23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 mei 1998

Mede namens de ministers van Economische Zaken en VROM en de staatssecretaris van Economische Zaken, informeer ik u over de inspanningen van de Nederlandse regering op het gebied van de energiebesparing in Midden- en Oost-Europa.

Tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken heeft lid Sipkes bij wijze van motie verzocht om een additionele inspanning van 10 miljoen gulden per jaar op het gebied van milieu binnen de steunprogramma's voor Midden- en Oost-Europa. De Regering heeft toegezegd deze intensivering te realiseren uit de groei van de Matra en PSO programma's. Dit verzoek om intensivering werd bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken in de motie Vos en Van Zuijlen gepreciseerd in de zin dat werd verzocht om een meerjarige bijdrage van 10 miljoen per jaar aan het SCORE-programma, dat is gericht op energiebesparing bij eindgebruikers.

Voor de duidelijkheid merk ik op dat het bij SCORE gaat om een project en niet om een programma; het project wordt in het kader van het Matra Programma uitgevoerd. Ik interpreteer de motie dan ook zo, dat de regering wordt gevraagd om een bijdrage van 10 miljoen gulden per jaar voor energiebesparing in Midden- en Oost-Europa conform de SCORE-benadering. Ik zou mij willen aansluiten bij de opmerkingen van mijn ambtgenoot van Economische Zaken tijdens de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, die waarschuwde voor een al te nadrukkelijke invulling van steunprogramma's met specifiek Nederlandse wensen. De regering is het volstrekt met de Tweede Kamer eens dat energiebesparingsprogramma's in Midden- en Oost-Europa substantiële steun behoeven. De steunprogramma's worden echter gekenmerkt door hun vraaggestuurde karakter en bij de vaststelling van prioriteiten en de identificatie van individuele projecten ligt het initiatief in belangrijke mate bij de bestemmingslanden en ontvangende organisaties.

Het SCORE-project (Supporting Co-operative Organisation of Rational Energy Use) richt zich op bewustwording, institutionele ontwikkeling, capaciteitsversterking en demonstratie-projecten op het gebied van energiebesparing bij eindgebruikers. Het project werd eind 1996 goedgekeurd en door de Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer via het Matra Programma ondersteund met 3 miljoen gulden. Het project is begin 1998 afgerond. Het PSO droeg in 1996 en 1997 respectievelijk 2,5 en 3 miljoen bij aan specifieke projecten. Deze werden in 1997 geïdentificeerd door middel van de met het SCORE-project opgezette institutionele infrastructuur.

Het succes van dit project heeft ertoe geleid dat op dit moment een vervolgfase wordt voorbereid waarmee indicatief 7 miljoen gulden gemoeid zal zijn: 4 mln Matra voor de projectduur van anderhalf jaar en 3 mln PSO voor 1998 – voor de goede orde zij vermeld dat PSO 1999 e.v. pas op een later tijdstip kan worden ingevuld. Een projectvoorstel dient echter nog wel te worden beoordeeld en goedgekeurd. Na afloop van deze vervolgfase zal de Regering opdracht geven tot een externe evaluatie van de SCORE-benadering. Alsdan zal de Regering opnieuw haar standpunt bepalen met betrekking tot de voor deze benadering ter beschikking te stellen middelen.

Energiebesparing in Midden- en Oost-Europa heeft de volledige aandacht van de regering. Afgezien van het SCORE project en de daaraan verbonden, via PSO gefinancierde, projecten, worden zowel binnen het Matra als PSO programma ook een aanzienlijk aantal andere projecten uitgevoerd op het gebied van energie en milieu.

Tevens heeft de regering het voornemen om in andere landen, bijvoorbeeld Roemenië, Bulgarije en de Oekraine, op basis van de SCORE-benadering activiteiten te financieren. Alvorens daartoe over te gaan acht de regering het noodzakelijk een (beperkte) inventarisatie te maken van de institutionele barrières die op het terrein van energiebesparing in de betrokken landen bestaan, de tot nu toe opgedane ervaringen met soortgelijke Phare-energieprogramma's etc. Deze inventarisatie zal zo veel mogelijk op basis van de aanwezige rapportage geschieden. Tevens zal een inschatting worden gemaakt van de absorptiecapaciteit in de betrokken landen. Op basis van dit onderzoek kan vervolgens tot een verantwoorde inzet van middelen worden gekomen.

De programma's Matra en PSO kennen beide hun financiële beperkingen. De programma's bestrijken een breed scala aan beleidsterreinen en een tè eenzijdige oriëntatie op energie en milieu, en specifiek energiebesparing, wordt onwenselijk geacht. Mogelijkheden voor additionele financiële ondersteuning van de bewustwording, institutionele ontwikkeling, capaciteitsversterking en (demonstratie)projecten op het terrein van energiebesparing zouden derhalve wellicht ook gezocht kunnen worden bij de middelen die in het kader van Klimaatbeleid voor Joint Implementation (JI) beschikbaar zijn. Besluitvorming hierover zal naar verwachting deze zomer worden afgerond.

Ook het PSO-programma kan vervolgens naast Matra en evt. JI, in die landen waar PSO actief blijft, projecten financieren die in het kader van de samenwerking op het gebied van energie en milieu worden geïdentificeerd.

Het toekomstperspectief voor de Nederlandse inspanningen op dit terrein is derhalve zeer positief. Nederland zal een belangrijke bijdrage leveren aan projecten en activiteiten op het gebied van energie en milieu, en energiebesparing bij eindgebruikers in het bijzonder, met financiële assistentie vanuit de drie ten dienste staande steun-programma's: Matra, PSO en op termijn Joint Implementation. Hierbij zal het door de Kamer gewenste bedrag als richtlijn voor het beleid worden gehanteerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven