23 125
Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 juni 1996

Bijgaand gaat U toe de jaarlijkse notitie inzake de voortgang van het Nederlands Ondersteuningsbeleid in Midden- en Oost-Europa (inclusief de voormalige Sovjet-Unie) over 1995.

In deze notitie wordt eveneens ingegaan op het kader waarbinnen het beleid zijn vorm krijgt, met name wordt hierbij ingegaan op de ondersteuningsinspanningen van de Europese Unie. De notitie zal eveneens worden aangeboden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Voortgangsnotitie Nederlands Ondersteuningsbeleid Midden- en Oost-Europa 1995

Inhoudsopgave

 blz.
   
Inleiding3
   
1.Achtergrond3
1.1.Politieke en economische ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa3
1.2.Coördinatie van de Westerse hulp8
   
2.EU-programma's voor Midden- en Oost-Europa8
2.1.PHARE: het EU-programma voor Midden- en Oost-Europa9
2.2.TACIS: het EU-programma voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten, exclusief Balticum, en Mongolië10
2.3.Nucleaire veiligheid11
2.4.Humanitaire hulp11
2.5.Betalingsbalanssteun van de EU12
   
3.Oost-Europa Faciliteit12
3.1.Algemeen12
3.2.Omvang en verdeling van het budget13
3.3.Diplomatieke Vertegenwoordigingen13
3.4.Instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken14
3.4.1.Programma Samenwerking Oost-Europa14
3.4.2.Projecthulp via muItilaterale instellingen17
3.4.3.Nederlandse Trustfunds bij de Wereldbank, EBRD en IFC17
3.4.4.Overige bilaterale kennisoverdracht van het Ministerie van EZ18
3.5.Bilaterale hulp: generieke instrumenten19
3.5.1.Leasefaciliteit20
3.5.2.Investeringsbevordering/Technische Assistentie (IBTA)20
3.5.3.Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO)21
3.5.4.Investeringsfaciliteit21
3.6.Instrumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken21
3.6.1.Matra Projecten Programma22
3.6.2.Matra Multilaterale Programma23
3.6.3.Matra KAP Programma24
3.6.4.Matra Opleidingen Programma24
3.6.5.Matra Programma Politieke Partijen24
3.7.Instrumenten van de Minister voor OS: de Landenprogramma's Azië en Oost-Europa24
   
4.Overige Bilaterale Hulpactiviteiten28
4.1.Ministerie van Buitenlandse Zaken28
4.2.Ministerie van Justitie29
4.3.Ministerie van Binnenlandse Zaken30
4.4.Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen30
4.5.Ministerie van Defensie31
4.6.Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer32
4.7.Ministerie van Verkeer en Waterstaat32
4.8.Ministerie van Economische Zaken33
4.9.Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij34
4.10.Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid34
4.11.Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport34
   
Bijlagen: 
   
1.EG-PHARE projecten 1995 
2.EG-TACIS programma's 1995 
3.PSO projecten 1995 
4.Multi-bi projecten 1995 
5.Matra projecten 1995 
6.Matra multilaterale bijdragen 1995 
7.Landenprogramma's Azië en Oost-Europa 1995 
1

Inleiding

In deze voortgangsnotitie wordt ingegaan op de uitvoering van het Nederlands Ondersteuningsbeleid voor de Midden- en Oosteuropese landen, en de republieken van de Voormalige Sovjet-Unie over 1995.

In hoofdstuk 1 zal aandacht besteed worden aan de economische en politieke ontwikkelingen in de betrokken landen in het afgelopen jaar, alsmede aan de omvang en coördinatie van de Westerse hulpinspanningen. Om het kader te schetsen waarbinnen het Nederlands ondersteuningsbeleid zijn invulling krijgt, zal in hoofdstuk 2 kort worden ingegaan op de programma's van de Europese Unie voor de betreffende regio. In hoofdstuk 3 zullen de diverse programma's van de Nederlandse Oost-Europa Faciliteit belicht worden. In hoofdstuk 4 tenslotte, zal aandacht worden besteed aan de relaties van de diverse vakdepartementen met Midden- en Oosteuropese landen die buiten het kader van de Oost-Europa Faciliteit vallen.

HOOFDSTUK 1: ACHTERGROND

1.1. Politieke en economische ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa

Zowel op het politieke als op het economische vlak is met de transformatie in 1995 vooruitgang geboekt. De hervormingen in Midden- en Oost-Europa in 1995 hebben op het terrein van macro-economische stabilisatie tot een verbetering geleid ten opzichte van het jaar daarvoor. De macro-economische stabilisatie is een voorwaarde voor het welslagen van het gehele proces van herstructurering, dat wil zeggen de omschakeling van een voorheen centraal geleide economie naar een markteconomie. Dit proces raakt de gehele structuur van de economie en op dit terrein kan ruwweg gezegd worden dat naarmate men meer naar het Oosten gaat de (structurele) hervormingen minder ver zijn gevorderd. Het meeste succes is geboekt door Tsjechië, Polen, Hongarije en Slovenië. Langzaam maar gestaag vorderen de hervormingen in Slowakije, de Baltische staten, Roemenië, Bulgarije en Moldavië. Minder ver zijn de Russische Federatie, Oekraïne, Kazachstan en tenslotte Belarus. Indien de huidige groeitrend zich in de komende vijf jaar voortzet, zal naar verwachting de economische groei in Midden- en Oost-Europa bijna het tweevoudige bedragen van het gemiddelde in de Europese Unie.

Het politieke transformatieproces in de landen in Midden- en Oost-Europa gaat nog steeds gepaard met de nodige institutionele complicaties, zoals onder meer de moeizame politieke partijvorming, onvolkomenheden in het wetgevingsproces en in de opzet van de rechtstaat met daarnaast corruptiepraktijken, die veelal zijn geërfd van het vroegere regime. Het ziet ernaar uit dat dergelijke aspecten voorlopig een kenmerk blijven van de Oosteuropese staatsvorming. Desondanks is er sprake van vooruitgang. Inmiddels zijn vrijwel alle voormalige communistische staten in Midden- en Oost-Europa toegetreden tot de Raad van Europa. De westerse opvatting is dat het betrekken van deze landen in het West-Europese samenwerkingsproces, of dit nu gespecialiseerde samenwerking op juridisch gebied is of dat het meer om politiek overleg gaat, vruchten zal afwerpen.

De voortschrijdende toenadering van Midden- en Oosteuropese staten tot West-Europa kwam in 1995 ook tot uiting in o.m. toetredingsaanvragen tot de EU van de Baltische staten, Roemenië en Bulgarije, de verdere voorbereiding van het ratificatieproces van de Partnerschapsakkoorden van de EU met de Russische Federatie en Oekraïne en ondertekening van het Interim Akkoord met de Russische Federatie. Voorts werden door de Europese Commissie met de Kaukasische Republieken onderhandelingen gevoerd over het afsluiten van Partnerschapsakkoorden van beperkte opzet. De intensieve samenwerking in het kader van de Noord Atlantische Samenwerkings Raad tekent eveneens het brede toenaderingsproces tussen Oost en West.

Onderstaand zal in het kort op een aantal politieke en economische trends die de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa in 1995 vooral gemarkeerd hebben, nader worden ingegaan.

Allereerst dient erop te worden gewezen dat het constitutionele proces in veel Midden- en Oosteuropese staten, waarbij vooral de vastlegging van de relatie tussen executieve macht en volksvertegenwoordiging van belang lijkt, weliswaar gevorderd is, maar nog niet is gestabiliseerd. In de Russische Federatie kregen de grondwettelijke verhoudingen door de tenuitvoerlegging van de in december 1993 aanvaarde constitutie en door de benoeming in 1995 van een nieuw constitutioneel hof geleidelijk vastere vorm. Ook in Georgië luidde 1995 tenslotte een zekere rust in de regeringsverhoudingen in met algemene en presidentsverkiezingen en aanvaarding van een grondwet. In Oekraïne daarentegen bleef de relatie tussen president Koetsjma en de Rada moeizaam tot gespannen, hoewel de kans bestaat dat een grondwet mogelijk in 1996 aanvaard zal kunnen worden. In Belarus en Kazachstan ontaardde de relatie tussen president en parlement tot vrijwel een één-mans-act, waarna verkiezingen voor een voorzichtig herstel van een, zij het gekortwiekte, wetgevende macht zorgden.

De moeizame totstandkoming van werkbare verhoudingen tussen regeringen enerzijds en parlementen anderzijds in veel Oosteuropese en enkele Middeneuropese landen belemmert in ernstige mate de totstandkoming van de noodzakelijke wetgeving voor de voortzetting van institutionele, economische, sociale en monetaire hervormingen. Een voorbeeld hiervan is wetgeving voor lokaal bestuur en privatisering.

In deze context moet ook gewezen worden op de in een aantal Oosteuropese landen nog onvoltooide constitutionele regelingen of het ontbreken van bevredigende juridische regelingen voor de minderheden. Terwijl het in de Baltische staten vaak nog slechts om gedetailleerde uitvoeringsregelingen gaat (die overigens vanwege de relatief omvangrijke minderheid aldaar politiek gezien niet minder gevoelig liggen), zijn in een aantal andere landen niet zelden veel principiëler kwesties tussen partijen nog niet opgelost, zoals vraagstukken inzake afscheiding of inbedding in de territoriale integriteit en nationale constitutie. Hierbij kan men denken aan onder meer Tsjetsjenië, Abchazië, Nagorno-Karabach en Transdnjestrië, om niet te spreken van de gevallen waar het openlijk conflict nog woedt, zoals in Tadjikistan.

Ook in de Middeneuropese regio, is het zoeken naar een voor alle partijen aanvaardbare regeling van de positie van de respectieve minderheden overigens nog een precair proces, dat alle aandacht vraagt. Gedacht wordt hier niet alleen aan de uitvoering van de Dayton-akkoorden in voormalig Joegoslavië, maar ook aan de positie van de Albanezen in Kosovo, de Hongaren in Roemenië en Slowakije en meer in het algemeen de Roma en Sinti in diverse Midden- en Oosteuropese landen. Overeenstemming over een minderheidsregeling is vaak ook nog een sleutelelement in de totstandkoming van goed nabuurschap tussen twee betrokken staten, zoals in de gevallen Roemenië-Hongarije en Armenië-Azerbajdzjan en Russische Federatie-Estland.

Ofschoon partijvorming zeker in Oost-Europa nog in de kinderschoenen staat, lijkt dit de politieke effectiviteit van nieuwe of reactionaire bewegingen niet in de weg te staan.

Opvallend fenomeen o.m in de in 1995 gehouden verkiezingen is de versterking van de positie van (neo-)communistische partijen in veel Midden- en Oosteuropese landen. Deze ontwikkeling is deels een expressie van de onvrede die ontstaat met de sociale gevolgen van het transitieproces. De (neo-)communistische partijen hebben zich meestal aangepast aan de nieuwe democratische regels. Aanhoudende sociale misère zou evenwel anti-hervomingsgezinde krachten, waaronder ook nationalistische stromingen, in de kaart kunnen spelen. Dit zou op den duur de relatie met het Westen kunnen bemoeilijken.

De winst die de Russische communistische partij bij de parlementsverkiezingen van december 1995 boekte, heeft vooralsnog de betrekkingen tussen de Russische Federatie en het Westen slechts in geringe mate beïnvloed. De communistische presidentskandidaat Zjoeganov staat weliswaar een minder hervormingsgezind beleid voor dan de zittende president Jeltsin, maar indien hij gekozen wordt, zal ook hij de hoofdlijnen van het hervormingsproces naar verwachting niet drastisch wijzigen. De presidentsverkiezingen in de Russische Federatie van juni a.s. zullen echter wel in zekere zin een graadmeter zijn: president Jeltsin heeft weliswaar veel populariteit verloren als gevolg van het nog uitblijven van merkbare verbeteringen in de levensomstandigheden van de grote meerderheid van de bevolking (en van het Tsjetsjenië-beleid tot dusver), maar ook symboliseert hij de definitieve breuk met het communistische verleden.

Als reaktie op parlementen van conservatieve signatuur was in 1995 bij de in casu wel hervomingsgezinde uitvoerende macht in een aantal belangrijke Oosteuropese staten ook een tendens naar centralisme waarneembaar. Dat is niet alleen het geval in Oekraïne, de Kaukasische Republieken, Kazachstan en Kyrgyzstan, maar ook in de Russische Federatie, waar het van 1995 in 1996 overlopende verkiezingsproces de druk tot profilering van het centrale gezag heeft vergroot.

Deze nieuwe neiging tot centralisme heeft hier en daar ook geleid tot beperkingen op de onafhankelijkheid van de media.

Tenslotte verdient hier vermelding het aanhoudende streven van de Russische Federatie om de nieuwe onafhankelijke staten voortgekomen uit de voormalig Sovjet-Unie te herintegreren zowel op economisch als op veiligheidsgebied in een nieuw samenwerkingsverband, het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS). Vanwege de onderling nogal afwijkende oogmerken van de leden van het GOS blijft het een integratie van vele snelheden waarbij bijv. Oekraïne tegenstander blijft van de defensie-integratie en van een supra-nationale status voor het GOS.

De Russische Federatie presenteert het streven naar verdere vormgeving van het GOS als een Oosteuropese variant van de Europese Unie, ofwel een ambitieus samenwerkingsverband op politiek, economisch en monetair terrein, zij het met behoud van de soevereiniteit van de participerende staten. Als gevolg van praktische problemen en politieke aarzelingen bij verschillende participanten aan deelaktiviteiten binnen het GOS, is er vooralsnog weinig van het hoge ambitieniveau van de Russische Federatie gerealiseerd.

Wel is het zo dat het integratiestreven in de aanloop naar de presidentsverkiezingen breed wordt uitgemeten, in de hoop hiermee stemmen te kunnen winnen. Het afgesloten akkoord omtrent een douane-unie (2 april jl.) tussen de Russische Federatie, Belarus, Kazachstan en Kirgizië illustreert dit, waarbij geldt dat de vlag vooralsnog de lading niet dekt. Voor de Belarussische president Loekasjenko, die reïntegratie met de Russische Federatie nastreeft, was dit akkoord echter aanleiding om de «Unie» met de Russische Federatie breed uit te meten.

Per saldo moet worden gesteld dat het politieke en institutionele hervormingsproces in Midden- en Oost-Europa nog alleszins ondersteuning behoeft vanuit West-Europa. Juist gelet op het samengaan van in institutioneel opzicht nog vrij labiele verhoudingen en de moeilijke sociaal-economische situatie in veel landen is blijvende aandacht en financiële steun gewenst. De regering is van mening dat het integratieproces van de Middeneuropese landen en de steun van de individuele EU lidstaten en van de EU zelf aan Midden- en Oost-Europa de stabiliteit in heel Europa ten goede komt.

Op het gebied van de economische ontwikkelingen is het beeld positiever. De verbeterde macro-economische stabilisatie, hierboven al genoemd, biedt perspectief voor het slagen van het proces van herstructurering van de economie. Meer specifiek geldt dat voor de meeste landen in Midden- en Oost-Europa de periode met een krimp van het BBP (Bruto Binnenlands Produkt) nu zo langzamerhand voorbij is en er weer sprake van economisch herstel. Dit kan worden afgelezen uit een hogere industriële produktie. De produktiegroei bedraagt bij de koplopers Polen, Tsjechië, Slovenië en Slowakije zo'n 4 à 6%. In landen als Hongarije (waar een strak fiscaal beleid de binnenlandse vraag vrij laag houdt), Roemenië en Bulgarije is dit wat bescheidener en bedraagt ongeveer 1 tot 3%. Een zeer belangrijke reden voor het herstel is dat deze landen erin geslaagd zijn te komen tot een voortvarende en snelle integratie in het wereldhandelssysteem en de handel met de EU staat hierbij voorop. Ook de positieve ontwikkeling in de dienstensector droeg in belangrijke mate bij tot het economisch herstel in deze landen. Naast uitvoer is ook de invoer van kapitaalgoederen van groot belang voor het bereiken van economische groei.

In Tsjechië en ook Slowakije begint zelfs de particuliere consumptie als belangrijkste bron van economische groei te fungeren. Ook in de Baltische Staten is de economische teruggang tot staan gebracht, maar is het onduidelijk of er al sprake is van groei vanwege het ontbreken van betrouwbare statistische gegevens. De Russische economie laat over de gehele linie in 1995 nog een productieverlaging van 4% zien, hetgeen overigens beter is dan werd verwacht. Bij sommige sectoren is er zelfs sprake van een groei, zoals bij de ferro-metalen en de chemie. Ook de produktie van bulldozers, automobielen en tractoren was in 1995 hoger dan in 1994.

De landen in Midden- en Oost-Europa hebben in de afgelopen periode weliswaar vooruitgang op het terrein van de macro-economische stabilisatie geboekt, maar het beeld is gemengd. Dit geldt vooral voor de ontwikkeling van de inflatie. Over de gehele linie is de inflatie weliswaar afgenomen, maar zij bevindt zich nog op een te hoog niveau. Het gunstigst steken nog Tsjechië en Slowakije af met een inflatie van iets onder 10% op jaarbasis. Verdere verlaging wordt bemoeilijkt door de monetaire expansie als gevolg van vrij omvangrijke invoer van (vooral speculatief) buitenlands kapitaal en dit is ook één van de redenen dat de inflatie in Polen zich maar moeizaam in de richting van de doelstelling van 17% beweegt. In Hongarije nam de inflatie zelfs weer toe na de devaluatie van de forint, maar de verwachting is dat bij voortgaande fiscale consolidatie, de benedenwaartse trend weer opgepakt zal worden. In Roemenië, Bulgarije en de Baltische Staten handhaaft de inflatie zich hardnekkig op een niveau van 30%. Oekraïne heeft nog een lange weg te gaan, maar in 1995 is er wel vooruitgang geboekt op het gebied van macro-economische stabilisatie.

Voor Belarus is de inflatie nog desastreus hoog met meer dan 100% op jaarbasis. In dit land is nog nauwelijks sprake van een daadwerkelijk hervormingsbeleid. In de Russische Federatie nam de inflatie verder af en bereikte afgelopen maand december 3,2% op maandbasis, hetgeen neerkomt op een percentage van ongeveer 50 op jaarbasis. Weliswaar werd de IMF doelstelling van 1% per maand niet gehaald, maar het resultaat kan toch wel positief genoemd worden. Voor begin dit jaar wordt overigens een niveau van 4,1% genoemd. De kans is echter groot dat in de aanloop naar de presidentsverkiezingen door overschrijdingen van de uitgaven van de Russische regering de inflatie weer zal oplopen.

In hoeverre de regering de druk op uitgavenverhogingen zal kunnen weerstaan is belangrijk voor het verdere verloop van de inflatie en daarmee van de gehele macro-economische stabilisatie.

Belangrijk voor het verlagen van de inflatie in Midden- en Oost-Europese landen is naast het terugdringen van het overheidstekort ook de wijze van de tekortfinanciering. De Russische Federatie is hierbij een belangrijk voorbeeld. De tekortfinanciering geschiedt nu via uitgifte van staatsobligaties en leningen van internationale financiële instellingen (onder meer IMF) in plaats van voorheen door het (inflatieverhogende) aankloppen bij de Centrale Bank voor kredieten. Aan de inkomstenkant worden in de Russische Federatie maatregelen voorbereid om het belastingstelsel te verbeteren. Aan de uitgavenkant is vooral het verlagen van de subsidies aan onrendabele bedrijven, de agrarische sector en het militaire apparaat, een noodzakelijke voorwaarde. Een inflatieniveau van 2% per maand is het maximum waarbij nog economische groei bereikt kan worden. De verlaging van de huidige 4% naar 2% zal evenwel moeilijk zijn want ook de Russische Federatie heeft te maken met een toevloed van buitenlands kapitaal, hetgeen een inflatieverhogend effect heeft.

Wel moet ook hier bedacht worden dat het werkelijke beeld van de overheidsfinanciën wordt vertroebeld, omdat betrouwbare statistische gegevens ontbreken.

Op het gebied van de privatiseringen is goede voortgang geboekt vooral bij de privatisering van het midden- en kleinbedrijf. Bij de grote bedrijven vlot het wat minder en sommige sectoren leveren zelfs duidelijk problemen op, zoals de privatisering van de banksector. In veel Midden- en Oosteuropese landen wordt evenwel meer dan 50% van het BBP door de niet-overheidssector tot stand gebracht, met uitzondering van onder meer Bulgarije, Roemenië, Oekraïne, Belarus en Kazachstan.

De buitenlandse investeringen in Midden- en Oost-Europa zijn over 1995 verdubbeld ten opzicht van 1994 tot een niveau USD 14 miljard. De stijging is mede het resultaat van de grote privatiseringstendens in de energie- en telecommunicatiesector in vooral Hongarije en Tsjechië.

De buitenlandse investeringen hebben in de Russische Federatie sinds de invoering van de hervormingen een niveau van USD 6,7 miljard bereikt, met een duidelijke toename vorig jaar. In 1995 werd voor zo'n USD 2 miljard door het buitenland in de Russische Federatie geïnvesteerd, maar in vergelijking met andere Midden- en Oost-Europese landen is dit eigenlijk erg bescheiden. Vooral Hongarije was in de afgelopen periode een magneet voor buitenlandse investeringen en dit zal verder toenemen door het privatiseren van een aantal waardevolle industriële bedrijven. Ook Polen registreerde aanzienlijke buitenlandse investeringen. Ook Nederlandse investeringen in Oost-Europa nemen toe. In de periode 1992–1994 is door Nederlandse bedrijven jaarlijks circa f 800 mln in Oost-Europa geïnvesteerd. De belangstelling ging vooral uit naar Hongarije, Tsjechië en Polen. In de periode januari tot en met november 1995 is door Nederlandse bedrijven ruim f 1,8 mrd in Midden- en Oost-Europa geïnvesteerd, waarvan meer dan de helft in Tsjechië.

Naar verwachting zullen de buitenlandse investeringen in heel Midden- en Oost-Europa verder toenemen, dankzij de economische groei, een verbetering van het ondernemingsklimaat alsmede de verminderde politieke risico's.

1.2. Coördinatie van de Westerse hulp

Het belangrijkste element waarmee het Westen een bijdrage kan leveren aan een stabiele, economische en politieke ontwikkeling in Midden- en Oost-Europa is het perspectief op aansluiting bij de Europese markt. Een deel van de ondersteuningsprogramma's is erop gericht bij het toenaderingsproces te faciliteren.

De coördinatie van de internationale hulpverlening in Midden- en Oost-Europa, met uitzondering van de nieuwe onafhankelijke staten, is door de G7 neergelegd bij de EU als voorzitter van het donorconsortium, de G24. Deze coördinatie was in het begin van het transformatieproces onontbeerlijk. Er werden sectorgewijs en per land donorbijeenkomsten georganiseerd die de effectiviteit en de efficiëntie van de hulp ten goede kwamen. Een belangrijk element was de «fundraising» voor de betalingsbalanssteun. In de afgelopen jaren echter heeft de coördinatie een ander karakter gekregen: er is nu meer behoefte aan coördinatie in het land zelf, ter plekke, met een actievere rol van het ontvangende land. In verband hiermee is in 1995 besloten de G24 coördinatie te verplaatsen van Brussel naar de hoofdsteden in de regio. Wat betreft algemene horizontale coördinatie spelen de werkgroepen transport en nucleaire veiligheid nog een zeer belangrijke rol. Deze sectoren laten zich niet per land beperken. Voorts is nog steeds de macro-economische groep van belang, die zich bezighoudt met betalingsbalanssteun.

In de periode 1990–1994 werd door de landen van de G24 een totaal bedrag van 74,7 miljard ECU ter beschikking gesteld aan de landen in Midden- en Oost-Europa. Van dit bedrag was 22,2 miljard ECU als schenkingsgeld aan te merken en werd 52,5 miljard in de vorm van leningen, exportkredieten en garanties ter beschikking gesteld.

De hulpverlening aan de republieken voortgekomen uit de voormalige Sovjet-Unie wordt sinds 1992 gecoördineerd in de Consultatieve Groepen onder voorzitterschap van de Wereldbank. In 1995 hebben CG-bijeenkomsten plaatsgevonden ten behoeve van Oekraïne en Moldavië. Daarnaast vonden in Wereldbank-kader in 1995 eveneens bijeenkomsten plaats ten behoeve van Armenië, Georgië en de Centraal-Aziatische Republieken.

HOOFDSTUK 2. EU-PROGRAMMA'S VOOR MIDDEN- EN OOST-EUROPA

De Europese Unie is in Midden- en Oost-Europa en in de voormalige Sovjet-Unie de grootste donor op het gebied van technische assistentie, met de programma's PHARE voor Midden- en Oost-Europa (inclusief Baltische Staten) en TACIS gericht op de Nieuwe Onafhankelijke Staten (de NOS), de landen die zijn voortgekomen uit de voormalige Sovjet-Unie (plus Mongolië, minus Baltische Staten).

Beide programma's vallen onder de EU-wetgeving en worden gefinancierd uit de centrale EU-begroting. In tegenstelling tot de eveneens in Midden- en Oost-Europa actieve Wereldbank, de EIB en de EBRD, die leningen bieden, gaat het bij de EU-programma's PHARE en TACIS voornamelijk om schenkingen. Conform het principe dat de programma's vraaggestuurd («demand driven») moeten zijn, worden de programma's zowel bij PHARE als TACIS in goed overleg met de ontvangende landen opgesteld. Als lidstaat van de EU en als contribuant aan de EU-begroting heeft Nederland zitting in de PHARE- en TACIS- Beheerscomités waarin de lidstaten zich kunnen uitspreken over de voornemens van de Europese Commissie.

Ook op het terreinen van noodhulp is de Europese Unie actief. Daarnaast fungeert de Unie als coördinator van de G24, een samenwerkingsverband van in Midden- en Oost-Europa actieve donoren (Hierop werd nader ingegaan in paragraaf 1.2).

2.1. PHARE: het EU-programma voor Midden- en Oost-Europa

Het PHARE-programma is in 1989 bij verordening ingesteld door de EG. Doel van het programma is het proces van economische en politieke hervormingen in Midden- en Oost-Europa te ondersteunen door technische assistentie te verlenen op de volgende terreinen:

– ontwikkeling van energie-, vervoers- en telecommunicatie-infrastructuur;

– hervorming openbaar bestuur met het oog op aansluiting bij het acquis communautaire;

– technische assistentie bij de aansluiting bij EU-wetgeving;

– herstructurering en privatisering van staatsondernemingen (o.a. industrie en landbouw);

– ontwikkeling van de particuliere sector, met nadruk op het midden- en kleinbedrijf;

– modernisering van de financiële dienstverlening;

– onderwijs en gezondheidszorg;

– milieu en nucleaire veiligheid;

– ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de sociale sector (ontwikkeling sociaal vangnet).

Het PHARE-programma wordt regelmatig aangepast aan de ontwikkelingen De PHARE-verordening van 1993 maakte de weg vrij voor meerjarenplanning, grensoverschreidende projecten en een grotere concentratie van de beschikbare middelen in minder sectoren. Naast oorspronkelijke vormen van technische assistentie (kennisoverdracht in de vorm van beleidsadviezen, opleidingen en trainingen) kent het PHARE-programma nu ook investeringsbevorderende maatregelen en financieringsmechanismen (kapitaalsubsidies, garantieregelingen en kredietlijnen).

Sinds de Europese Raad van Essen in december 1994 kan maximaal 25% van het totale PHARE-budget worden ingezet voor rechtstreekse investeringen in infrastructurele projecten. De Commissie werkt hierbij samen met de internationale financiële instellingen (IFI's).

In 1995 kenmerkte het PHARE-programma zich door voortgaande decentralisatie en veel aandacht voor de toekomstige toetreding tot de EU van de Midden- en Oosteuropese landen, die een Associatie-Akkoord met de EU hebben gesloten. De decentralisatie van PHARE-bevoegdheden vanuit Brussel naar de Midden- en Oosteuropese landen moet leiden tot minder bureaucratie en een grotere verantwoordelijkheid van deze landen voor hun eigen toekomst. In de Midden- en Oosteuropese landen met een Associatie-Akkoord (inmiddels de meeste PHARE-landen) is de door PHARE verleende steun steeds meer gericht op het toetredingsproces. Dit betekent dat deze landen vooral moeten worden voorbereid op deelname aan de interne markt en dat, vooral in grensregio's, de infrastructuur moet worden ontwikkeld. Tijdens de Europese top van Cannes in juni 1995 presenteerde de Commissie een Witboek, waarin belangrijke delen van het acquis communautair, waaraan voor toetreding moet zijn voldaan, staan vermeld. Ter ondersteuning van dit proces heeft de Commissie een Technical Assistance Information Exchange Office (TAIEO) in het leven geroepen in Brussel, dat de Midden- en Oosteuropese van de nodige informatie en assistentie kan voorzien.

De landen die in aanmerking komen voor PHARE-projecten zijn: Albanië, Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. De PHARE-hulp aan Joegoslavië werd in 1991 opgeschort. De voormalige Joegoslavische republiek Macedonië ontving in 1995 al PHARE-hulp; sinds begin 1996 is deze republiek officieel opgenomen in het PHARE-programma. Ook Bosnië-Herzegowina werd in februari 1996 tot het programma toegelaten. De PHARE-hulp aan Kroatië, die medio 1995 werd opgeschort, is vooralsnog niet hervat.

Het budget van het PHARE-programma bedraagt voor de periode 1995–1999 circa 6700 miljoen Ecu. Voor een overzicht naar de toekenning van middelen over 1995 wordt verwezen naar bijlage 1.

2.2. TACIS: het EU-programma voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten (NOS, exclusief Balticum) en Mongolië

Het TACIS-programma is in 1991 ingesteld bij verordening door de EG. Doel van het programma is het proces van hervormingen in de voormalige Sovjet-Unie, dat moet leiden tot een marktgerichte economie en een democratische samenleving, met behulp van technische assistentie te ondersteunen. Deze technische assistentie bestaat uit:

– training;

– beleidsadvisering;

– institutionele ontwikkeling;

– het opzetten van een wettelijk kader,

op de volgende terreinen:

– human resources development;

– herstructurering en ondersteuning van het bedrijfsleven;

– infrastructuur (transport en telecommunicatie);

– energie met inbegrip van nucleaire veiligheid;

– voedselproduktie, -verwerking en -distributie;

– milieu.

Over toevoeging van de laatste categorie is in 1995 overeenstemming bereikt. Deze is opgenomen in de nieuwe TACIS-verordening (voor de periode 1996–1999), die in januari 1996 is goedgekeurd door de Raad en momenteel ter raadpleging voorligt bij het Europees Parlement. Milieu is hierin tevens opgenomen als algemeen toetsingscriterium voor alle andere projectvoorstellen. Verder is overeengekomen dat 10% van de TACIS-middelen kan worden gebruikt voor kleinschalige infrastructuurprojecten bij grensovergangen en het oprichten van joint ventures in het midden- en kleinbedrijf.

De landen die in aanmerking komen voor TACIS-projecten zijn: Armenië, Azarbaidzjan, Georgië, Kazachstan, Kyrgyzstan, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Russische Federatie, Tadzjikistan, Turkmenistan en Mongolië (sinds 1993). Het totale budget voor het TACIS-programma over de periode 1991–1995 bedraagt 2.220 Mecu, waarvan 470 voor 1995. Over de periode 1991–juni 1995 is inmiddels over het totaal budget van 2,2 miljard Ecu, 1,7 miljard Ecu gecommitteerd, 1,2 miljard Ecu gecontracteerd en 0,6 miljard Ecu uitbetaald.

De grootste ontvanger binnen het TACIS-programma in 1995 was de Russische Federatie, waarvoor in 1995 een bedrag van 159 Mecu was gebudgetteerd. Voor een overzicht van de committeringen onder TACIS over 1995 wordt verwezen naar bijlage 2.

2.3. Nucleaire Veiligheid

De PHARE en TACIS nucleaire veiligheidsprogramma's zijn nauw op elkaar afgestemd en worden behandeld in gecombineerde vergaderingen van beide beheerscomités. Binnen de TACIS-begroting werd in 1995 96 Mecu gereserveerd voor nucleaire veiligheid, binnen de PHARE-begroting 20 Mecu.

Van de 96 Mecu van het TACIS-budget is 37,5 Mecu bestemd voor het G7 Actieplan voor de Oekraïense energiesector, dat als doel heeft de sluiting van de kerncentrale bij Tsjernobyl uiterlijk in het jaar 2000. Tussen de G7 en Oekraïne werd op 20 december 1995 een Memorandum of Understanding over deze kwestie ondertekend. In het kader van het G7-actieplan had de EU reeds in 1994 een bedrag van 100 Mecu gecommitteerd uit de TACIS-begroting (de 37,5 Mecu in 1995 vormt daar een onderdeel van). Dit bedrag zal worden besteed aan voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de ontmanteling van de kerncentrale Tsjernobyl en de voltooiing van twee kernreactoren bij de kerncentrales Rovno en Khmelnitsky. Tevens heeft de EU Mecu uit de Euratom-leningen faciliteit beschikbaar gesteld voor dit actieplan.

De implementatie van hulpprogramma's voor Oekraïne en de Russische Federatie ondervond tot voor kort vertraging door het probleem van de aansprakelijkheid bij nucleaire ongevallen. De internationale overeenkomsten hierover zijn immers niet ondertekend door de Russische Federatie en Oekraïne. Om dit probleem te ondervangen heeft de Europese Commissie in 1995 memoranda («indemnity agreements») met beide landen afgesloten waarin deze aansprakelijkheid wordt geregeld.

Het Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie (ISTC), dat onder meer als doel heeft de brain-drain van ex-Sovjetgeleerden uit de defensie-industrie naar risicolanden (waar het gevaar bestaat dat hun kennis voor niet-vreedzame doelen zal worden gebruikt) tegen te gaan, heeft tot en met 1995 ongeveer 150 projecten goedgekeurd waarmee een bedrag van USD 82 miljoen is gemoeid. Nederlandse wetenschappelijke instellingen nemen deel aan circa 15 projecten.

2.4. Humanitaire Hulp

Het noodhulpbureau van de Europese Unie ECHO is verantwoordelijk voor de humanitaire noodhulp, ook aan PHARE- en TACIS-landen. Van de 577 miljoen Ecu die in 1995 totaal hieraan werd besteed, was 375 Mecu afkomstig van ECHO en 202 Mecu van het Landbouwgarantiefonds (i.v.m. noodvoedselhulp). Een groot deel van deze hulp, totaal 235 Mecu, werd uitgegeven in voormalig Joegoslavië. Het resterende bedrag werd voornamelijk besteed aanhulp aan (ex-)oorlogsgebieden in Armenië, Azarbeidzjan, Georgië, Russische Federatie en Tadzjikistan. Een aantal landen, te weten Albanië, de Baltische Staten, Kyrgyzstan, Moldavië, Oekraïne, Roemenië en Belarus, ontvingen slechts relatief kleine bedragen voor noodhulp (minder dan 10 Mecu).

2.5. Betalingsbalanssteun van de EU

Evenals in voorafgaande jaren heeft de Europese Unie in 1995 aan diverse landen in Oost-Europa betalingsbalanssteun verstrekt. In een aantal gevallen betrof het uitbetalingen van leningen die reeds in 1994 waren toegezegd (55 Mecu voor Roemenië; een gift van 15 Mecu voor Albanië; 20 Mecu voor Moldavië; 85 Mecu voor Oekraïne). Verder is een aantal (principe-)besluiten genomen voor het verstrekken van betalingsbalanssteun: 55 Mecu voor Belarus (reeds 30 Mecu uitgekeerd); 200 Mecu voor Oekraïne (nog niet uitgekeerd); 15 Mecu voor Moldavië (besluit moet nog geformaliseerd worden, waarna uitkering kan volgen). In alle gevallen dient de EU-bijdrage ter dichting van de «financing gap» die resteert in het kader van het IMF-programma van het desbetreffende land.

In algemene zin valt het op dat de behoefte aan betalingsbalanssteun in de loop der jaren verschoven is van Midden-Europa naar het Europese deel van de voormalige Sovjet-Unie.

Hoewel niet uitgesloten mag worden dat de landen in Midden-Europa in de komende jaren toch weer betalingsbalanssteun nodig zullen hebben, lijkt deze ontwikkeling zich voort te zetten.

HOOFDSTUK 3: OOST-EUROPA FACILITEIT

3.1. Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de invulling van de diverse instrumenten van het Nederlandse ondersteuningsbeleid voor Midden- en Oost-Europa over 1995. Het ondersteuningsbeleid is opgezet langs twee hoofdlijnen, te weten ondersteuning bij de economische hervormingen en ondersteuning bij de maatschappelijke hervormingen in de betrokken regio.

De inhoudelijke en budgettaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid is neergelegd bij drie verantwoordelijke ministeries, waarmee specifiek wordt aangesloten op de expertise van betrokken departementen. De Staatssecretaris van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de bilaterale ondersteuning van de ontwikkeling naar een vrije martkeconomie (de economische ondersteuning), de Minister van Buitenlandse Zaken draagt de verantwoordelijkheid voor de hulp betreffende de maatschappelijke transitie, en de Minister van Financiën, ten slotte, is verantwoordelijk voor het afdragen van de jaarlijkse contributie aan de EBRD. Uiteraard passen deze deelgebieden binnen het algehele buitenlands beleid. De overige departementen vervullen een adviserende rol.

Deze indeling is alleen van toepassing voor ondersteuning aan een deel van de landen in Midden- en Oost-Europa. Het gaat hierbij om landen die volgens de DAC-criteria van de OESO vallen in de categorie DAC-11 en derhalve niet primair als ontwikkelingsland, maar als transitieland aan te merken zijn. Voor de landen in de regio met een DAC-I status, alsmede Roemenië, Bulgarije en Moldavië ligt de verantwoordelijkheid van de ondersteuningsinspanningen bij de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De OS-ondersteuning aan landen in transitie in Oost-Europa en Centraal-Azië was tot en met 1994 opgenomen in het zogenaamde West-Oost-Zuid Programma. Met ingang van 1 januari 1995 is de betreffende hulp onderdeel van het Landenprogramma Azië en Oost-Europa.

Daarnaast werd in 1995 een begin gemaakt met de openstelling van de Oost-Europa Faciliteit voor Bosnië-Herzegowina. Het akkoord van Dayton dat eind vorig jaar werd gesloten, creëert mogelijkheden voor economische ontwikkeling in de landen van voormalig Joegoslavië. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft tijdens haar bezoek aan Kroatië en Bosnië-Herzegowina in december 1995 de opening van alle instrumenten van de Oost-Europa Faciliteit voor deze landen aangekondigd. Matra stond reeds sinds medio 1994 open voor Kroatië.

3.2. Omvang en verdeling van het budget

Het budget van de Oost-Europa Faciliteit bedroeg in 1995 f 283,8 mln. exclusief het landenprogramma voor Azië en Oost-Europa. De committeringen (inclusief het landenprogramma voor Azië en Oost-Europa) bedroegen f 452,0 mln als volgt verdeeld:

1995 committeringen (in mln. guldens)

Totaal Oost-Europa Faciliteit452,0
Instrumenten Ministerie van EZ:  
– Programma Samenwerking Oost-Europa 59,2
– Multilaterale Bijdragen 10,2
– OESO-CCET 0,6
– Nederlandse Trustfunds bij Wereldbank, EBRD en IFC 0,0
– Programma Uitzending Managers 4,41
– Management-Trainingsprogramma' Passage 3,91
– Evaluatie en beleidsondersteuning 0,2
– Leasefaciliteit 60,1
– Investeringsbevordering/Technische Assistentie IBTA 15,01
– Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa 69,8
– Investeringsfaciliteit52,7
  
Instrumenten Ministerie van BZ/OS:  
– Matra Programma: 
– Matra Projecten Programma 12,1
– Matra Multilaterale Programma 6,6
– Matra Opleidingen Programma 1,3
– Matra KAP Programma 2,5
– Matra Politieke Partijen Programma 2,0
– Matra Programma Ondersteunings Fonds 0,7
– Landenprogramma Azië en Oost-Europa:112,7
  
Ministerie van Financiën:  
– Bijdrage EBRD 30, 8
Diplomatieke Vertegenwoordigingen:  
– Ministerie van BZ 7,2

1 In 1995 werden verplichtingen voor het uitvoeringsjaar 1996 aangegaan.

Het verschil tussen het budget en de uiteindelijke committering wordt deels veroorzaakt door een tussentijdse ophoging van het budget voor het Landenprogramma Oost-Europa en Centraal-Azië, samenhangende met de start van het wederopbouwproces in Bosnië-Herzegowina. Daarnaast heeft het Ministerie van Economische Zaken de investeringsfaciliteit en de leasefaciliteit tussentijds verhoogd ten gevolge van het groot aantal aanvragen.

3.3. Diplomatieke Vertegenwoordigingen

In 1995 werd door het Ministerie van BZ f 7,2 mln gereserveerd voor de versterking van de posten in Midden- en Oost-Europa. Hiervan kwam f 4 mln ten goede aan het Consulaat Generaal in St. Petersburg en werd het bedrag van f 3,2 gebruikt voor Kiev.

3.4. Instrumenten van het ministerie van Economische Zaken

3.4.1. Programma Samenwerking Oost-Europa

De doelstellingen van het PSO zijn het bevorderen van de ontwikkeling van de markteconomie, de versterking van de concurrentiepositie, de modernisering van de economie en de duurzame produktieprocessen door middel van de inschakeling van Nederlandse bedrijven. Hiertoe worden jaarlijks «Memoranda of Understanding (MoU) gesloten met de ontvangende landen (in 1995 waren dat: de Russische Federatie, Oekraïne, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Litouwen, Letland, Estland), waarin de thema's voor het komende jaar worden vastgelegd.

De overheidsopdrachten die in het PSO worden verstrekt, zijn vanuit het optiek van het bedrijfsleven vooral interessant voor marktverkenning en positionering, juist in een fase waarin commerciële relaties nog moeilijk zijn. Het PSO is anderzijds voor Oosteuropese bedrijven een mogelijkheid om rechtstreeks in contact met Nederlandse bedrijven hun kennisachterstand op het gebied van onder meer management, logistiek, distributie, produktie en marketing weg te werken. Nederland etaleert via het PSO kennis en expertise, met name door pilot projecten, die worden uitgevoerd door (consortia van) bedrijven.

In januari 1995 is aan het agentschap Senter de opdracht gegeven invulling te geven aan de MOU's (gesloten in het najaar van 1994) door projecten te omschrijven en bijbehorende uitvoerders te selecteren. In 1995 zijn 81 projecten (inclusief identificatiemissies) gestart, verdeeld over de sectoren landbouw/distributie, energie/milieu, transport, onderwijs en regionale/industriële ontwikkeling met een totale waarde van f 59,2 mln. In bijlage 3 treft u een volledig overzicht aan van de PSO-projecten 1995.

De voortgang in het transformatieproces en de economische ontwikkeling in Midden- en Oost-Europa hebben uiteraard gevolgen voor de inzet van het PSO: pure technische assistentie is geconcentreerd in de meest oostelijk gelegen landen, in de zich goed ontwikkelende landen komt het accent meer te liggen op bevordering van handel en investeringen. In de invulling van het PSO is ook een ander verschil merkbaar tussen de landen: in de landen die vergevorderd zijn in de omschakeling is het accent komen te liggen op projecten met een technologisch geavanceerder karakter.

1. Estland

In Estland zijn in 1995 twee thema's geïdentificeerd. Het thema landbouw betreft uitbreiding van het in 1994 gestarte Feed and Farm Management. De aandacht gaat vooral uit naar opslag en distributie, voorlichting en aansluiting bij de Wereldbank en bij een Deens project. Het thema transport krijgt gestalte in de verdere ontwikkeling van de haven van Muuga en in verbetering van de opleidingen in het Ests Martiem Centrum. Budget: f 2 miljoen.

2. Hongarije

Het eerste in Hongarije ontwikkelde thema is energie/milieu. Nederlandse bedrijven werken aan een demonstratieproject over (de technische en economische haalbaarheid van) energiebesparing in grote gebouwen en aan een project gericht op vermindering van KWS in de industrie. Het tweede thema is regionale ontwikkeling, gericht op versterking van de fruitsector in Zala. Ten slotte werkt een Nederlands bedrijf in het kader van het thema transport aan de verbetering van de bedrijfsvoering en de veiligheid bij Malev Hungarian Airlines (inclusief introductie van moderne vliegtuigen). Budget: f 6 miljoen

3. Letland

Onder het thema transport is een project ontwikkeld dat beoogt bottle necks in de logistieke keten om het goederenvervoer te optimaliseren waardoor voor Nederlandse overslagbedrijven een gunstig investeringsklimaat wordt geschapen. Daarnaast wordt onder het thema energie/milieu een project uitgevoerd dat Letse bedrijven uit de levenmiddelenindustrie adviseert op het gebied van energiemanagement en implementatie van energiebesparende technologie. Budget: f 2 miljoen

4. Litouwen

Onder het thema transport is aandacht geschonken aan verbetering van de multimodale overslagfaciliteiten in Kaunas ten behoeve van het uitbouwen van de doorvoerfunctie van Litouwen naar het achterland. Een intermodaal centrum ligt in de lijn van de in 1994 gefinancierde studie naar Kaunas Airport. Een tweede project onder dit thema richt zich op het wegnemen van logistieke knelpunten met het oog op investeringsmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven. Het tweede thema dat in Litouwen is uitgewerkt betreft verbetering van de vollegronds groenteteelt. Ten slotte is onder het thema bedrijfscontacten een zelfstandig functionerend netwerk van bedrijven dat het zaken doen tussen Nederlandse en Litouwse bedrijven bevordert. In concreto leidt dit tot contacten tussen ca. 10 Nederlandse en Litouwse bedrijven. Budget: f 2 miljoen

5. Oekraïne

In Oekraïne zijn vijf thema's uitgewerkt in 1995. Onder het thema energie/milieu zijn drie projecten uitgewerkt: a) technische assistentie (gericht op verbetering van produktiemethoden en vermindering van water- en energieverbruik) in de gassector d.m.v. het opzetten van een demonstratieproject in een fabriek, b) de ontwikkeling van de produktie van gasexpansie-turbines bij een bedrijf in Krivoj Rog en c) kennisoverdracht van de resultaten van het rehabilitatieproject van de Zaporizhya Thermal Power Plant (project uit 1994).

Het thema landbouw kreeg vorm in het project in Lviv met het doel een zelfstandige en financieel onafhankelijke organisatiestructuur op te zetten en ook in demonstratieproject in de vleesverwerkende industrie. Een derde project richt zich op het vinden van een commerciële partner in het in 1994 gestarte project in de glastuinbouw.

Het thema industrie/technologie heeft als doel het gericht inzetten van Nederlandse kennis en expertise bij de omschakeling van bedrijven die tot nu toe voornamelijk voor de defensiemarkt werkten naar produktie ten behoeve van de civiele industrie. In dit kader is samenwerking met de Nationale Academie van Wetenschappen van Oekraïne gezocht met als doel te assisteren bij de heroriëntatie van dit instituut.

Onder het thema regionale ontwikkeling is ondersteuning gegeven aan de Regionale Agentschappen voor Economische Ontwikkeling met als doel het katalyserende en initiërende vermogen van het agentschap te verbeteren. Het oorspronkelijk voor dit project gereserveerde bedrag van f 1,5 miljoen is met f 1 miljoen teruggebracht toen bleek dat niet onvoldoende zicht was op volledige besteding van dit bedrag.

Het laatste thema betreft de identificatie van een project in het openbaar vervoer.

Budget: oorspronkelijk f 12 miljoen, in de loop van 1995 teruggebracht tot f 11 miljoen (zie thema regionale ontwikkeling).

6. Polen

In Polen zijn in 1995 drie thema's ontwikkeld: landbouw, energie/milieu en transport.

Het landbouwthema is een voortzetting van de projecten in Lomza en in Lublin, gericht op respectievelijk voorlichting en op het opzetten van een organisatie/groothandel/distributiestructuur.

Het energie/milieuproject speelt zich af in de industriële sector (textiel). Het Poolse bedrijf dat bij dit project is betrokken draagt zelf bij in de kosten. De doelstelling van het thema transport en handel is het versterken van het multimodaal vervoer. Dit krijgt vorm d.m.v. training en technische assistentie in Poznan (i.v.m. de shuttle Almelo-Poznan) en het verder uitwerken van een studie naar gecombineerd transport.

Budget: f 7 miljoen.

6. Russische Federatie

De thema's in de Russische Federatie hangen samen met de regio's waarin het PSO in 1995 vorm kreeg: Kolomna (landbouw), St. Petersburg, Nizhny Novgorod en Moskou. In Kolomna is vervolg gegeven aan de aardappel- en groenteteelt, de distributie, technische assistentie aan het management van het landbouwfonds, duplicatie t.g.v. andere regio's en de produktie van landbouwmachines in voormalige SS-20 fabrieken.

In 1995 is begonnen met projecten in Nizhny Novgorod: één project in de pluimveesector en één in de waterzuivering.

Op het gebied van conversie in niet alleen in Kolomna een project ontwikkeld maar ook in andere delen van de Russische Federatie zoals in de regio St. Petersburg (Leningrad Oblast). De projecten die zijn ontwikkeld zijn: een project op het gebied van ketel- en stadsverwarming en industrieel afval, en een varkensmestverwerkingsproject. Een Nederlands bedrijf heeft een eerder gestart vuilverwerkingsproject verder afgerond. Ook is het Demeter landbouwproject afgerond.

De activiteiten in St. Petersburg speelden zich af rond de verwerking van haven- en grachtslib, de Primorsk Olie-terminal, technische assistentie op logistiek havengebied en de ontwikkeling van het gebied Nieuw Holland.

Budget: f 22 miljoen.

8. Slovenië

In 1995 zijn in Slovenië twee thema's verder uitgewerkt: een Nederlandse bedrijf kreeg de opdracht investeringsbevordering gekoppeld aan privatisering ter hand te nemen terwijl een Nederlands instituut de metrologische infrastructuur heeft aangepakt. Dit laatste thema is gekoppeld aan een concreet managementproject door middel van managementcursussen die zijn gericht op Sloveense bedrijven met commerciële relaties met Nederland.

Budget: f 2 miloen.

9. Slowakije

Onder het thema industrie en technologie is de regio Prievidza aangepakt waarbij wordt voortgebouwd op eerder gestarte projecten ter versterking van de infrastructuur en wordt aangestuurd op het oplossen van knelpunten in Slowaakse bedrijven door Nederlandse produktiebedrijven in te zetten. Daarnaast wordt gewerkt aan het tweede thema, beroepsonderwijs en training.

Budget: f 2 miljoen.

10. Tsjechië

In de regio Noord-Moravië is de technische assistentie aan het door PHARE opgezette regionale ontwikkelingsfonds verder uitgebreid. Ook in Zuid-Moravië is een project uitgewerkt: het in 1994 gestarte groenteteeltproject. Ten slotte wordt in het historische stadje Telc een masterplan opgezet, gericht op de ontwikkelingen in o.a. het toerisme.

Budget: f 3 miljoen

11. Bosnië-Herzegowina

Tijdens haar bezoek aan Bosnië-Herzegowina, eind december 1995, bood de Staatssecretaris van Economische Zaken 3 projecten aan met een totaal budget van f 1,5 mln: het ontwerp van een masterplan voor het herstel van het Bosnische drinkwaterleidingnet, een wederopbouwprogramma voor het gasdistributienet in Sarajevo en ondersteuning van het Bosnische Ministerie van Buitenlandse Handel.

3.4.2. Projecthulp via multilaterale instellingen

In 1995 bedroeg de multilaterale projecthulp (financiële bijdragen van EZ aan onderdelen van programma's van intergouvernementele organisaties (IGO's)) f 10,2 mln. De verschillende projecten zijn getoetst aan criteria, die aansluiting op het bilaterale Programma Samenwerking Oost-Europa beogen. Met de gebonden multilaterale projecthulp wordt bijgedragen aan de transformatie van Midden- en Oost-Europa, en worden tevens de kansen van Nederlandse bedrijven op extra opdrachten van de IGO's vergroot. In totaal zijn elf activiteiten gefinancierd. De intergouvernementele organisaties waarmee co-financiering heeft plaatsgevonden, zijn de Wereldbank (6), de International Finance Corporation (1), de Oost-Europa Bank (EBRD, 1), UNIDO (1), OESO (1) en de IUCN (1).

De meest omvangrijke bijdragen zijn die van f 2,5 mln aan de vestiging van Techno Science Parks in Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije (via UNIDO) en van f 1,2 mln aan een studieproject op het gebied van bemetering en communicatie in het kader van de hervorming van de energiesector in Oekraïne (via de Wereldbank). Verder is onder meer binnen een omvangrijk Wereldbank programma ter zake f 1 mln besteed aan assistentie (door een Nederlandse bank) aan een Litouwse bank. Via dit project krijgt niet alleen een Nederlandse bank voet aan de grond in Litouwen, maar wordt daarmee ook zaken doen in Litouwen voor Nederlandse bedrijven vergemakkelijkt.

In de sector landbouw is onder meer via de EBRD f 1,1 mln besteed aan de oprichting van een groothandelsmarkt in Kiev. Dit project schept betere voorwaarden voor de verhandeling van onder meer Nederlandse exportprodukten op de Oekraïense markt.

3.4.3. Nederlandse Trustfunds bij de Wereldbank, EBRD en IFC

De Wereldbank, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) kunnen via de trustfunds Nederlandse deskundigheid inschakelen voor hun programma's en projecten. De trustfunds maken het voor de Nederlandse consultants mogelijk hun ingang bij deze internationale organisaties te vergroten, waardoor ook de kans op vervolgopdrachten voor het Nederlandse bedrijfsleven toeneemt. Aldus wordt uitvoering gegeven aan één van de doelstellingen van de multilaterale faciliteit, te weten met de Nederlandse bijdrage via een relatief geringe beleidslast een multiplier-effect creëren.

In 1995 zijn 24 projecten uit het trustfund van de Wereldbank gefinancierd, met een totale waarde van ruim f 5,7 mln. Het betrof hier met name de sectoren energie, landbouw en milieu. Belangrijkste ontvangende landen waren Oekraïne (6), Polen(6), Russische Federatie(4) en Litouwen (3).

Uit het trustfund van de EBRD werden in 1995 12 projecten gefinancierd, ter waarde van bijna f 3 mln. De projecten werden (onder andere) uitgevoerd in de Russische Federatie, Oekraïne, Slowakije, Macedonië, Tadjikistan en Albanië. Het ging met name om de sectoren industrie, financiën, herstructurering en telecommunicatie.

In 1995 is uit het IFC trustfund 1 project gefinancierd. Met IFC is overleg gaande om tot een betere benutting van het trustfund te komen.

In totaal is nu gestort in het Wereldbank-trustfund (ingesteld november 1990) f 27,3 mln, in het EBRD-trustfund (ingesteld november 1991) f 6,7 mln, en in het IFC-trustfund (ingesteld oktober 1992) f 4 mln. In 1995 was een bijstorting niet nodig, aangezien nog voldoende financiële middelen aanwezig waren. In 1995 heeft een evaluatie plaatsgevonden van de drie trustfunds. De primaire doelstelling, het bijdragen aan de transformatie van Midden- en Oost-Europa naar duurzame en vrije-markteconomieën, wordt ruimschoots gehaald. Ook de secundaire doelstelling, de vergroting van de kansen voor Nederlandse consultants op opdrachten van de multilaterale instellingen wordt gehaald. Alleen de spin-off voor Nederlandse bedrijven in de vervolgfase van het project verdient meer aandacht. Inmiddels wordt uitgewerkt hoe hieraan het beste tegemoet kan worden komen.

3.4.4. Overige bilaterale kennisoverdracht van het Ministerie van EZ

A. Programma Uitzending Managers Oost-Europa (PUM)

Het PUM wordt door het NCW uitgevoerd en laat gepensioneerde en vervroegd uitgetreden managers tijdelijk adviezen geven aan bedrijven en non-profit organisaties in Midden- en Oost-Europa. Ook biedt het programma mogelijkheden voor individuele training van jonge managers afkomstig uit de geadviseerde bedrijven en voor meer algemene managementcursussen.

In 1995 droeg EZ met f 3,4 miljoen (verplichting aangegaan in 1994) bij aan het PUM.

Hiermee zijn in 1995 293 uitzendingen en 172 trainingen gerealiseerd. Polen (84) en de Russische Federatie (64) zijn de landen met de meeste uitzendingen. Hongarije was de grootste ontvanger van trainingen (104).

Uitzendingen en trainingen naar Roemenië, Bulgarije, Albanië, Macedonië, Moldavië, de Kaukasus en de Centraal-Aziatische Republieken worden door DGIS gefinancierd.

PUM is in 1995 geëvalueerd. De uitkomst was over het algemeen positief te noemen: enerzijds zijn zowel de ontvangende bedrijven in Oost-Europa als de PUMmers zelf positief over de effecten van de missies, anderzijds roemen de evaluatoren de flexibiliteit van het programma, welke de effectiviteit ten goede komt. Verdere professionalisering van het programma zou ook commerciële spin-off kunnen genereren. Dit vereist met name verdere investeringen in de nazorg: het PUM secretariaat is nu niet toegerust op een dergelijke taak. Er wordt thans gewerkt aan het opzetten van een voor geïnteresseerde bedrijven en instellingen toegankelijke databank waarin de informatie die PUMmers tijdens hun missie verzamelen, wordt opgeslagen. Eventueel kan een dergelijk systeem worden uitgebreid met informatie van andere Oost-Europa-instrumenten.

B. Beurzenprogramma Passage

In december 1992 is de Subsidieregeling Managementcursussen Midden- en Oost-Europa van kracht geworden. De regeling beoogt Midden- en Oosteuropeanen in staat te stellen in Nederland specifieke managementdeskundigheid op te doen bij een onderneming, instelling of organisatie. Nuffic (Netherlands University Fund International Co-operation) voert de regeling uit.

Voor 1995 was voor dit beurzenprogramma in eerste instantie een bedrag van f 3 miljoen gereserveerd. Gezien het grote aantal aanvragen is aanvullend een bedrag van f 500 000 toegekend. Ook dit jaar overschreidde het aantal aanvragen met name voor de Russische Federatie ruimschoots het aanvankelijke budget.

In 1996 zal Passage worden geëvalueerd.

3.5. Bilaterale hulp: generieke instrumenten

Binnen de Oost-Europa-faciliteit hebben de generieke instrumenten tot doel handel met en investeringen in Oost-Europa te bevorderen. Op dit moment zijn daarvoor vier instrumenten: de Leasefaciliteit, de IBTA, de TRHIO en de Investeringsfaciliteit. De instrumenten liggen in elkaars verlengde, en naast de ondersteuning van de ontwikkeling van de markteconomie in Oost-Europa, dragen zij bij aan de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven op de Oosteuropese markt.

Uit gesprekken met bedrijven, brancheorganisaties en uitvoerders van het bestaande EZ-instrumentarium voor Midden- en Oost-Europa is de indruk ontstaan dat naast het bestaande IBTA-programma en de Investeringsfaciliteit, behoefte is aan aanvullende overheidsondersteuning bij investeringen van het MKB in Midden- en Oost-Europa.

Teneinde inzicht te krijgen in de aard en omvang van financieringsproblemen van het Nederlandse MKB bij investeringen in Midden- en Oost-Europa heeft EZ een onderzoek hiernaar laten uitvoeren. Dit onderzoek, dat eind 1995, begin 1996 is uitgevoerd, onderschrijft het bestaan van de volgende problemen:

– Er is een gebrek aan risicodragend kapitaal voor MKB-investeringen in Oost-Europa, gezien het hoge risico-profiel van investeringen in deze landen;

– Het commerciële rendement van kleine leningen is voor banken veelal onaantrekkelijk.

De tijd en kosten gemoeid met het beoordelen van de financieringsaanvraag staat meestal niet in verhouding tot de verwachte opbrengsten. Bovendien hebben kleine bedrijven minder tijd en expertise voor het schrijven van businessplannen. Zij vergen derhalve meer begeleiding.

De uitkomst van het onderzoek is voor EZ aanleiding om te overwegen het bestaande instrumentarium met een mogelijkheid voor het MKB uit te breiden.

Ook in 1995 is de Nederlandse handel met Oost-Europa sterk gegroeid. De totale uitvoer naar Oost-Europa bedroeg over de periode januari t/m november 1995 7,6 miljard gulden, een groei van 10 procent ten opzichte van 1994. De Nederlandse invoer uit Oost-Europa is in dezelfde periode met 20 procent gestegen tot 6,5 miljard gulden. Daarmee is de invoergroei voor het eerst sinds de omwentelingen in Oost-Europa boven de groei van onze exporten uitgekomen. Vooral de invoer uit Roemenië, Hongarije en Slowakije nam sterk toe, evenals de Nederlandse invoer uit Estland en Letland.

Wat betreft de Nederlandse uitvoer naar Oost-Europa was er vorig jaar vooral sprake van een sterke groei van de export naar Tsjechië, Slowakije en Roemenië. De uitvoer naar Hongarije nam daarentegen met 4 procent af, terwijl de uitvoer naar Bulgarije zelfs met 34 procent daalde. Wat betreft onze belangrijkste handelspartners in Oost-Europa, de Russische Federatie en Polen, groeide de Nederlandse export met respectievelijk 10 en 9 procent.

In de periode 1992–1994 is door Nederlandse bedrijven jaarlijks circa f 800 miljoen in Oost-Europa geïnvesteerd. Daarbij ging de belangstelling vooral uit naar Hongarije, Tsjechië en Polen. Vorig jaar zijn de Nederlandse investeringen in Oost-Europa sterk toegenomen. In de periode januari t/m november 1995 is door Nederlandse bedrijven ruim f 1,8 miljard in Oost- Europa geïnvesteerd, waarvan ruim f 1 miljard in Tsjechië.

3.5.1. Leasefaciliteit

De Leasefaciliteit (ingesteld eind 1990) beoogt de kapitaalgoederenexport te bevorderen naar die landen in Midden- en Oost-Europa waarvoor de NCM/Staat geen reguliere exportkredietverzekering biedt. Onder de faciliteit kunnen fabricatie-, krediet- en onteigeningsrisico's worden verzekerd van op leasebasis vestrekte kapitaalgoederen aan bedrijven in desbetreffende landen.

NCM-Oost, een volle dochter van de NCM, voert de faciliteit uit in samenwerking met de door de Staat daartoe opgerichte Stichting Economische Samenwerking Nederland Oost-Europa (SENO). Deze treedt op als herverzekeraar voor de NCM-dochter. De middelen voor herverzekering zijn grotendeels uit een achtergestelde lening van EZ aan SENO ter beschikking gesteld.

De landenspreiding in de Leaseportefeuille is verder toegenomen. Behalve voor de Russische Federatie en Oekraïne zijn ook aanvragen voor Bulgarije, Litouwen, Oezbekistan en Kazachstan gehonoreerd.

In 1995 is een aantal belangrijke beleidsverruimingen doorgevoerd. Met de invoering van de «Directe Garantie» worden de mogelijkheden voor leasetransacties van fabrikanten van kleinere kapitaalgoederen (waarde kleiner dan f 3 mln.) verbeterd. Vier acceptatiecriteria zijn verruimd: ook Oosteuropese overheidsdebiteuren komen in aanmerking, de verzekerbare termijn is verlengd en de eis van de buitenlandse deviezenopbrengst en de premie-opslag zijn vervallen. Ten slotte is voor de minst risicovolle landen de 1:1 relatie tussen garantiekapitaal en het obligo verruimd tot een maximum van 1:1,25. Hiermee is vooralsnog een extra verzekeringsruimte gecreëerd van f 10 mln.

In 1995 is voor de Leasefaciliteit een bedrag van f 60,1 mln toegewezen. Het totale garantiekapitaal ultimo 1995 komt uit op f 178,8 mln. In 1995 heeft SENO f 66,4 mln. aan aanvragen goedgekeurd. De mutaties in de portefeuille bedroegen f 42,7 mln. Drie grote transacties op Kazachstan met een totale waarde van f 27,2 vervielen eind december.

Het totale netto-obligo komt uit op f 96,6 mln. Dit betekent dat op 1 januari 1996 een resterende herverzekeringsruimte (totale garantiekapitaal minus netto-obligo) aanwezig is van f 82,2 mln.

3.5.2. Investeringbevordering en technische assistentie (IBTA)

Het instrument Investeringsbevordering/Technische Assistentie (IBTA), ingesteld in september 1991, richt zich op het opzetten en versterken van bedrijven in Midden- en Oost-Europa, die (gaan) samenwerken met Nederlandse bedrijven. De regeling voorziet in financiële bijdragen aan investeringsbevorderende activiteiten en technische assistentie. De Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) voert de IBTA uit. In 1995 droeg EZ met f 15 mln (verplichting aangegaan in 1994) bij aan de FMO voor de IBTA, waarvan f 13,7 mln voor doelbijdragen aan in totaal 119 contracten. Het betreft hier haalbaarheidsstudies (41%), tijdelijke management en technische assistentie (34%), arbeidsplaatsgerichte training en opleiding (24%) en proefprojecten en seminars (1%). De landen waarvoor de meeste contracten werden afgesloten zijn Polen (34), Tsjechië (21), Hongarije (17), de Russische Federatie (13) en Slowakije (11).

Begin 1995 is de IBTA-Oost-Europa evaluatie afgerond. Deze evaluatie heeft overwegend positieve resultaten opgeleverd, en geeft aldus meer dan voldoende grond om het IBTA-instrument voort te zetten. Wel zal de nodige aandacht worden besteed aan de additionaliteit van het instrument en aan enkele uitvoeringskwesties.

3.5.3. Tijdelijke Regeling Herverzekering Investeringen Oost-Europa (TRHIO)

De in 1991 ingestelde TRHIO heeft tot doel verzekeringsmaatschappijen in staat te stellen niet-commerciële risico's verbonden aan investeringen van Nederlandse bedrijven in Midden- en Oost-Europa te herverzekeren bij de Staat. Daartoe is een overeenkomst gesloten met de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij (NCM). De regeling is van toepassing op Oosteuropese landen waarmee Nederland een investeringsbeschermingsovereenkomst heeft afgesloten en op landen waarvan de rechtsorde genoegzaam bescherming biedt.

Begin 1995 was voor herverzekeringen uit hoofde van de TRHIO f 27 mln beschikbaar.

Het uitstaand obligo bedroeg begin 1995 f 53,7 mln aan NCM-polissen. In 1995 is de ruimte vergroot tot f 86,4 mln. In totaal zijn in 1995 vijf aanvragen goedgekeurd, met een totaal obligo van f 69,8 mln. Het resterend beschikbaar saldo kwam daarmee inclusief premies op f 16,6 mln. Het uitstaand obligo ultimo 1995 bedraagt f 123,5 mln.

Ten behoeve van schade-uitkeringen wordt een extracomptabele reserve opgebouwd. Deze reserve wordt gevormd uit de voor de TRHIO beschikbare kasmiddelen, premies (na aftrekkosten) en provenuen. De noodzakelijk geachte omvang van de reserve bedraagt (minimaal) 25% van het aangesproken verplichtingen bedrag te weten f 30,9 mln (= 25% van f 123,5 mln). Bij Slotwet 1995 wordt het beschikbare bedrag van f 14,7 mln kas aan de extracomptabele reserve toegevoegd.

3.5.4. Investeringsfaciliteit (IFMOE)

In 1995 zijn 13 kredieten verstrekt met een gezamenlijke borgstellingswaarde van f 50,9 mln. Het betrof 5 kredieten in de Russische Federatie, 4 in Polen, 2 in Slowakije, 1 in Hongarije en 1 in Tsjechië. De gemiddelde hoofdsom bedroeg in 1995 f 2,77 mln. Voor 1995 is f 52,7 mln ter beschikking gesteld (f 34,9 mln begroot en f 17,8 mln additioneel).

Het totaal aan de NIB ter beschikking gestelde middelen voor de IFMOE bedraagt daarmee f 139,9 mln. Het totale plafondbeslag kwam eind 1995 uit op een bedrag van f 100,9 mln. De pijplijn van de NIB toont aan dat het verwachte plafondbeslag het beschikbare plafond (van f 139,9 mln) met f 31,8 mln overstijgt.

3.6. Instrumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Matra-Programma. De term Matra is afgeleid van de woorden «Maatschappelijke Transformatie». Het programma richt zich dan ook op de ondersteuning van de maatschappelijke hervormingen, dat wil zeggen van het veranderingsproces van een centraal geleide staat naar een pluriforme democratische rechtsstaat. Het budget van het Matra Programma bedroeg in 1995 f 25,8 mln. Door tussentijdse verschuivingen in de BZ-begroting bedroeg de realisatie in 1995 uiteindelijk f 25,2 mln.

Het programma is opengesteld voor een 12-tal landen in de regio, te weten Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Kroatië, Estland, Letland, Litouwen, Belarus, Oekraïne en de Russische Federatie.

Bij de uitwerking van het programma wordt uitgegaan van twee invalshoeken van maatschappelijke transformatie, die van de overheid en die van de burgers. Vanuit het standpunt van de burgers kan men daarbij denken aan de opbouw van een «civil society».

Voorbeelden hiervan zijn het versterken van de rechtszekerheid en rechtsbescherming, het verhogen van de organisatiegraad van de burgers, maar ook bijvoorbeeld aan het vergroten van de mondigheid. Vanuit de overheid kan men denken aan bijvoorbeeld het bevorderen van transparantie van overheidsoptreden, versterken van de rechtsstaat, verbeteren van de toegankelijkheid voor de burgers, maar ook aan het opbouwen en versterken van democratische instituties.

In overleg met de diverse vakdepartementen, die als adviseur bij het programma betrokken zijn, zijn de algemene programmadoelstellingen nader uitgewerkt in een aantal thema's, die de prioritaire onderwerpen vormen in het programma. Belangrijke elementen zijn onder meer verbetering van de informatievoorziening aan de burgers, wetgeving, milieu en natuur, volkshuisvesting, ambulante geestelijke gezondheidszorg, en openbaar bestuur.

Het Matra Programma telt vijf instrumenten:

– Matra Projecten Programma;

– Matra Multilaterale Programma;

– Matra KAP Programma;

– Matra Opleidingen Programma;

– Matra Programma Politieke Partijen.

Onderstaand volgt nadere toelichting over de invulling van de diverse instrumenten in 1995. Voor gedetailleerde gegevens aangaande projecten en activiteiten wordt verwezen naar de bijlagen.

3.6.1. Matra Projecten Programma

Met het Matra Projecten Programma worden kleinschalige activiteiten ondersteund die zich in eerste instantie richten op samenwerking tussen maatschappelijke organisaties in West-Europa (met name Nederland) en Oost-Europa. Het programma beoogt de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld te versterken. Dit kan geschieden op een tweetal manieren: enerzijds kunnen lokale maatschappelijke organisaties leren om te gaan met de mogelijkheden en verantwoordelijkheden die het nieuwe democratische bestel hen biedt, anderzijds kunnen overheden worden ondersteund in de ontwikkeling van het klimaat waarbinnen overheid en burger op democratische wijze met elkaar omgaan.

Het eerste selectiecriterium voor toekenning van een bijdrage aan een projectvoorstel is de inhoudelijke kwaliteit van het voorstel. Dit betekent dat er binnen het Projecten Programma geen budgettaire onderverdeling is aangebracht naar land of thema. Dit leidde er toe dat in 1994 uiteindelijk relatief veel voorstellen werden goedgekeurd voor de Visegrad landen, terwijl andere landen enigszins achterbleven. In 1995 is getracht een iets meer evenredige verdeling in de committeringen aan te brengen. Dit is slechts ten dele gelukt. Geconstateerd moet worden dat de contacten tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en hun spiegelorganisaties in Midden-Europa veelvuldig zijn, terwijl er meer oostwaarts minder contacten liggen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal voorstellen voor Hongarije, Polen en Tsjechië beduidend groter is dan voor landen als Estland, Letland, Litouwen en Belarus. Met kwaliteit als eerste uitgangspunt zijn er derhalve in absolute termen opnieuw iets meer voorstellen voor de eerste groep landen gehonoreerd.

In 1995 zijn binnen dit instrument in totaal 37 activiteiten financieel ondersteund met een totale verplichtingenomvang van ongeveer f 12,0 miljoen. De activiteiten bestrijken een breed spectrum: van verslavingszorg en gehandicaptenzorg tot training van politiemanagers, van training van journalisten tot lokale overheidsvoorlichting, van museummanagement tot verbetering van rechtspraak. Voor een meer gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar de bijlagen. Hierbij kan tenslotte worden vermeld dat in 1995 gestart is met een onderzoek naar de mogelijkheden voor het ondersteunen van een geïntegreerd programma gericht op energiebesparing bij de eindgebruiker, in samenspraak met de Ministeries van VROM en EZ.

3.6.2. Matra Multilaterale Programma

Binnen het Matra Multilaterale Programma worden financiële bijdragen geleverd aan werkprogramma's en projecten van internationale organisaties. Enerzijds betreft dit de contributies aan programma's en/of instellingen in internationaal verband, waarvan het Nederlands lidmaatschap een verplichte bijdrage met zich meebrengt, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse bijdrage aan de Noord-Atlantische Samenwerkings Raad (NASR) en de bijdrage aan de begroting van de Raad van Europa voor de samenwerking met Midden- en Oosteuropese landen. Anderzijds betreft het vrijwillige bijdragen aan projecten van internationale organisaties die een bijdrage leveren aan het proces van maatschappelijke transformatie en institutionele opbouw in Midden- en Oost-Europa. De achterliggende gedachte hierbij is dat sommige activiteiten effectiever kunnen worden uitgevoerd op een grotere schaal, waarbij tevens gebruik kan worden gemaakt van bij een bepaalde internationale organisatie aanwezige expertise.

In 1995 werden onder dit instrument een 24-tal initiatieven ondersteund voor een totaalbedrag van f 6,6 mln. Er werden met name projecten ondersteund op het terrein van minderheden en mensenrechten, migratie, talentrainingen, trainingen van juristen en parlementariërs, en ondersteuning van onafhankelijke media. Hierbij werd samengewerkt met ondermeer de Raad van Europa, de NAVO, UNDP, UNESCO, IOM, ILO en een aantal kleinere internationale organisaties. Ten laste van dit instrument werden tevens een tweetal verkiezingswaarnemingsmissies in OVSE-kader ondersteund voor Oekraïne en de Russische Federatie.

Geografisch ligt de nadruk van het Multilaterale Programma vooral in de Baltische Staten, Belarus, Oekraïne en de Russische Federatie. Dit heeft twee oorzaken. In de eerste plaats is in deze regio meer dan in Midden-Europa een aantal internationale organisaties actief op het terrein van maatschappelijke hervormingen en minderhedenvraagstukken, waardoor deze organisaties voor de hand liggende partners zijn voor samenwerking. In de tweede plaats wordt door dit geografische zwaartepunt een zekere complementariteit bewerkstelligd met het Matra Projecten Programma. Activiteiten van het Matra Projecten Programma richten zich voornamelijk op Midden-Europa, aangezien hier het zwaartepunt van samenwerking van Nederlandse NGO's met Midden- en Oosteuropese NGO's ligt.

Voor een meer gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar de bijlagen.

3.6.3. Matra KAP Programma

Het Matra KAP Programma heeft als doelstelling het maatschappelijk transformatieproces te bevorderen door het ondersteunen van kleinschalige locale initiatieven met beperkte financiële bijdragen. Het programma wordt beheerd door de Nederlandse vertegenwoordigingen in betrokken landen. Het programma blijkt bij uitstek geschikt voor bijdragen op het terrein van het opzetten van nieuwe NGO's, seminars, ondersteuning media en informatievoorziening aan de burgers. De bijdrage per initiatief is maximaal f 15 000. Het KAP Programma blijkt een groot succes in de betrokken landen, zowel bij de verschillende ontvangers, alsook omdat daarmee ter plaatse de Nederlandse presentie kan worden gecreëerd. Hierbij spelen vooral een rol de snelheid waarmee de bijdragen kunnen worden verleend, alsmede de laagdrempeligheid van de aanvraagprocedure.

In 1995 werden voor een totaalbedrag van f 2,5 mln. maar liefst 265 locale initiatieven ondersteund.

3.6.4. Matra Opleidingen Programma

Onder het Matra Opleidingen Programma wordt samengewerkt met een aantal Nederlandse onderwijsinstellingen die cursussen verzorgen ten behoeve van Midden- en Oosteuropese deelnemers. Hiermee wordt een structurele bijdrage geleverd aan kennisvermeerdering voor een aantal onderwerpen die van belang zijn voor de bevordering van de maatschappelijke hervormingsprocessen. Inmiddels wordt in dit kader met 6 instellingen samengewerkt, te weten het Instituut Clingendael, die een opleiding verzorgd voor jonge diplomaten uit Midden- en Oost-Europa, de Haagsche Academie voor Internationaal Recht, de Amsterdam Summer University, het Institute for Housing and Urban Development Studies, de European Post-Graduate Course on Environmental Management en tot slot de Amsterdam School of International Relations. In totaal is in 1995 een bedrag van f 1,3 mln. besteed aan het beschikbaarstellen van beurzen voor Midden- en Oosteuropese deelnemers aan opleidingen van deze instellingen.

3.6.5. Matra Programma Politieke Partijen

Middels het Matra Programma Politieke Partijen wordt invulling gegeven aan de Subsidieregeling Algemene Vorming en Scholing Politiek Kader in Midden- en Oost-Europa. Deze regeling is in 1990 in het leven geroepen en heeft tot doel de mogelijkheid te bieden aan Nederlandse politieke partijen om invulling te geven aan de samenwerking met gelijkgezinde zusterpartijen in Midden- en Oost-Europa. Voorbeelden van deze samenwerking zijn onder andere het organiseren van seminars, cursussen en congressen.

De politieke partijen kunnen aanspraak maken op fondsen van deze regeling op basis van een verdeelsleutel gerelateerd aan het zetelaantal van die partij in de Tweede Kamer.

Jaarlijks is hiermee en bedrag van f 2 mln. gemoeid. Dit bedrag wordt jaarlijks overgeheveld van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma.

3.7. Instrumenten van de Minister voor OS: de Landenprogramma's Azië en Oost-Europa

In de nota «Een Wereld in Geschil» werd een nieuwe landencategorie geïntroduceerd: landen in Transitie. De hulp aan deze landen is in de tijd begrensd en qua karakter toegespitst op de specifieke transitieproblematiek die zich voordoet op weg naar een sociale markteconomie en een democratische rechtsstaat. De landen uit deze categorie kunnen institutionele steun ontvangen alsmede macro-economische bijstand via gezamenlijke internationale programma's ter stabilisatie en transformatie van de economie.

Voorts zijn reguliere OS programma's, zoals Noodhulp, het KAP en het KPA programma voor een aantal landen in Transitie opengesteld en kunnen activiteiten gericht op democratisering en bevordering van het naleven van mensenrechten worden ondersteund.

Met de landen in Transitie worden geen langdurige ontwikkelingsrelaties aangegaan.

De OS hulp aan landen in Transitie in Oost-Europa en Centraal-Azië was tot en met 1994 opgenomen in het zogenaamde West-Oost-Zuid Programma. Met ingang van 1 januari 1995 is de betreffende hulp onderdeel van het Landenprogramma Azië en Oost-Europa. In 1995 werd in dit kader in totaal f 94,0 mln besteed. Daarmee liggen de uitgaven iets boven het niveau dat in 1994 werd gerealiseerd. De committeringen in 1995 bedroegen f 112,7 mln. Ook in 1995 werd het budget voor het landenprogramma tussentijds verhoogd.

Deze verhoging hing vooral samen met de start van het wederopbouwproces in Bosnië-Herzegowina na de doorbraak in Dayton met betrekking tot het vredesproces. Van het genoemde bedrag had ruim f 42,5 mln betrekking op macro-economische steun aan de navolgende landen: Armenië, Georgië, Mongolië, Kyrgyzstan, Moldavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Ruim f 45,0 mln van de totale uitgaven had betrekking op de uitvoering van specifieke projecten gericht op de ondersteuning van het transitieproces in de betrokken landen in Oost-Europa en Centraal-Azië, waaronder projecten op het terrein van democratisering en mensenrechten. Ruim f 6,0 mln van de totale uitgaven in 1995 had betrekking op doorlopende verplichtingen in het kader van het West-Oost-Zuid programma, waarvoor na 1 januari 1995 geen nieuwe verplichtingen werden aangegaan.

Naast de reeds genoemde hulp in het kader van het landenprogramma ontvingen, zoals hierboven aangegeven, de transitielanden in Oost-Europa en Centraal-Azië in 1995 ook OS hulp ten laste van andere begrotingscategorieën. In het bijzonder betrof dit humanitaire hulp, die voor de betrokken landen in 1995 ruim f 108 mln bedroeg, waarvan ruim f 71 mln voor het Voormalige Joegoslavië.

Onderstaand volgt een kort overzicht van de activiteiten per land in het kader van het Landenprogramma Azië en Oost-Europa. Voor een overzicht van de committeringen zij verwezen naar bijlage 7.

Albanië

In 1995 werden een drietal projecten op het terrein van de landbouw en veeteelt gestart.

Voorts werd in samenwerking met het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat een project gericht op het versterken van het Albanese Ministerie van Transport begonnen.

Tenslotte voert het Nederlands Helsinki Comité een project uit op het gebied van het onderwijs inzake mensenrechten en maatschappijleer op Albanese scholen.

Armenië

Zoals in de inleiding aangegeven ontving Armenië in 1995 macro-economische steun. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan het door de Wereldbank ontwikkelde Sociale Investerings Fonds in Armenië, waarbij via het bevorderen van kleine, lokale projecten de werkgelegenheid en de opbouw van het midden- en kleinbedrijf in Armenië worden gestimuleerd. In 1995 werd voorts de uitzending van Nederlandse verkiezingswaarnemers mogelijk gemaakt en werd noodhulp aan Armenië verstrekt.

Azerbajdzjan

Ook voor Azerbajdzjan werd in 1995 de uitzending van Nederlandse verkiezingswaarnemers gefinancierd, terwijl voorts aanzienlijke humanitaire hulp ten laste van het Noodhulpprogramma werd verstrekt.

Bosnië en Herzegowina

Naast omvangrijke humanitaire hulp ten laste van het Noodhulpprogramma, in 1995 ruim f 70 miljoen, is in 1995 na het bereiken van een vredesakkoord in Dayton een begin gemaakt met de reconstructie van Bosnië en Herzegowina. De Nederlandse wederopbouwhulp wordt aangewend conform de door de Bosnische Regering aangegeven prioriteiten en wordt via de Wereldbank gekanaliseerd. In 1995 is voor deze wederopbouwhulp door Nederland een bedrag van $ 50 miljoen toegezegd.

Bulgarije

In 1995 werd in Bulgarije een drietal projecten gestart respectievelijk op het terrein van de bevordering en bescherming van mensenrechten, het verbeteren van de relaties tussen de sociale partners in de transportsector in Bulgarije en van trainingsactiviteiten voor lokale bestuursambtenaren en politici in het kader van de voorbereiding van de lokale verkiezingen.

Georgië

Naast humanitaire hulp ten laste van het Noodhulpprogramma, ontving Georgië in 1995 macro-economische steun en werd door een financiële bijdrage van Nederland het lidmaatschap van Georgië van de International Finance Corporation IFC gerealiseerd.

Voorts werd ook voor Georgië de uitzending van Nederlandse verkiezingswaarnemers in 1995 mogelijk gemaakt.

Kazachstan

In 1995 is hulp in het kader van het programma voor regionale activiteiten mede aan Kazachstan ten goede gekomen en werd de uitzending van Nederlandse verkiezingswaarnemers gefinancierd.

Kyrgyzstan

In 1995 werd, naast het verlenen van macro-economische steun, een UNDP programma gericht op de ontwikkeling van management capaciteit in Kyrgyzstan ondersteund. Voorts werd Nederlandse expertise ten behoeve van het opstellen van een nieuw Burgerlijk Wetboek ter beschikking gesteld en werden Nederlandse verkiezingswaarnemers gefinancierd. Ook Kyrgyzstan profiteerde van het programma voor regionale activiteiten.

Moldavië

In 1995 werd aan Moldavië macro-economische steun gegeven in het kader van het met de Wereldbank overeengekomen programma voor structurele aanpassing van de economie van Moldavië. Voorts werd een UNDP project gericht op het versterken van lokale overheden met een Nederlandse bijdrage mogelijk gemaakt en werd de ontwikkeling van een systeem voor het verschaffen van kleine kredieten door particuliere banken in Moldavië gefinancierd.

Mongolië

In het kader van het Essential Drugs Programme voor Mongolië werd ook in 1995 de invoer van medicijnen gefinancierd. Voorts werd ook de levering van diergeneesmiddelen in 1995 voortgezet en werden Mongoolse managers in staat gesteld een training in Nederland te volgen. Jonge Mongoolse diplomaten participeerden in 1995 in een Clingendael-leergang Internationale betrekkingen en markteconomie.

Oezbekistan

In 1995 heeft Oezbekistan steun ontvangen in het kader van het programma voor regionale activiteiten in Centraal-Azië.

Roemenië

In 1995 werd in Roemenië een aantal Roemeense mensenrechtenorganisaties ondersteund en werden activiteiten van de Roemeense Raad voor de Nationale Minderheden gefinancierd. Nederland leverde voorts een belangrijke bijdrage via de EBRD aan de versterking van lokale overheden in Roemenië met name op het gebied van de ontwikkeling van gemeentelijke nutsbedrijven. Verder werd een project op het terrein van het verbeteren van de relaties tussen de sociale partners in de transportsector gestart, alsmede een landbouwproject gericht op coöperatievorming en een project gericht op de ondersteuning van het Midden- en Kleinbedrijf van het Ontwikkelingsfonds van de Verenigde Naties UNDP. Tenslotte werden het Private Ownership Fund in Bacau en een samenwerkingsverband tussen de Milieudienst Rijnmond en hun Roemeense tegenhanger ondersteund.

Tadzjikistan

Naast humanitaire hulp ten laste van het Noodhulpprogramma, werd in 1995 door Nederland een bijdrage geleverd via de EBRD aan een noodreparatie van het vliegveld van Dushanbe. Voorts zijn activiteiten in het kader van het regionale programma voor Centraal-Azië mede aan Tadjikistan ten goede gekomen.

Toerkmenistan

Toerkmenistan heeft steun ontvangen voor activiteiten in het kader van het regionale programma voor Centraal-Azië.

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

In 1995 werd aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië macro-economische steun verleend. Voorts werd een project gestart gericht op het versterken en ondersteunen van niet gouvernementele organisaties.

Regionale activiteiten

In 1995 werden nieuwe bijdragen geleverd aan het speciale Nederlandse Trustfund voor Technische Assistentie bij de Wereldbank, waaruit studies en andere activiteiten worden gefinancierd ter ondersteuning van het leningenprogramma van de Bank, voor een aantal landen in Oost-Europa en Centraal-Azië. Voorts werd de steun voortgezet aan het regionale programma van de Wereldbank in de vijf Centraal-Aziatische Republieken gericht op versterking van de lokale capaciteit om opleidingen te verzorgen op het terrein van macro-economie, bankwezen en accountancy. Ook in 1995 werd weer een Clingendael-leergang Internationale betrekkingen en markteconomie gefinancierd voor jonge Centraalaziatische en Mongoolse diplomaten en werden in het kader van de samenwerking Nederland-Israël medische management opleidingen in Centraal-Azië gerealiseerd. Ook werd in 1995 de Nederlandse inbreng gefinancierd in een project gericht op de ondersteuning van het proces van vernieuwing van wetgeving op het gebied van het Burgerlijk Recht in staten van de voormalige Sovjet-Unie.

Tenslotte werd in 1995 een nieuwe faciliteit gecreëerd waaruit specifieke activiteiten kunnen worden gefinancierd in transitie-landen die behoren tot de Nederlandse kiesgroep in het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank.

HOOFDSTUK 4: OVERIGE BILATERALE HULPACTIVITEITEN

Buiten het kader van de Oost-Europa Faciliteit zijn bij een aantal vakdepartementen speciale fondsen gereserveerd voor de samenwerking met Midden- en Oosteuropese landen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de activiteiten van de vakdepartementen in 1995.

4.1. Ministerie van Buitenlandse Zaken

De activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Midden- en Oost-Europa buiten het terrein van de Oost-Europa Faciliteit hebben betrekking op humanitaire noodhulp voor de regio. Ook hier is weer een onderscheid te maken tussen noodhulp aan niet-DAC landen (ressorterend onder de Minister van Buitenlandse Zaken) en noodhulp voor DAC-landen (ressorterend onder de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking).

In het kader van noodhulp voor niet-DAC landen is jaarlijks een budget van f 10 mln. beschikbaar. Dit bedrag is in 1995 wederom bijna volledig ten goede gekomen aan activiteiten in Midden- en Oost-Europa. Hierbij lag de nadruk op activiteiten gerelateerd aan de opvang van vluchtelingen ten gevolge van militaire conflicten en wederopbouwhulp in Tsjetsjenië (Russische Federatie), Kroatië en Bosnië-Herzegowina. Daarnaast werden verschillende projecten uitgevoerd voor de opvang van dakloze kinderen en het verstrekken van medische zorg aan kwetsbare groepen in de Russische Federatie, Belarus, Oekraïne en de Baltische Staten. In Oekraïne tenslotte werd Nederlandse hulp ingeroepen bij een drinkwaterramp in de stad Kharkiv.

In het kader van Ontwikkelingssamenwerking is in 1995 een bedrag van f 105,4 mln. beschikbaar gesteld ten behoeve van noodhulp en humanitaire noodsituaties in Midden- en Oost-Europa, inclusief Centraal-Azië. Het grootste deel hiervan werd, evenals in voorgaande jaren, aangewend ten behoeve van activiteiten in voormalig Joegoslavië (f 68,3 mln). Een deel hiervan werd besteed naar aanleiding van internationale appeals van met name UNHCR en ICRC. Het overige werd besteed aan projecten, waaronder rehabilitatieprogramma's.

Voorts werd ten laste van het noodhulpbudget een klein drinkwaterproject in Albanië gefinancierd met een omvang van f 125 000,–. Ten behoeve van humanitaire hulp aan de drie Kaukasische Republieken (Azerbaijan, Armenië en Georgië) werd f 29,7 mln. beschikbaar gesteld, waarbij UNHCR, WFP en ICRC de voornaamste uitvoeringskanalen waren. Voor Tadjikistan bedroeg dit f 7,3 mln.

4.2. Ministerie van Justitie

Het Ministerie van Justitie heeft binnen de begroting tijdelijk een jaarlijks budget van f 300 000,– beschikbaar voor samenwerking met Midden- en Oost-Europa. Het budget wordt met name aangewend voor projecten die niet of niet volledig vallen binnen de criteria van de interdepartementale of internationale programma's en verder in geval snelle financiering nodig is. Binnen de beperkte grenzen van het beschikbare bedrag worden soms projecten voorgefinancierd.

Er wordt met name samenwerking gezocht met Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije.

Wetgevingssamenwerking (in relatie tot het Nederlandse nieuwe Burgerlijk Wetboek) bestaat met een groeiend aantal republieken van de voormalige Sovjet-Unie. Financiering door Justitie vindt met name plaats vooruitlopend of in aanvulling op Matra danwel OS-projecten op dit gebied. De nieuwe civiele wetgeving in Nederland vormt de recente codificatie van een lange rechtsontwikkeling. Er is veel rechtsvergelijking met andere systemen bij betrokken en de in het laatste decennium bij het wetgevingsproces betrokkenen zijn beschikbaar om hun kennis over te dragen. Mogelijk zullen Nederlandse experts in een opvolgende fase adviseren over de invoering van de nieuwe civiele wetgeving aldaar.

Met Hongarije wordt samengewerkt onder de paraplu van een kaderovereenkomst over wetgevingsassistentie. Met Polen verloopt dit de facto langs gelijke lijnen. Naast concrete assistentie met betrekking tot advisering op concrete onderdelen van het civiele recht en het gericht verstrekken van informatie over verwante internationale terreinen, heeft dit geresulteerd in een verzoek aan het Ministerie om een integraal plan voor aanpassing van de civiele wetgeving op te stellen.

Met Tsjechië bestaan groeiende contacten met het Ministerie van Binnenlandse Zaken op het terrein van immigratie. Voor wat betreft Slowakije zij gewezen op de nauwe samenwerking tussen de NVVR en de Slowaakse rechtersorganisatie. Er zijn concrete plannen voor een soortgelijke band met de Tsjechische zusterorganisaties, zulks in samenwerking met het Nederlandse Helsinki Comité.

Voor het overige zijn bijdragen verstrekt aan activiteiten in Midden- en Oost-Europa met betrekking tot rechtspleging en projecten verband houdend met de automatisering van (delen van) de rechtsplegingsketen. Incidenteel is verder meegewerkt aan programma's van de Raad van Europa.

Aangezien nationale coördinatie een voorwaarde is voor goede internationale samenwerking is een afstemmingsstructuur geschapen waarbinnen regelmatig overleg plaatsvindt tussen de in Nederland bij de samenwerking met Midden- en Oost-Europa betrokken instituten.

4.3. Ministerie van Binnenlandse Zaken

De activiteiten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in de samenwerking met Midden- en Oosteuropese landen spitsen zich toe op enerzijds samenwerking op het terrein van Openbare Orde en Veiligheid, inclusief politiesamenwerking, en anderzijds Openbaar Bestuur.

Op het terrein van Openbare Orde en Veiligheid heeft de directie Brandweer en Rampenbestrijding in 1995 een aantal activiteiten verricht in ondermeer Hongarije, Polen, Tsjechië en Roemenië. De activiteiten hadden doorgaans betrekking op het organiseren van seminars en workshops op het terrein van bijvoorbeeld «civil emergency planning».

De directie Politie ontving in 1995 een tiental verzoeken van uiteenlopende Midden- en Oosteuropese landen voor samenwerking met de Nederlandse politie. Naast al bestaande overeenkomsten voor samenwerking met Hongarije en Tsjechië, werd in 1995 een MOU voorbereid met het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Polen. Voor Estland en Moldavië werd naar aanleiding van verzoeken om samenwerking besloten factfinding missies uit te sturen. Financiële bijdragen werden daarnaast geleverd aan het organiseren van een politieconferentie in Litouwen, een taaltraining voor de Hongaarse politie, stimuleren van partnerschap tussen de Nederlandse en Tsjechische politiecorpsen, alsmede ondersteuning van partnerschap tussen het corps in Groningen en Estland. Totaal was hiermee in 1995 een bedrag van f 250 000 gemoeid.

Op het terrein van het Openbaar Bestuur werd in 1995 door de Vereniging Nederlandse Gemeenten in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken een begin gemaakt met een project ter versterking van de institutionele capaciteit van FALA (Foundation for Assistance to Local Administration). Deze instelling voorziet in opleiding en training ten behoeve van het lokaal bestuur in Tsjechië. Met dit project is ongeveer f 100 000 gemoeid.

Daarnaast werden in 1995 voor een aantal studenten van de Slowaakse bestuursacademie stages bij Nederlandse overheidsinstellingen gefinancierd.

Voorts ondersteunde het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zowel financieel als door deelneming in het bestuur, het Europees Instituut voor Bestuurskunde. De jaarlijkse bijdrage aan dit instituut hebben mede ten doel de basiscapaciteit op het gebied van technische assistentie aan Midden- en Oosteuropese landen in stand te houden.

4.4. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft voor de samenwerking met Midden- en Oost-Europa duidelijk gekozen voor een concentratie van de aandacht naar twee landen, te weten Hongarije en de Russische Federatie. Daarnaast wil men de aandacht richten op versterking van banden met programma's van internationale organisaties, het meer gezamenlijk met andere landen opzetten van de samenwerking en een grotere nadruk op innovatie en disseminatie van overgedragen kennis.

De samenwerking met de Russische Federatie richt zich op een aantal grotere programma's op het terrein van onderwijsstandaarden, onderwijsmanagement en beroepsonderwijs. In de Russische Federatie was het Nederlandse ministerie in 1995 onder meer betrokken bij de oprichting van de Herzen Pedagogische Staatsuniversiteit in St. Petersburg, bij activiteiten op het terrein van beroepsonderwijs in de regio Noord-West Rusland, samen met de European Training Foundation, en bij activiteiten op het terrein van het hoger onderwijs, ondermeer door de samenwerking van het Nederlandse bureau CROSS met de Russische National Training Foundation. Voor de samenwerking op het terrein van het hoger onderwijs en onderwijs is in 1995 een budget van f 2,5 mln. ter beschikking gesteld.

In het kader van de samenwerking met Hongarije werd in 1995 een aantal succesvolle projecten afgerond op het terrein van kwaliteitsverbetering van het Hongaarse hoger beroepsonderwijs en de financiering van het hoger onderwijs. Tevens zijn de voorbereidingen gestart voor toekomstige samenwerking, waarbij zal worden aangesloten op Phare-activiteiten en mobiliteitsbevordering op universiteits- en postacademisch niveau. In 1995 was voor de samenwerking met Hongarije een bedrag van f 1,5 mln beschikbaar.

Op het terrein van Onderzoek en Technologie stond 1995 in het teken van evaluatie en op grond daarvan het opnieuw vorm geven aan de afspraken met Hongarije en de Russische Federatie. Aan de NWO, het coördinerende orgaan, werd voor 1995 een bedrag van f 4 mln. ter beschikking gesteld voor de samenwerking met de Russische Federatie. De nadruk ligt hierbij vooral op het terrein van ecologisch, natuurkundig en historisch onderzoek.

Met Hongarije werd in het kader van de onderzoekssamenwerking in 1995 een nieuw MoU gesloten, waarvoor een bedrag van f 1 mln beschikbaar is gesteld in 1995. Hierbij ligt het accent op versterking van samenwerking op wederzijdse prioriteitsgebieden en nauwere institutionele samenwerking.

4.5. Ministerie van Defensie

In 1995 heeft het Ministerie van Defensie de samenwerking met Midden- en Oosteuropese landen verder uitgebreid (hierbij wordt tevens verwezen naar de brief aan het Parlement, dd. 10 mei 1995, Kamerstukken 1994/1995, 23 900X, nr. 65).

De mogelijkheden voor samenwerking zijn groot. Defensie heeft gekozen voor concentratie op een aantal landen, te weten Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Roemenië en Bulgarije. Thematisch concentreert de samenwerking zich op training en opleiding, de organisatie van de krijgsmacht en het ministerie, en op de voorbereiding op vredesoperaties. Bij de samenwerking speelt het operationele belang van de Nederlandse krijgsmacht een steeds grotere rol. De mogelijkheden voor het gebruik van oefenterreinen in Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië zijn verkend. In 1995 is gemeenschappelijk geoefend met diverse landen. De marine heeft onder meer geoefend met Polen, Roemenië en Tsjechië en de luchtmacht met F-16's in Hongarije. Ook op andere niveaus is de samenwerking geïntensiveerd, zoals bijvoorbeeld door de uitwisseling van instructeurs en het bieden van stageplaatsen. De eerste stappen voor samenwerking op materieelgebied zijn gezet door de gecombineerde missie (overheid en bedrijfsleven) naar Polen. De «International Staff Officers Orientation Course» (ISOOC) is opengesteld voor burgerambtenaren van de ministeries van Defensie om een bijdrage te leveren aan de verdere opleiding van dit personeel. In 1995 hebben 100 officieren uit de genoemde landen en Oekraïne de ISOOC gevolgd, in de toekomst worden ook burgercursisten verwacht.

De samenwerking met overige landen in de regio is vooral gericht op multilaterale activiteiten, onder andere door deelname aan internationale expertgroepen. Deze samenwerking is bij voorkeur het gevolg van concrete verzoeken van partnerlanden of NAVO. Daarnaast is Defensie zowel in NAVO- als in WEU-kader betrokken bij multilaterale initiatieven, waaronder de «Partnership for Peace»-accoorden.

Het Ministerie van Defensie heeft MoU's afgesloten met Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Oekraïne.

4.6. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Bij de samenwerking van het Ministerie van VROM met Midden- en Oosteuropese landen ligt het accent op activiteiten in de milieu-sector. In multilateraal kader was het ministerie in 1995 betrokken bij ondermeer de Pan Europese Milieuministers Conferentie in Sofia, waarbij de presentatie plaatsvond van de diverse nationale milieu-actieprogramma's van Midden- en Oosteuropese landen. 1995 was ook het jaar van de doorbraak voor de «Project Preparation Committee», een club van internationale banken (Wereldbank en EBRD) en bilaterale donoren, waarbij door middel van koppeling van de diverse actoren gepoogd wordt de beschikbaren gelden op het gebied van milieu beter aan te wenden.

In de bilaterale samenwerking ligt de nadruk op de verbetering van de milieu-kwaliteit en een betere verankering van het milieubeleid in de samenleving. Concreet betekent dit dat assistentie verleend wordt in milieu-bedreigende situaties, en bij institutionele versterking van overheden en milieubewegingen. Op het terrein van milieusamenwerking heeft het Ministerie van VROM MoU's met Hongarije, Oekraïne, Polen, de Russische Federatie en Slowakije. Daarnaast participeren LNV en V&W samen met VROM in de MoU's voor de Russische Federatie en Oekraïne. Elke twee jaar worden nieuwe werkprogramma's onder de MoU's opgesteld, waarbij zowel aandacht is voor activiteiten met centrale overheden, alsook met lagere overheden, wetenschappelijke instellingen, NGO's en het bedrijfsleven.

Op de terreinen Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening worden op beperkte schaal betrekkingen onderhouden met zusterministeries in Midden- en Oost-Europa, waarbij de nadruk ligt op uitwisseling van kennis en ervaring binnen de overheid.

Daarnaast probeert het Export Platform VROM het Nederlandse bouw- en milieubedrijfsleven te betrekken bij de economische herstructurering van Midden- en Oost-Europa en bij de verbetering van milieu-, woon- en leefomstandigheden in betrokken landen.

Voorbeelden van initiatieven in dit kader zijn de organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten over de Tsjechische en Poolse bouwmarkten, presentaties, symposia en bezoeken van Nederlandse bouw- en milieubedrijven aan beurzen, en het informeren van bedrijven over reguliere ondersteunings- en projectfinancieringsmechanismen, alsmede over kenmerken en knelpunten in met name de Midden-Europese bouw- en milieumarkten.

4.7. Ministerie van Verkeer en Waterstaat

In 1995 heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de samenwerking gecontinueerd en geïntensiveerd met Polen, Hongarije, Roemenië, Estland, Letland, Litouwen, de Russische Federatie en Oekraïne. De samenwerking had ondermeer betrekking op activiteiten op het terrein van de scheepvaart, waterbeheer, havenontwikkeling en verkeersveiligheid.

Daarnaast onderhoudt V&W op deelterreinen relaties met een tweetal Centraal-Aziatische republieken, te weten Kazachstan en Oezbekistan.

In 1995 is, mede naar aanleiding van een aantal bezoeken van de Minister aan de betrokken regio en enkele bezoeken van Oosteuropese ministers aan Nederland, de kans aangegrepen een aantal nieuwe MoU's af te sluiten. Met Polen werden overeenkomsten aangegaan op het terrein van telecommunicatie en post, alsmede werd met Polen een luchtvaart- en wegvervoersverdrag ondertekend. Met Hongarije werd een MoU aangegaan voor samenwerking op het terrein van verkeersveiligheid, en met Roemenië voor Donausamenwerking. Met de Litouwse autoriteit, tenslotte, is een protocol over post en telecommunicatie tot stand gekomen. Aan Belarus bracht de Minister een nochtans oriënterend bezoek.

In het kader van de reguliere activiteiten financiert V&W kleine beleidsondersteunende projecten, die niet in aanmerking komen voor financiering uit andere bronnen. In 1995 werden 18 projecten ondersteund in respectievelijk de Russische Federatie (onder meer op het terrein van integraal watermanagement), Polen (o.a. post en telecommunicatie), Hongarije (o.a. Shuttle Boedapest), Oekraïne (o.a. havenontwikkeling en luchtvaart), Bulgarije (advisering overheid) en Belarus (wetland management). Totaal is hiermee een bedrag van f 1 mln. gemoeid.

In multilateraal kader was V&W in 1995 onder meer betrokken bij diverse projecten van IFI's, Trustfunds en multi-bi gefinancierde projecten, zoals bijvoorbeeld Poolse havenstudies, Zeespiegelrijzing Kaspische Zee en Watersysteemanalyse regio Ekaterinaburg.

4.8. Ministerie van Economische Zaken

In aanvulling op de activiteiten omscheven in hoofdstuk 3 van het ministerie van Economische Zaken ontplooit het Directoraat-Generaal Energie van het Ministerie van Economische Zaken specifieke activiteiten op het gebied van energie.

Het Energiehandvestverdrag is een belangrijke factor in de energiesamenwerking met Midden- en Oost-Europa. In dit verdrag worden ten behoeve van het bedrijfsleven afspraken gemaakt waardoor de internationale handel en de investeringen in de energiesector in Oost-Europa worden bevorderd. Op dit moment wordt er door de ondertekenaars van dit verdrag gewerkt aan een Tweede Energiehandvestverdrag. In dit verdrag moet de bescherming van o.a. nieuwe investeringen op het gebied van energie tot stand komen.

In het kader van het klimaatverdrag is door de eerste Conferentie de Parijen (CoPI) besloten tot het instellen van een proefperiode voor Joint Implementation (JI). (Zie verder brief minister VROM aan de Tweede Kamer van 25 september 1995, 22 232, nr. 8). In het kader van dat programma zullen projecten worden ondersteund die broeikasgasemissies beperken. Het gaat daarbij m.n. om energiebesparingsgprojecten en projecten gericht op duurzame energie-opwekking.

De door de energiedistributiesector opgezette Netherlands Energy Company b.v. heeft haar relaties met de Visegrad-landen verstevigd. Er is een aantal energieprojecten geselecteerd. In de komende tijd zullen de deelnemers in Netenco moeten besluiten of zij actief gaan investeren in die projecten. Bij de privatisering van de energiesector van Hongarije heeft de Nederlandse energiesector geen rol van betekenis gespeeld. De hoop bestaat dat de bundeling van krachten in onze energiesector er uiteindelijk toe zal leiden dat de buitenlandse activiteiten uitgebreider en effectiever zullen worden. De Nederlandse toeleveranciers kunnen daar dan van profiteren.

4.9. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in 1995 de beleidslijn ten aanzien van samenwerking met Midden- en Oost-Europa voortgezet die was ingeslagen op basis van de in de voorgaande jaren ontwikkelde initiatieven. De activiteiten maken onderdeel uit van het structurele LNV-instrumentarium dat meerjarig wordt ingezet en tot stand is gekomen zonder de allocatie van aanvullende financiële middelen.

LNV richt zich onder meer op de ontwikkeling van de agrarische handelsrelatie van Nederland met de Midden- en Oosteuropese landen en de internationalisering van de Nederlandse agrosector, met name het MKB. In dit verband wordt getracht toegang tot de Midden- en Oosteuropese landen te verkrijgen en de Nederlandse positie op deze markten te versterken (zoals het opheffen van tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen op met name veterinair en fyto-sanitair gebied). De uitwerking van de associatie-accoorden met de EU biedt hiervoor een geschikt kader. Bij de internationaliseringsactiviteiten wordt in toenemende mate aandacht besteed aan de bevordering van de investeringen in de Midden- en Oosteuropese landen door de Nederlandse agri-industrie. Hierbij wordt zo mogelijk aangesloten op activiteiten van multilaterale instellingen.

De bestaande contacten op het gebied van landbouwonderwijs en landbouwkundig onderzoek zijn in 1995 gecontinueerd. Enkele nieuwe samenwerkingsprojecten zijn opgezet. Met Polen en de Russische Federatie zijn de bilaterale werkplannen vernieuwd.

Een werkgroep is ingesteld om de procedure van de totstandkoming van de werkplannen te evalueren.

In 1995 is in het kader van het programma internationaal natuurbeheer besloten tot een intensivering van het actieplan natuurbeheer in Midden- en Oost-Europa. Het actieplan behelst de implementatie van de Pan-Europese biodiversiteitsstrategie (n.a.v. de Milieu Ministers Conferentie in Sofia, oktober 1995) en de versterking van de bilaterale relaties met prioritaire Midden- en Oosteuropese landen. Deze samenwerking is ondermeer gericht op het veiligstellen van bedreigde gebieden die essentieel zijn voor het Europees ecologisch netwerk.

4.10. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenbeid

De samenwerking van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beperkte zich in 1995 voornamelijk tot betrokkenheid bij een aantal projecten van het Matra-programma, zoals bijvoorbeeld het opzetten van werkgeversorganisaties in de Visegrad-landen in ILO-kader. Daarnaast is het ministerie nog betrokken bij de afronding van een aantal projecten uit het «oude» PSO-programma, ondermeer op het terrein van ondersteuning Poolse werkgeversorganisaties, human resource management in Slowakije en een trainingsprogramma voor commerciële functies in Polen.

4.11. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport sloot in 1995 een tweetal MoU's af met Polen en Hongarije. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor samenwerking en projecten op het terrein van ouderen en gehandicapten. In dit kader is reeds een aantal werkbezoeken afgelegd. Studiebezoeken vonden ook plaats op het terrein van Jeugd (Hongarije) en Sport (Slowakije). Daarnaast werd voor Tsjechië een project goedgekeurd op het terrein van ouderensamenwerking en is ten behoeve van het «Children at Risk» programma met de Russische Federatie een financiële bijdrage geleverd door de Directie Jeugdbeleid. VWS heeft voorts financieel bijgedragen aan diverse congressen en seminars waaraan participanten uit Midden- en Oost-Europa hebben deelgenomen.

Bilaterale contacten op overheidsniveau vonden plaats door middel van bezoeken aan Nederland, onder meer door delegaties uit de Russische Federatie en Oezbekistan (op het terrein van family planning) en uit Kazachstan en Bulgarije (ten behoeve van Health System Development).

Overige activiteiten die door het Ministerie werden gefinancierd, waren de vraagbaak- en wegwijsfunctie voor instellingen op het terrein van zorg en welzijn door het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en een conferentie van het Platform Internationale Welzijnsaangelegenheden (PIW) op het terrein van relatie Overheid–Particulier Initiatief.

Daarnaast dient vermeld te worden dat in 1995 het Netherlands International Health Platform for Central and Eastern Europe is opgericht. Een belangrijk deel van de coördinatie van volksgezondheid ten behoeve van de hulpverlening in bovengenoemde landen vindt plaats bij dit Platform.

VWS is voorts nog betrokken bij de afronding van enkele projecten uit het «oude» PSO-programma, op het terrein van onder meer community centres in Litouwen en gehandicaptenzorg in Hongarije.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven