselen over actuele onderwerpen op sociaal terrein in die landen.

Verder hebben in 1998 als vervolg op eerdere contacten vanuit SoZaWe enkele factfinding bezoeken plaatsgehad, gericht op samenwerking met de vijf landen waarmee de EU thans onderhandelt over toetreding. Diverse delegaties uit de andere landen hebben een studiebezoek aan SoZaWe gebracht.

Polen toonde zich geïnteresseerd in alternatieve en additionele werkgelegenheidsprojecten in de landbouw en in de integratie van immigranten op de arbeidsmarkt. De aanzet tot verdere samenwerking is neergelegd in een concept MoU. Naar het zich laat aanzien zal dit MoU door beide verantwoordelijke ministers getekend kunnen worden en marge van de ILO conferentie in juni 1999.

In het kader van het met Hongarije afgesloten MoU werd in samenwerking met een adviesbureau een projectvoorstel over deeltijdwerk opgesteld dat in 1999 van start zal gaan. Verder zijn besprekingen gevoerd over een project reïntegratie op de arbeidsmarkt.

Met Tsjechië is een MoU besproken voor samenwerking op het terrein van veiligheid en gezondheid op het werk en werknemerspensioenen. Ook WAO-keuringen spelen voor de Tsjechen een belangrijke rol.

Eveneens zijn goede contacten opgebouwd met Slovenië en voorbereidingen getroffen voor een MoU voor samenwerking op het terrein van werkgelegenheid (reïntegratie ouderen en langdurig werklozen), sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden.

Een ambtelijke factfindingsmissie naar Estland heeft uitgewezen dat Estland graag ondersteuning zou ontvangen op het terrein van sociale dialoog en social budgetting. Met de ILO, waar Estland eveneens hulp heeft gezocht, wordt bekeken of er twee samenwerkingsprojecten kunnen worden opgezet.

De studiebezoeken van de overige landen betroffen sociaal beleid in Nederland (Roemenië), sociale zekerheid (Bulgarijeen Slowakije) en arbeidsmarkt (Letland).

SoZaWe zette voor het derde achtervolgende jaar expertise in bij het project research strategies bij het Ministerie van Sociale Zekerheid en Arbeid in Litouwen.

De Kernfysische Dienst was wederom betrokken bij projecten in Midden- en Oost-Europa, gericht op de verhoging van de kwaliteitszorg en de veiligheidsstructuur van de kernenergiesector in die landen.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

Reorganisatie van de zorgsector stond ook in 1998 onveranderd hoog op de agenda van veel landen in Midden- en Oost-Europa, o.a. vanwege de economische situatie. VWS concentreerde zich in zijn bilaterale contacten op Hongarije en Tsjechië.

Mede tegen de achtergrond van pre-accessie werd voornamelijk informatie uitgewisseld inzake herziening van de zorg- en financieringsstelsels.

Tevens werd in 1998 de voorbereiding ter hand genomen van een medio 1999 gehouden symposium «Agenda 2000: EU-uitbreiding en Volksgezondheid, Welzijn en Sport» ter inventarisering van de mogelijkheden voor samenwerking met het VWS-veld in relatie tot de toetreding van kandidaat-lidstaten. In dit kader zullen in Hongarije en Tsjechië de mogelijkheden voor samenwerking in kaart worden gebracht.

Ter implementatie van dit symposium zullen MoU's worden afgesloten met deze landen.

Daarnaast werd het initiatief genomen tot een door VWS in 1999 te organiseren bijeenkomst op het gebied van drugsbeleid, waarbij speciale aandacht zal uitgaan naar de mogelijkheden om in een aantal kandidaat-lidstaten bij te dragen aan een integraal gecoördineerd systeem op het gebied van preventie en zorg en de positie van NGO's in relatie tot overheden.

BIJLAGE III INSTRUMENTEN VAN DE EUROPESE UNIE

Phare-programma

Het Phare-programma heeft een budget van 6693 MECU voor de periode 1995–1999. Het programma richt zich in de tien landen in Midden-Europa geheel op de voorbereiding op toetreding tot de EU. Dit betreft Bulgarije, Slowakije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Tsjechië. De richtsnoeren voor het Phare-programma waarin deze oriëntatie is vastgelegd, zijn in maart 1998 goedgekeurd door de EU-lidstaten.

Voor Albanië, Bosnië-Herzegovina en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) is de hulp uit het Phare-programma, evenals voorgaande jaren, gericht op ondersteuning van economische en politieke hervormingen. De hulp aan Kroatië die medio 1995 werd opgeschort, is vooralsnog niet hervat. De Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) komt niet in aanmerking voor hulp uit het Phare-programma.

In 1998 werden voor een bedrag van 1169 MECU verplichtingen aangegaan, iets meer dan in 1997 toen voor 1147,7 MECU werd gecommitteerd. Voor 1999 is een budget van 1480 MECU voorzien en vanaf 2000 een bedrag van 1,5 mld. ECU per jaar.

Het Phare-programma wordt in de EU-kandidaatlidstaten toegespitst op twee hoofdthema's:

1. Versterking van de overheden en publieke diensten («institution building») opdat zij beter in staat zullen zijn tot overname en implementatie van de bestaande regelgeving van de EU (het «acquis communautaire»). Dit betreft terreinen zoals: justitie en binnenlandse zaken, milieu, landbouw, financiën en voorbereiding op deelname aan de structuurfondsen. Hiervoor is ca. 30% van de middelen beschikbaar. Het belangrijkste instrument voor deze institutionele versterking is twinning, d.w.z. duurzame samenwerking tussen instellingen in lidstaten en die in kandidaatlidstaten. Een actieve rol door de nationale overheden is hierbij noodzakelijk. De kern van deze twinning-relaties wordt gevormd door deskundigen uit de lidstaten die voor langere tijd worden uitgezonden naar de betreffende kandidaatlidstaten. Daarnaast zijn er door bemiddeling van het Technical Assistance Information Exchange Office (TAIEX) korte-termijn missies van deskundige ambtenaren uit de lidstaten naar de kandidaat-lidstaten.

2. Investeringsbevorderende maatregelen, gerelateerd aan de overname van het acquis communautaire. Het doel is hierbij leningen en investeringen te genereren ter verbetering van de infrastructuur en verhoging van de industriestandaarden naar het EU-niveau. Hiervoor is ca. 70% van het budget beschikbaar. De Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldbank werken in dit verband samen met de Europese Commissie.

Om het verschil in ontwikkeling tussen de kandidaatlidstaten waarmee de toetredingsonderhandelingen reeds zijn begonnen (Estland, Hongarije, Polen, Slovenië en Tsjechië) en de landen waarmee nog niet wordt onderhandeld (Bulgarije, Letland, Litouwen, Roemenië en Slowakijë) te verkleinen, is een bedrag van 100 MECU voor de periode 1998/99 gereserveerd uit het Phare-budget, de zgn. catch-up faciliteit. Hiermee wordt in deze landen het privatiseringsproces ondersteund alsmede de strijd tegen corruptie. In Slowakije wordt tevens speciaal het democratiseringsproces gesteund.

Het Phare-programma wordt gefinancierd uit de reguliere EU-begroting (categorie 4: extern beleid). Nederland heeft evenals de andere lidstaten zitting in het Phare-beheerscomité. De lidstaten kunnen zich in dit beheerscomité uitspreken over de voorstellen van de Europese Commissie. De Commissie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma's. De ontvangende landen worden zoveel mogelijk bij dit proces betrokken.

Teneinde de doeltreffendheid van het Phare-programma te verbeteren, wordt de bestedingscyclus versneld. Phare-middelen die in eerdere jaren zijn gecommitteerd maar nog niet uitgegeven, zullen worden gerealloceerd of vloeien in het uiterste geval terug in de algemene middelen. Op aandringen van enkele lidstaten waaronder ook Nederland is in het Phare-programma een zwaarder accent komen te liggen op monitoring en evaluatie zodat het effect en de doeltreffendheid van het programma beter kunnen worden beoordeeld.

Tacis-programma

Het Tacis-programma is gericht op ondersteuning van de hervormingen in de Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS) en Mongolië. Deze moeten leiden tot de verankering van democratie en rechtsstaatsbeginselen in deze landen alsmede de ontwikkeling van een solide markteconomie.

Het TACIS-budget voor de periode 1996 – 1999 bedraagt 2,22 mld EURO. In 1998 werden voor 512,1 MEURO verplichtingen aangegaan, een stijging van ruim 25 MEURO ten opzichte van 1997.

De volgende landen nemen deel aan het programma:

– Belarus, Moldova, Oekraïne, Rusland (grootste ontvanger, ca. 50% van de landenprogramma's van het budget gevolgd door Oekraïne met ca. 25%)

– Armenië, Azerbaijan en Georgië (Kaukasus)

– Kazachstan, Kyrgystan, Oezbekistan, Turkmenistan(Centraal Azië) en Mongolië; in beginsel is ook Tadjikistan Tacis-partner, maar de politieke situatie aldaar staat het ontvangen van Tacis-middelen niet toe.

In de voor de periode 1996–1999 geldende Tacis-verordening zijn de volgende hulpsectoren vastgelegd:

– ontwikkeling van het menselijk potentieel

– herstructurering en ondersteuning van het bedrijfsleven

– infrastructuur (transport en telecommunicatie)

– energie met inbegrip van nucleaire veiligheid

– productie, verwerking en distributie van voedsel

– milieu.

Nucleaire veiligheid

De Tacis-en Phare-programma's spelen een belangrijke rol in de verbetering van de nucleaire veiligheid in Midden- en Oost-Europa. De programma's op nucleair gebied zijn niet alleen gericht op het aanbrengen van technische verbeteringen in de systemen voor besturing en controle van kernreactoren en bescherming tegen mogelijke ongevallen, maar ook op doeleinden zoals verbetering van het beheer van de betrokken kerncentrales, de veiligheid van het beheer van de bestraalde splijtstof, de veiligheid van het beheer van radioactief afval, de verhindering van smokkel van kernmaterialen, ontmanteling van kerncentrales en hulp aan nucleaire veiligheidsinstanties.

Door deze programma's is een beter inzicht verkregen in de nucleaire veiligheidssituatie in de betreffende landen. Dit betreft met name het besef dat een blijvende verbetering van de nucleaire veiligheid in deze landen niet alleen een zaak is van het aanbrengen van technische verbeteringen maar vooral ook een zaak is van het doorvoeren van fundamentele hervormingen op institutioneel gebied en het stimuleren van verhoogde aandacht voor veiligheid in de gehele nucleaire sector.

De inhoud van de programma's komt voornamelijk neer op training, onderzoek, uitwisselingen tussen personeel van kerncentrales in oost en west en dergelijke.

Terugkoppeling en evaluatie spelen hierbij onmiskenbaar een rol.

Voor de Tacis- en Phare-programma's zijn in 1998 resp. 33,80 MEURO en 31 MEURO uitgetrokken. Van de Phare-gelden werd in 1998 6,0 MEURO, besteed in Bulgarije en de rest aan regionale programma's. Van de Tacis-gelden werd in 1998 17,4 MEURO besteed aan Rusland, 56,7 MEURO aan Oekraïne, 5,0 MEURO aan Kazakhstan, 0,5 MEURO aan Armenië en de rest aan regionale programma's.

Ten aanzien van de landen die het lidmaatschap van de EU hebben aangevraagd, is de West European Nuclear Regulators Association (WENRA), de nucleaire toezichthouder in negen West-Europese landen, tot de conclusie gekomen dat het niveau van nucleaire veiligheid in enkele landen in Midden- en Oost-Europa achterblijft bij dat van de EU. In Bulgarije, Litouwen en Slowakije zijn bovendien nog verouderde kernreactoren in bedrijf waarvan de veiligheid nooit op een westers niveau kan worden gebracht. Sluiting van deze reactoren op termijn is dan ook geboden. Dit kan uiteraard uitsluitend in de context van een aanpak van het energievraagstuk als geheel.

Humanitaire hulp

Het noodhulpbureau van de EU (ECHO) heeft de verantwoordelijkheid voor alle door de Europese Commissie verleende humanitaire hulp. In 1998 verrichtte ECHO in totaal voor een bedrag van ruim 170 MEURO uitgaven in Midden- en Oost-Europa. Ruim de helft hiervan is uitgeven in Bosnië-Herzegovina; voorts ging substaniële noodhulp naar Albanië, Kroatië, Joegoslavië, Polen en Georgie.

Betalingsbalanssteun Europese Unie

In 1998 heeft de EU, evenals in voorgaande jaren, aan diverse landen in Midden- en Oost-Europa en de NOS betalingsbalanssteun verstrekt. De criteria voor de omvang en het geografisch bereik voor macro-financiële steun, de zogenaamde Genval criteria, zijn scherp afgebakend.

In februari 1998 is aan Macedonië (FYROM) de laatste tranche ad 15 MEURO van een macro-financiële lening, in totaal 40 MEURO bedragend, uitgekeerd die in 1997 was toegezegd aan dit land.

De EU is eind 1998 akkoord gegaan met een nieuwe lening ter grootte van 150 MEURO voor Oekraïne. Nu het IMF zijn kredietverlening aan dit land weer heeft hervat, treft de Europese Commissie voorbereidingen om de eerste tranche uit te betalen.

In oktober 1998 is de Europese Commissie een MoU overeengekomen met de Armeense regering inzake de verstrekking van buitengewone financiële bijstand aan Armenië, bestaande uit een lening van 28 MEURO plus giften ter waarde van 30 MEURO, verspreid over de jaren 1998–2002. De Raad besloot onder Nederlands Voorzitterschap in 1997 tot deze bijstand om Armenië, en ook Georgië, te helpen bij de achterstanden die beide landen hadden opgelopen bij de terugbetaling van een lening die in 1991 door de voormalige Sovjet Unie was verstrekt. Het MoU met Georgië was al in 1997 afgesloten en betrof een lening van 110 MEURO plus giften ter waarde van 55 MEURO, gespreid over de jaren 1997–2002.


XNoot
1

In het regiobeleidsdocument Midden-Europa worden tot de regio Midden-Europa gerekend: Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Albanië, FYROM, Bosnië-Herzegovina, Kroatië en de Federale republiek Joegoslavië.

XNoot
1

In figuren 4, 5, 6, 8 en 11 wordt onder Midden-Europa verstaan: Estland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. De landen in Zuid-Oost Europa waarmee door EZ wordt samengewerkt kunnen variëren per instrument. Ter illustratie: PSO is momenteel actief in Bosnië, Hongarije, Kroatië, Macedonië en Roemenië, terwijl PESP-verplichtingen zich uitstrekken over Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, FYROM, Roemenie en Montenegro.

XNoot
1

In figuren 4, 5, 6, 8 en 11 wordt onder Midden-Europa verstaan: Estland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. De landen in Zuid-Oost Europa waarmee door EZ wordt samengewerkt kunnen variëren per instrument. Ter illustratie: PSO is momenteel actief in Bosnië, Hongarije, Kroatië, Macedonië en Roemenië, terwijl PESP-verplichtingen zich uitstrekken over Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, FYROM, Roemenie en Montenegro.

XNoot
1

In figuren 4, 5, 6, 8 en 11 wordt onder Midden-Europa verstaan: Estland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. De landen in Zuid-Oost Europa waarmee door EZ wordt samengewerkt kunnen variëren per instrument. Ter illustratie: PSO is momenteel actief in Bosnië, Hongarije, Kroatië, Macedonië en Roemenië, terwijl PESP-verplichtingen zich uitstrekken over Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, FYROM, Roemenie en Montenegro.

XNoot
1

In figuren 4, 5, 6, 8 en 11 wordt onder Midden-Europa verstaan: Estland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. De landen in Zuid-Oost Europa waarmee door EZ wordt samengewerkt kunnen variëren per instrument. Ter illustratie: PSO is momenteel actief in Bosnië, Hongarije, Kroatië, Macedonië en Roemenië, terwijl PESP-verplichtingen zich uitstrekken over Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, FYROM, Roemenie en Montenegro.

XNoot
1

In figuren 4, 5, 6, 8 en 11 wordt onder Midden-Europa verstaan: Estland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slovenië. De landen in Zuid-Oost Europa waarmee door EZ wordt samengewerkt kunnen variëren per instrument. Ter illustratie: PSO is momenteel actief in Bosnië, Hongarije, Kroatië, Macedonië en Roemenië, terwijl PESP-verplichtingen zich uitstrekken over Albanië, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, FYROM, Roemenie en Montenegro.

Naar boven