nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 20 december 1996
Tijdens het op 3 december 1996 gehouden Algemeen Overleg over de hulp aan Midden- en Oost-Europa werden mij twee vragen voorgelegd, waarop
ik een schriftelijk antwoord heb toegezegd.
De eerste vraag betrof de vorderingen van het project «Cultureel
Instituut te St. Petersburg», gesteld door mevrouw De Koning. Zij heeft
hierover inmiddels aanvullend mondeling contact gehad met het hoofd van de
Afdeling Uitvoering Midden- en Oost-Europahulp van de Directie Europa. Nu
vestiging van het Nederlandse Consulaat-Generaal in de voormalige Nederlands-Hervormde
Kerk te St. Petersburg van de baan lijkt, is ook de clustering van het Consulaat-Generaal
met instellingen als een cultureel instituut op losse schroeven komen te staan.
Niettemin wordt van diverse kanten, zowel in St. Petersburg als in Nederland,
hard gewerkt aan enigerlei vorm van culturele presentie. Ik ben daar actief
bij betrokken.
De tweede vraag betrof het perspectief van bevordering van samenwerkingsvormen
van Nederlandse politieke partijen met politieke partijen in Bosnië-Herzegowina,
gesteld door de heer Van Gelder. Hij was bezorgd dat door het uitblijven van
een definitieve regeling «Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader
in Midden- en Oost-Europa» (aanvankelijk voorzien per 1 januari a.s,
nu voorzien in de loop van 1997 – zie schrijven van de Minister van
Binnenlandse Zaken van 12 november 1996, kenmerk BW96/U1974 –) in 1996
genomen initiatieven met betrekking tot Bosnië-Herzegowina geen vervolg
zouden kunnen krijgen.
Laatstgenoemde initiatieven vonden plaats in het kader van een ad-hoc
regeling, gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken, die op
31 december 1996 afloopt (Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van
4 juli 1996, kenmerk DEU 235/96).
De heer Van Gelder sneed inderdaad een punt aan dat door het uitblijven
van de genoemde definitieve regeling nadere aandacht behoeft: Bosnië-Herzegowina
kwalificeert zich niet als land voor ondersteuning uit Matra-fondsen,
terwijl de ad-hoc regeling 1996 als eenmalige maatregel bedoeld met het oog
op de verkiezingen in september en de toen nog voorziene gemeenteraadsverkiezingen
voor november 1996.
Ik deel echter de mening van de heer Van Gelder dat een breuk in de vorming
en scholing op dit voor de democratische ontwikkeling cruciale moment moet
worden vermeden. Ik zal daarom op korte termijn met de Minister van Binnenlandse
Zaken contact opnemen om te bezien of de landendekking van de tot 1 januari
1998 verlengde regeling voor Algemene Vorming en Scholing kan worden uitgebreid
tot Bosnië-Herzegowina.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn