23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 januari 1998

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Economische Zaken2 hebben op 4 december 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Patijn van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Van Dok-van Weele van Economische Zaken over:

– ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa(23 125, nr. 14);

– initiatief voor hulp aan Centraal- en Oost-Europa(25 600 V, nr. 88)

– rapport Algemene Rekenkamer inzake het programma samenwerking Oost-Europa (25 395, nrs. 1 en 2);

– verslaglegging van werkbezoeken (25 600 XIII, nr. 4).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Leers (CDA) dankte de bewindslieden voor de uitvoerige en verzorgde rapportage over het PSO. Gelukkig wordt dit keer niet volstaan met een terugblik, al blijft het vooruitkijken nog wat te veel steken in vaagheden en wordt de kritiek van de ARK wat te gemakkelijk afgedaan met de opmerking dat een en ander al eerder is onderkend. De staatssecretaris van EZ gaat echter voorbij aan het belangrijkste kritiekpunt van de ARK dat het beleid te versnipperd is en dat er te weinig sprake is van prioritair beleid. De heer Leers had graag een opschoning gezien van het programma, vooral ook omdat de ontwikkelingen in de landen in Midden- en Oost-Europa nogal divers zijn. Een kopgroep van landen is bezig met de voorbereiding van de toetreding tot de EU en dit is dus het goede moment om te komen tot een dergelijke opschoning. Er vindt terecht een oostwaartse verschuiving plaats van PSO en MATRA maar aan de andere kant wordt weer een nieuw programma geïntroduceerd: Het PSO plus. De heer Leers wilde graag meer informatie over dit programma.

Onduidelijkheid is er ook over de TRHIO en de WHI. Wanneer kunnen er suppletore begrotingen tegemoet worden gezien nu gesteld wordt dat er meer geld moet komen?

De CDA-fractie is groot voorstander van versterking van de civil society. In het MATRA-programma doen zich echter nadrukkelijk de problemen van versnippering en te weinig prioriteiten voor. Hoe valt de onderuitputting in het programma te verklaren? Heel vervelend is ook dat het MATRA- programma dichtslibt met PSO-activiteiten. Zo legt het SCORE-programma (een energieprogramma) in toenemende mate beslag op MATRA-gelden, terwijl het net zo goed onder het PSO had kunnen worden opgenomen. Het is toch niet de bedoeling dat MATRA het proces van energiebesparingen facilieert?

Het is jammer dat er een wirwar aan taken en activiteiten is ontstaan bij de departementen. Elk departement ontwikkelt zijn eigen lijn. Hoe moet dit worden gezien in het kader van de totale prioriteitenstelling? Ook vroeg de heer Leers of er tijdens de ontmoeting tussen minister-president Kok en president Koetsjma van Oekraïne toezeggingen zijn gedaan.

De kwestie Ahold-Tonar is weer actueel geworden nu Rusland te kennen heeft gegeven dat zowel Ahold als EZ zal worden gedagvaard. De bodemprocedure is mogelijk geworden na de uitspraak van het Amsterdamse Hof dat Ahold contractbreuk heeft gepleegd en zijn Russische partner volledig ten onrechte in de kou heeft laten staan. De heer Leers wees erop tot twee keer toe schriftelijke vragen te hebben gesteld over deze kwestie. De staatssecretaris relativeerde in haar antwoord sterk de betrokkenheid van EZ en vond dat Ahold niets te verwijten valt. De rechter denkt hier dus bepaald anders over. Of de staatssecretaris accepteert de uitspraak van het Hof en past haar antwoord aan, of zij gaat in beroep tegen de uitspraak. Duidelijkheid is temeer van belang nu Ahold zichzelf vrij probeert te pleiten en de verantwoordelijkheid bij het ministerie legt. Ahold manoeuvreert zich in de rol van adviseur/uitvoerder en beschouwt EZ als de ondernemer. Dit leek de heer Leers een vreemde redenering. Nu Ahold op zo'n knullige manier heeft geopereerd, dient het in het project gestoken (belasting)geld terug te worden gestort. De heer Leers vond dat de staatssecretaris daartoe bij Ahold een claim moet indienen. Is het waar dat de staatssecretaris en minister Wijers door premier Tsjernomyrdin en vice-premier Davydov over deze kwestie zijn aangesproken? Zo ja, wat waren hun reacties en welke afspraken zijn er gemaakt? Het CDA neemt deze affaire hoog op omdat niet het beeld mag ontstaan dat hulpgelden in een bodemloze put verdwijnen.

Mevrouw De Koning (D66) stelde vast dat er wel heel veel programma's zijn en vond enige opschoning dringend gewenst. De regering stelt dat hulp aan Midden- en Oost-Europa in ieder geval tot na de eeuwwisseling nodig is. Hoe valt dit te rijmen met de vermindering van de hulp aan Tsjechië, Polen, Hongarije, Estland en Slovenië? Ook mevrouw De Koning wilde graag iets meer horen over het PSO-plusprogramma en het privatiseringsproces in de diverse landen.

Netherlands airport consultance gaat het herstel van het vliegveld in Sarajevo begeleiden en ontvangt daarvoor 2 mln. Wie controleert de besteding van dit bepaald niet geringe bedrag?

Ook mevrouw De Koning vond dat ten onrechte steeds minder nadruk wordt gelegd op civilsocietyactiviteiten in het kader van het MATRA-programma.

Ten tijde van het onderzoek door de ARK was SENTER bezig met het ontwikkelen van een overzicht van richtlijnen die betrekking hebben op de integriteit. Is er ondertussen wel aandacht voor dit onderwerp bij de opleiding en vorming? Het leek mevrouw De Koning dat de andere klachten voor een deel zijn verholpen of aandacht zullen krijgen bij het toepassen van de «Cohentoets».

De heer Hessing (VVD) sprak zijn waardering uit voor opzet en inhoud van de notitie over het ondersteuningsbeleid in Midden- en Oost-Europa. De VVD-fractie acht de Nederlandse betrokkenheid bij het transitieproces in Midden- en Oost-Europa zowel politiek als economisch van groot belang. Tegen die achtergrond dienen de ondersteuningsprogramma's verder te worden ontwikkeld. Tussen de landen in Midden- en Oost-Europa bestaan grote politieke en economische verschillen. Dat weerspiegelt zich in de inzet van instrumenten. Het is lastig om aan de hand van een integraal document te beoordelen hoe effectief de werking is van die instrumenten in de afzonderlijke landen. Daarom deed de heer Hessing de suggestie om voortaan per land te rapporteren in de vorm van een landenbeleidsdocument.

Voor de toetredingslanden gaan EU-programma's als het PHARE gelden. Hoe denkt de staatssecretaris het Nederlandse bedrijfsleven zo goed mogelijk bij dat programma te betrekken? Zijn cijfers te geven over de deelname van het Nederlandse bedrijfsleven aan het programma en zijn er wat dit betreft substantiële verschillen met de andere EU-landen? De heer Hessing zei er geen bezwaren tegen te hebben als de Nederlandse programma's zouden worden gehandhaafd naast de EU-programma's en programma's van andere multilaterale instellingen, als er maar een goede afstemming plaatsvindt.

De grootste problemen in Midden- en Oost-Europa doen zich voor op institutioneel gebied (financiële sector, rechtspraak, wetgeving, eigendomsregistratie, lokaal bestuur e.d.). Ook doen zich veel problemen voor bij de fysieke infrastructuur. Nederland kan hier een goede bijdrage leveren. Een derde probleemveld betreft de economie en dan in het bijzonder het gebrek aan buitenlandse investeringen. Binnen dat geheel vraagt het MKB extra aandacht. Telkens weer blijkt dat slechts zeer moeizaam aan MKB-projecten concreet inhoud kan worden gegeven. De heer Hessing suggereerde hierover in overleg te treden met de VNG want het is van groot belang extra aandacht te besteden aan lokale economieën. Ook op het gebied van de milieuhulp liggen er unieke kansen voor Nederland met betrekking tot een nauwe samenwerking met landen in Midden- en Oost-Europa.

Hoe verloopt precies de samenwerking tussen Nederland en de EU op het terrein van het Midden- en Oost-Europabeleid? Is dat complementair of zitten er nog te veel doublures in? In hoeverre is het Nederlandse beleid afgestemd op het uitstekende transitierapport van de EBRD? Wordt met een zekere regelmaat overleg gevoerd met deze bank?

Verder vroeg de heer Hessing hoe het staat met de voorbereidingen van de Euro-Atlantische conferentie. Er dient druk op de ketel te worden gehouden en hij zou het zeer waarderen als deze conferentie in Nederland zou worden gehouden.

Zijn de NCM-faciliteiten voor Oekraïne inmiddels verbeterd? Minister-president Kok heeft in een overleg met president Koetsjma enkele tientallen miljoenen guldens beschikbaar gesteld voor het MKB-beleid in dit land. In het kader van welk programma zal die hulp worden verstrekt?

Uit het rapport van de ARK blijkt dat de projecten niet altijd beantwoorden aan de PSO-doelstellingen (bijdrage aan de overgang naar een markteconomie en de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven in de landen in Midden- en Oost-Europa). De heer Hessing deelde de zorg van de ARK. Het is van uitermate groot belang om al in de conceptuele fase van de projecten de vraag te stellen of ze inderdaad beantwoorden aan de PSO-doelstellingen. Zijn de indicatoren inmiddels expliciet gemaakt en welke zijn die indicatoren? Eenmaal uitgevoerde projecten zouden zelf moeten zorgen voor een zelfstandige voortzetting en de ARK vindt dat die eis in de terms of reference van projecten moet worden opgenomen. Is dat inmiddels geregeld?

De heer Hessing pleitte er vervolgens voor om in navolging van de PUM-regeling een PUA-regeling in te voeren in het kader waarvan Nederlandse (ex)-ambtenaren naar landen in Midden- en Oost-Europa worden uitgezonden. Het Oost-Europa platform heeft zeer veel belangstelling voor een dergelijke regeling en wil hier graag over meedenken.

Ook in 1998 zal een Oost-Europa markt worden georganiseerd. Het leek de heer Hessing goed om elk jaar zo'n markt te organiseren. Tijdens een EVD-workshop is aandacht besteed aan de aanbestedingsprocedures bij projecten van multilaterale instellingen. Is het effect van deze workshop geweest dat Nederlandse bedrijven de aanbestedingsprocedures beter begrijpen en dus meer toegang hebben tot die instellingen?

De heer Van Gelder (PvdA) constateerde dat het wel heel erg lang duurt voordat beleidswijzigingen worden doorgevoerd. Al geruime tijd wordt gezegd dat het wijs beleid is om de nadruk in het hulpverleningsbeleid te verschuiven naar landen die nog niet zo ver zijn gevorderd in het transitieproces als de dichterbij gelegen landen. Eerst met de brief van begin december komt er duidelijkheid. In dit verband vroeg hij naar het ondersteuningsbeleid voor Albanië. Het leek hem gewenst om een projectcoördinator naar dat land te sturen om te bezien of er mogelijkheden tot gerichte samenwerking zijn, al dan niet in PSO-verband. Hij ging ervan uit dat het PSO-beleid van EZ en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van Buitenlandse Zaken niet leiden tot een verschillende bejegening van de landen in Midden- en Oost-Europa.

Hopelijk zullen de projecten in de toekomst beter gedefinieerd worden en zal meer duidelijkheid bestaan over hun inbedding in de lokale economieën en over hun kansen om na het stoppen van de hulp zelfstandig voort te bestaan. Ook zal duidelijk moeten zijn dat ze beantwoorden aan de doelstellingen van programma's in het kader waarvan ze worden uitgevoerd. Komt de brief van 1 december jl. wat dit betreft geheel tegemoet aan de kritiek van de ARK?

Vervolgens vroeg de heer Van Gelder of het PSO-plus ten koste gaat van de reguliere PSO of dat er additionele middelen voor worden ingezet.

Kan er na het overleg met het Nederlandse bedrijfsleven over het handels- en investeringsinstrumentarium van worden uitgegaan dat de instrumenten voldoende impulsen geven aan het bedrijfsleven (inclusief het MKB) om adequaat in te kunnen spelen op vragen uit Midden- en Oost-Europa?

Ook wat betreft het TACIS-programma dient de vraag te worden gesteld of er sprake is van voldoende inbedding in de lokale economieën. Het is kennelijk buitengewoon lastig om doeltreffend en zonder al te veel bureaucratie in EU-verband een Midden- en Oost-Europa-beleid te voeren. Slagen de bewindslieden erin om hun Europese collega's duidelijk te maken dat het niet in de eerste plaats consultancyactiviteiten zijn waar de landen in Midden- en Oost-Europa om verlegen zitten?

Het is goed dat extra activiteiten worden ontwikkeld ten behoeve van de toetredingslanden. Opvallend is dat hierbij vaak aan kwantitatieve aspecten (financieringstekorten e.d.) wordt gedacht. Van belang is echter ook een impliciet werkend marktsysteem. Daarvoor zijn goed werkende juridische systemen onontbeerlijk en moet worden voorkomen dat het ondergrondse systeem, dat zijn tentakels heeft in de bovengrondse systeem, niet de boventoon gaat voeren.

De heer Van Gelder zei het eens te zijn met de opmerking van de heer Leers over het steeds vager wordende onderscheid tussen het MATRA- en PSO-programma.

Ten slotte zei de heer Van Gelder dat het hem was opgevallen dat de staatssecretaris weinig schrijft over de samenwerking met Oekraïne op het gebied van de kenniseconomie. Hij vroeg naar de oorzaak hiervan.

Het antwoord van de regering

Staatssecretaris Van Dok-van Weele zei dat de verschuiving van PSO-gelden naar de minder ontwikkelde landen in Midden- en Oost-Europa al geruime tijd aan de gang is. Het PSO-plus (een reservering binnen het totale PSO-budget) schept de mogelijkheid om in te spelen op marktinitiatieven in landen die uitgesloten worden van PSO-hulp. Op deze manier wordt de overgang van hulp naar marktwerking enigszins gefacilieerd. Het is van groot belang dat het aanpassingsproces met het oog op de toetreding tot de EU niet met te veel schokken verloopt. De toetredingslanden dienen bijvoorbeeld hun douane- en transportregelingen te wijzigen. Dat proces kan zowel via Europese programma's als via MATRA worden ondersteund. Tegelijkertijd dient ervoor te worden gezorgd dat dit proces ook aan de marktzijde goed loopt.

Soms wordt een beleid van een bepaald departement ingebracht in het PSO. Een goed voorbeeld daarvan is het milieubeleid, dat in het kader van het PSO steeds meer aandacht krijgt.

Een suppletore begroting met het oog op de voorziene uitbreiding van het PSO-budget komt aan de orde bij de Voorjaarsnota.

Onlangs zijn de met Oekraïne gemaakte afspraken vastgelegd in een letter of intent en een memorandum of understanding. Het betreft een raamovereenkomst op het gebied van belastingen, met name als het gaat om goederen die in het kader van een hulpprogramma worden ingevoerd. Verder is het PSO-budget voor Oekraïne vastgesteld (ad 17 mln.) met programma's op het gebied van o.a. landbouw en infrastructuur. De EBRD en het PSO hebben samen bijgedragen aan de financiering van een faciliteit in het kader van het postprivatiseringsproces. Dit geld komt uit de post voor cofinanciering met multilaterale instellingen en dus niet uit het PSO-budget.

Met de heer Osyka is gesproken over de mogelijkheid om te komen tot samenwerkingsverbanden tussen MKB-organisaties, werkgevers- en werknemersverenigingen enz. Het is de bedoeling om op niet al te lange termijn concrete voorstellen te ontwikkelen.

De staatssecretaris benadrukte vervolgens dat de PSO-programma's een gemiddelde successcore hebben van 80% en dat dus bepaald niet kan worden gesproken van een bodemloze put. Andere landelijke en mondiale programma's hebben in het algemeen een beduidend lagere score. Maar ook in het kader van het PSO kunnen de contractuele relaties tussen twee partijen verstoord raken. De staatssecretaris zei kennis te hebben genomen van de vragen van de heer Leers naar aanleiding van de affaire Tonar/Ahold; zij wilde de uitspraak van de rechter in de door Tonar aangespannen bodemprocedure afwachten alvorens daarop te reageren. Er was haar overigens in gesprekken met de heer Davydov niet gebleken van grote zorg bij de Russische autoriteiten. De kwestie-Ahold/Tonar is niet aan de orde geweest in het gesprek tussen minister Wijers en de heer Tsjernomyrdin.

Bij de samenwerking met landen in Midden- en Oost-Europa zijn inderdaad nogal wat instrumenten in het geding. Het bedrijfsleven weet echter dankzij de voorlichting vanuit EZ in het algemeen heel goed waar het aan toe is bij het selecteren van de meest geëigende instrumenten. Er kan bepaald niet gesproken worden van een versnipperd hulpprogramma. De staatssecretaris zei veel waarde te hechten aan toezicht op uitvoering van de programma's, waarbij zeker ook moet worden nagegaan of men zo dicht mogelijk bij de doelstellingen van het desbetreffende programma blijft. De EBRD is de instantie die de controletaken uitvoert bij de hersteloperatie van het vliegveld in Sarajevo.

Er vindt met de EBRD niet alleen structureel overleg plaats, maar ook op basis van projecten. In het algemeen wordt zoveel mogelijk afstemming nagestreefd met hulpprogramma's van andere organisaties. Uiteraard wordt gestreefd naar een zo groot mogelijk multipliereffect en naar het inschakelen van lokale bedrijven.

Het is de bedoeling dat in komend voorjaar nadere afspraken worden gemaakt over het programma dat door sommigen ten onrechte is gekwalificeerd als het nieuwe Marshallplan voor Midden- en Oost-Europa. Hopelijk zal hierover in het najaar van 1998 een conferentie kunnen worden gehouden. Het zou mooi zijn als dat in Nederland gebeurde, maar belangrijker is natuurlijk dat er een conferentie plaatsvindt.

De suggestie om elk jaar een Oost-Europamarkt te organiseren nam de staatssecretaris in welwillende overweging. Het leek haar overigens niet wel doenlijk om direct al in 1998 wederom zo'n markt te organiseren.

Het rapport van de ARK bestrijkt de periode 1994–1995. Sindsdien heeft EZ op eigen initiatief al verbeteringen aangebracht in de uitvoering van het PSO. De staatssecretaris refereerde in dit verband aan de indicatoren, het toezicht, de definitie van doelstellingen en middelen enz. Zij verwees in dit verband naar haar reactie op het ARK-rapport.

Zodra het mogelijk is, zal het PSO-instrumentarium ook worden ingezet in Albanië. De Commissie zal hierover worden geïnformeerd. PSO- en OS-activiteiten worden zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Hopelijk zullen landen die zich hebben gekwalificeerd voor PSO-hulp niet weer terugvallen in hun OS-status.

Staatssecretaris Patijn meende dat moet worden gesproken van een veelzijdig in plaats van een versnipperd instrumentarium. Een essentieel kenmerk van het MATRA-programma is dat het NGO-gestuurd is. De overheid is dus niet de eerst aangewezene om aan te geven wat er moet gebeuren in het kader van de projecten. De samenlevingen in Midden- en Oost-Europa maken zich gereed voor deelname aan de politieke, maatschappelijke en economische orde van West-Europa, maar telkens weer worden tekortkomingen geconstateerd die mede door de hulp van de particuliere wereld moeten worden weggenomen. Daarnaast is er de samenwerking tussen regeringen ter voorbereiding van het toetredingsproces. Naarmate het moment van toetredingsonderhandelingen nadert, wordt duidelijk dat er nog veel schort aan de bestuurlijke opbouw van (semi-)overheden en het juridisch apparaat. De staatssecretaris noemde in dit verband het functioneren van de douane, de belastingdienst, de inspectie van vee en vlees, de volksgezondheidsinspectie, de warenwetinspectie enz. Aan het MATRA-programma is een prioriteit toegevoegd om ook in de relatie tussen regeringen tot bepaalde vormen van steun te komen. Het leek de bewindsman dat niet alles aan de EU moet worden overgelaten en dat de regeringen van de EU-lidstaten ook een taak hebben om de grote achterstanden in de landen van Midden- en Oost-Europa weg te werken.

De staatssecretaris wees er verder nog op dat een aanzienlijk deel van de programma's van andere departementen bijeen is gebracht in de homogene groep internationale samenwerking. De activiteiten, die tot nu toe in betrekkelijk isolement door de vakdepartementen werden uitgeoefend, zijn aldus scherper in beeld gekomen en schuiven dichter aan tegen de traditionele PSO- en MATRA-instrumenten. Dat betekent niet dat met die programma's wordt gestopt, maar dat zo langzamerhand het bestuurlijk-politieke mechanische tot stand is gebracht aan de hand waarvan tot een meer homogene benadering kan worden gekomen.

De staatssecretaris zei onder de indruk te zijn van de KAP's en de maatschappelijke netwerken die worden ontwikkeld door de ambassades. Ze bewijzen dat kleine injecties relatief grote effecten kunnen hebben, niet in de laatste plaats ten voordele van Nederlandse bedrijven.

De Europese Commissie heeft zo langzamerhand de tekortkomingen van het PHARE-programma (te veel consultancyrapporten die in allerlei laden verdwenen) onderkend en heeft maatregelen genomen om te komen tot een meer professionele uitvoeringsorganisatie. Ook zijn de prioriteiten geherformuleerd; nu wordt met name aandacht besteed aan ondersteuning van het toetredingsproces en de versterking van de kennis- en bestuurlijke infrastructuur. Deze benadering maakt het beter mogelijk om tot een afstemming met Nederlandse programma's te komen. Het leek de staatssecretaris dat vertegenwoordigers van de Commissie in de hoofdsteden van landen in Midden- en Oost-Europa een coördinerende taak dienen te vervullen in dezen.

De permanente vertegenwoordiging kent een afdeling «ondersteuning bedrijfsleven» die het aanspreekpunt is voor het bedrijfsleven voor alle Europese programma's, inclusief PHARE. Nederland heeft redelijk goed geparticipeerd in PHARE, zij het dat er veel consultancyactiviteiten bij zaten. Vanuit de departementen van Buitenlandse Zaken en EZ wordt het bedrijfsleven met een zekere regelmaat gewezen op de meer structurele tendensen in Europese en nationale programma's.

Het SCORE-programma heeft als belangrijkste aandachtspunt de maatschappelijke bewustwording van de noodzaak van energiebesparing. De commissie zal de energiesituatie in Midden- en Oost-Europa kennen en weet ook hoe daarmee in die landen in maatschappelijk en bestuurlijk opzicht wordt omgegaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Leers (CDA) herhaalde dat aan de situatie waarin elk departement zo zijn eigen beleidslijnen heeft een einde moet worden gemaakt en dat het MATRA-programma niet mag verworden tot een PSO-programma. Als er al een PSO-plus nodig is, dient het op zo kort mogelijke termijn te worden beëindigd. Ten slotte vroeg de heer Leers nog waarom de derde fase van het Ahold/Tonar-project niet is doorgegaan. Hij had de indruk dat er afspraken zijn gemaakt en dat de staatssecretaris al te snel Ahold heeft geloofd dat er iets mis was met Tonar. Is het waar dat de administratie van het Russische bedrijf op de Nederlandse ambassade wordt achtergehouden?

Mevrouw De Koning (D66) zei zich zorgen te maken over de bezuinigingen op de bezetting van de diplomatieke en consulaire posten. Voor een bedrag van f 800 000 kan niet echt veel worden gedaan.

De heer Hessing (VVD) wees er nogmaals op dat de VNG bereid is hand- en spandiensten te verlenen bij het entameren van de publiek-private samenwerking ten behoeve van het MKB in landen in Midden- en Oost-Europa.

De heer Van Gelder (PvdA) stelde vast dat staatssecretaris Patijn positief is over de wijze waarop de Commissie omgaat met PHARE en ging ervan uit dat ten aanzien van TACIS, waar ook de nodige tekortkomingen zijn gesignaleerd, net zo zal worden gehandeld.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele merkte op dat het Nederlandse beleid globaal de volgende prioriteiten kent: steun aan het transitieproces en positionering van het Nederlandse bedrijfsleven. Bij dat laatste wordt extra aandacht gegeven aan het MKB. In overleg met de desbetreffende landen is afgesproken om prioriteiten met een bovenmaatschappelijk karakter – zoals het milieu – naar voren te halen.

Het PSO-plus moet worden beschouwd als een project en niet als een structureel programma. Als hiermee verder wordt gegaan, zal de commissie daarvan op de hoogte worden gebracht.

Met de heer Hessing was de staatssecretaris van mening dat gebruik moet worden gemaakt van het netwerk van de VNG. Initiatieven van gemeenten kunnen inderdaad beter worden benut.

Staatssecretaris Patijn benadrukte dat de primaire doelstellingen van het MATRA-programma worden gehandhaafd. De uitbreiding met de van-regering-tot-regeringbenadering heeft van doen met de noodzaak een bijdrage te leveren aan het proces van aanpassing aan de politiek-maatschappelijke en economische orde van de EU, waarbij de overheidsdiensten een onmisbare rol spelen. Het is een open en vraaggestuurd programma dat ten uitvoer wordt gelegd in goede afstemming met activiteiten van de EU en andere lidstaten.

Aan het adres van de heer Leers merkte de staatssecretaris op dat Tonar de op de Nederlandse ambassade verblijvende administratie niet in ontvangst wil nemen. Zodra het bedrijf daarom verzoekt, kan het de administratie ontvangen.

De staatssecretaris zei dat er geen reden is zich zorgen te maken over de bezetting van de consulaire en diplomatieke posten in de toetredingslanden. Er zijn natuurlijk nooit genoeg middelen en mankracht, maar de commissie kan ervan verzekerd zijn dat een adequaat functioneren van de posten in de landen in Midden- en Oost-Europa hoog op de prioriteitenlijst staat.

De staatssecretaris merkte ten slotte op zich bewust te zijn van de tekortkomingen van het TACIS-programma. Het programma heeft een moeilijke doelgroep en de Commissie wordt zeer aangemoedigd om daarop greep te krijgen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Woltjer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), voorzitter, Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meyer (groep-Nijpels), De Haan (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Koenders (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lilipaly (PvdA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks, Bukman (CDA), Gabor (CDA), Dijksma (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Passtoors (vvd), Poppe (SP), Feenstra (PvdA).

Naar boven