23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa

25 395
Programma Samenwerking Oost-Europa

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 december 1997

Op 30 mei heb ik u in het kader van de Voortgangsnotitie Nederlands ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa geïnformeerd over het door mij ter zake gevoerde beleid (23 125, nr. 14). Hierover zal op 4 december een Algemeen Overleg worden gehouden waarbij ook zal worden betrokken het op 12 juni verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer over het PSO (25 395, nrs. 1–2).

Gezien die achtergrond wordt u onderstaand geïnformeerd over de meest recente ontwikkelingen inzake het EZ-beleid. Te uwer informatie treft u tevens aan de brochure met het PSO-projectenoverzicht 1996.1

1 Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO)

De conclusie van de Algemene Rekenkamer dat gelet op de eerder geuite beleidsvoornemens het bestaande PSO in Midden-Europa, Slovenië en Estland zou dienen te worden beëindigd, heeft zijn weerslag gevonden in de beleidsvoornemens voor 1998. Immers, er zal sprake zijn van aanpassing en vermindering van het bestaande PSO-programma in Tsjechië, Polen, Hongarije, Estland en beëindiging in 1999, terwijl dit voor Slovenië al in 1998 het geval zal zijn. In overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt momenteel bezien hoe tegemoet gekomen kan worden aan de behoefte van deze landen aan steun ter voorbereiding op de toetreding tot de EU.

De aanbeveling van de Rekenkamer te onderzoeken of er meer waarborgen voor zelfstandige voortzetting van het project kunnen worden ontwikkeld, vindt zijn weerslag in het door Senter reeds ontwikkelde verbeteringstraject. Daarin zijn tevens verwerkt de aanbevelingen ten aanzien van projectaanbesteding en projectbeheer. Ook zal waar mogelijk worden gewerkt met kwantitatieve doelstellingen en meer aandacht worden gelegd op inspecties van projecten i.c. toezichtmissies met externe deskundigen.

In juni 1997 is een missie uitgevoerd naar PSO-projecten in de sector transport in de Baltische staten en St. Petersburg. De resultaten van deze missie zullen worden verwerkt in het programma voor 1998 voor deze landen en voor deze regio ter vergroting van de doeltreffendheid van de projecten. Dit jaar zullen tevens nog andere missies plaatsvinden, onder andere in Oekraïne (energieprojecten), Polen (landbouwprojecten), Tsjechië en Slowakije (beroepsonderwijs), Slovenië (alle projecten) en Rusland (energie- en milieuprojecten).

Bij een aantal oostwaarts gelegen landen is, gezien hun ontwikkelingsfase en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven, de tijd nu rijp voor het inzetten van het reguliere PSO. Hiermee kan het bedrijfsleven vervolgens gemakkelijker een entree maken. Het betreft Georgië, Armenië, Azerbeidzjan als ook Moldavië, Bosnië en Macedonië (FYROM). Een aantal van die landen maakt deel uit van de Nederlandse kiesgroep bij IMF en Wereld Bank.

Gezien die ontwikkeling is het PSO-budget voor 1998 verhoogd naar f 115 mln (incl. uitvoeringskosten).

In de, wat de transitiefase betreft, verder gevorderde landen in Midden-Europa is inmiddels ervaring opgedaan met het PSO-plus. Hiermee wordt aan ondernemingen de gelegenheid geboden om binnen omschreven thema's, projectvoorstellen in te dienen; er wordt zodoende ingespeeld op de bij het bedrijfsleven bestaande plannen en ideeën. De verwachting is dat het PSO hierdoor nog toegankelijker wordt voor het Midden- en Kleinbedrijf, vooral omdat het de mogelijkheid schept voor een groep van ondernemingen (consortium) een projectvoorstel in te dienen. Voorwaarde is wel dat de bedrijven moeten aangeven hoe na uitvoering van het project een zelfstandige voortzetting kan worden verzekerd.

Zo werd in Hongarije een demonstratieproject aanbesteed over energiebesparing in de zuivelindustrie, waarmee een structurele samenwerking tussen Nederlandse en Hongaarse producenten in deze sector tot stand kon worden gebracht. Een ander project heeft geleid tot betrokkenheid van een Nederlands consortium van bedrijven bij de privatisering van de Sloveense spoorwegen.

Afhankelijk van de resultaten van deze nieuwe PSO-plus benadering zal worden bezien of deze aanpak in andere landen kan worden toegepast.

Ten aanzien van de thematische invulling van het PSO zal ook in 1998 veel aandacht worden besteed aan energiebesparing en vermindering van uitstoot van schadelijke emissies zoals CO2. In 1997 worden voor het eerst in het PSO deze zogenaamde Joint Implementation projecten uitgevoerd. Maar ook binnen andere thema's (landbouw/transport en industrie/technologie) gaat de verbetering van de doelmatigheid van het productieproces vaak samen met een vermindering van de lasten voor het milieu.

2 Overige ontwikkelingen

Handels- en investeringsinstrumentarium

In de voortgangsnotitie werd de verwachting uitgesproken dat met de eind vorig jaar gerealiseerde verruiming van de SENO-faciliteit (de vroegere Lease-faciliteit) de Nederlandse achterstand ten opzichte van vergelijkbare instrumenten van de OESO-partners zou worden verkleind. Om die reden werd bij eerste suppletoire begroting (25 359, nrs. 1 en 2) de verhouding tussen obligo en garantiekapitaal verhoogd naar 1:2 waardoor het garantiekapitaal verdubbelde naar ca 480 mln.

Het obligo ultimo 1996 van f 193 mln is inmiddels toegenomen met maar liefst f 200 mln tot ca f 390 mln waarvan het leeuwendeel voor rekening komt van Rusland en Oekraïne.

Naar het zich laat aanzien zal tegen het einde van het jaar het beschikbare garantiekapitaal volledig zijn gebruikt. Om die reden zal ik u bij tweede suppletoire begroting een voorstel doen toekomen ter verdere verhoging van het garantiekapitaal.

Per 1 oktober is de samenvoeging van de TRHIO met WHI tot de RHI een feit geworden.

In dat kader zij opgemerkt dat daarmede tevens het maximum aanvangsbedrag per investeringsproject wordt verhoogd van f 20 naar f 100 mln.

De IBTA blijkt ook dit jaar aan te slaan bij het bedrijfsleven; mogelijkerwijs zullen de beschikbaar gestelde middelen binnenkort zijn uitgeput. Indien dat het geval is, zal worden bezien of een herschikking binnen het Oost-Europa artikel uitkomst kan bieden.

De verruiming van de investeringsfaciliteiten naar het MKB is in technische zin gereed. De inwerkingtreding heeft enige vertraging opgelopen vanwege vragen van de Commissie betreffende de daaraan gerelateerde IFOM. Hierover heb ik u onlangs geïnformeerd naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 22 oktober over de Taskforce Exportinstrumentarium.

Human Resources Development

Ondersteuning van management in publieke organisaties in Midden- en Oost-Europa vindt thans plaats onder de vlag van een aantal instrumenten zoals Passage van de Nuffic, PUM van VNO-NCW, de managementcursussen van De Baak en IBTA van FMO. Daarnaast zijn enkele PSO-projecten gericht op (middelbare) beroepsopleidingen. In 1998 wordt hieraan toegevoegd de invulling van het initiatief van VNO-NCW voor een programma voor training en stages voor Russische managers, in antwoord op het desbetreffende initiatief van president Jeltsin. Ook wordt gedacht aan opleidingsgerichte activiteiten bij de invulling van de hiervoor genoemde pre-accessie steun onder PSO (zie hierboven).

Met inachtneming van de resultaten van de diverse instrumenten zal in 1998 de mogelijkheid worden bezien om te komen tot een meer geïntegreerde aanpak voor «human resources development» voor 1999 en verder.

Voorlichting

Een belangrijke conclusie naar aanleiding van het CBS-onderzoek naar de waardering van het EZ-beleid is dat de bekendheid bij het bedrijfsleven met het instrumentarium vergroot moet worden (verwezen zij naar de MvT 1998). Onder verwijzing hiernaar geef ik u een korte toelichting op het voorlichtingsbeleid over het Midden- en Oost-Europa instrumentarium.

Dit jaar is het voorlichtingsbeleid geïntensiveerd via de publicatie van een tweetal brochures, één Nederlandstalige en één Engelstalige, terwijl eind mei de twee dagen durende Oost-Europa markt werd gehouden. Naast een informatief karakter had de bijeenkomst ook als doel kennisuitwisseling tussen ondernemingen onderling en tussen het bedrijfsleven en de overheid.

Deze markt was breder dan de eerste in 1994 georganiseerde bijeenkomst. Er is nu gekozen voor een combinatie met de, jaarlijks plaatsvindende, PSO-dagen waarbij Nederlandse ondernemers de mogelijkheid wordt geboden hun ideeën in te brengen voor het PSO. Een nieuw element van de markt was de inbreng van de EVD. Zo heeft de EVD onder meer een aantal workshops gehouden over de aanbestedingsprocedures bij projecten van multilaterale instellingen.

Direct na de Oost-Europa markt is een enquête gehouden om zodoende inzicht te verkrijgen in de samenstelling van de deelnemersgroep en in de waardering/wensen van de bezoekers betreffende inhoud en opzet van de markt. Uit de enquête bleek o.m. dat ruim 50% van de deelnemers werkzaam was bij kleine bedrijven (minder dan 100 werknemers) en dat het merendeel van de bedrijven nog niet eerder gebruik had gemaakt van de instrumenten. Wel gaf ca. 80% aan al zaken te doen met landen in Midden- en Oost-Europa. In het algemeen bleek er grote tevredenheid te bestaan over deze manifestatie en was het grootste deel van de bezoekers van plan een volgende markt wederom te bezoeken.

Er is dus alle reden om voort te gaan op de sedert dit jaar ingeslagen weg. Wel zal worden bezien hoe de groep van ondernemers die nog geen zaken doet op de regio beter bereikt kan worden. Tevens zou de organisatie aangepast kunnen worden via het inschakelen van andere organisaties zodat er nog meer gelegenheid ontstaat voor het leggen van contacten tussen bedrijven onderling en het uitwisselen van kennis.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven