22 994
Voortijdig schoolverlaten

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 21 augustus 2000

Hierbij wil ik u informeren over de uitkomsten van de RMC-analyse 1999. Voor uw informatie heb ik de volledige RMC-analyse bijgevoegd1.

In aanvulling op de brief van de minister voor grote steden- en integratiebeleid van 17 maart jl. (TK, 1999–2000, 21 062, nr. 87) wil ik tevens ingaan op de voornemens van de G25 op het terrein van het voortijdig schoolverlaten.

RMC-effectrapportages

In oktober 1999 hebben de 39 contactgemeenten de effectrapportage 1999 van de regionale meld- en coördinatiefunctie(RMC-functie) ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Op mijn verzoek heeft bureau Sardes de rapportages formeel getoetst en inhoudelijk geanalyseerd. Daarbij is gekeken naar de volledigheid van de gegevensverstrekking, de sluitendheid van het netwerk, de inzet van de RMC-middelen.

De resultaten

• Aantal geregistreerde voortijdig schoolverlaters

Sinds 1997 ligt het aantal geregistreerde voortijdig schoolverlaters tussen de 35 000 en 38 000. In 1998–1999 zijn door de RMC-regio's 35 137 voortijdig schoolverlaters geregistreerd.

Het aantal succesvol herplaatste voortijdig schoolverlaters bedroeg in 1998–1999 13 020 jongeren. Dit is 39% van het aantal geregistreerde voortijdig schoolverlaters. T.o.v. 1998 betekent dit een lichte stijging.

• Deelnemende gemeenten

Alle 586 gemeenten in Nederland nemen deel aan de RMC-functie. Evenwel niet alle gemeenten zijn in staat een overzicht te geven van het aantal voortijdig schoolverlaters. 81 Gemeenten hebben geen overzicht beschikbaar van leerplichtige en partieel leerplichtige voortijdig schoolverlaters; bij 140 gemeenten geldt dat voor het aantal niet-leerplichtige vsv'ers. Dit betekent dat de gegevens van deze gemeenten ontbreken in de totaalcijfers. Overigens neemt het aantal gemeenten dat geen gegevens kan leveren af.

• Participerende instellingen

Er is een stijging te constateren van het aantal instellingen dat betrokken is bij de RMC functie. Die stijging komt voor een groot deel door de toename van de participatie van politie/justitie en arbeidsvoorziening. Het aantal niet deelnemende vo- en vso-scholen aan de RMC-regeling is teruggebracht van 41 naar 11; het aantal niet deelnemende locatievestigingen van de roc's is teruggebracht naar 16.

• Ingezette financiële middelen

In vergelijking met voorgaande jaren valt bij de inzet van middelen voor het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten een stijging van de door de gemeenten ingezette middelen op. In 1999 is een bedrag van 57,8 miljoen door de gemeenten ingezet (1997: 10,3 miljoen; 1998: 39,5 miljoen). Overigens zal in de volgende effectrapportage inzicht worden gevraagd in de opbouw van deze door de gemeenten ingezette middelen(GOA-middelen, bijdrageregeling sociale integratie en veiligheid, gemeentefonds).

De aanbevelingen

In de analyse geeft Sardes een overzicht van succesfactoren en knelpunten voor een succesvolle aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Op basis daarvan doet het bureau aanbevelingen aan de Rijksoverheid, de gemeenten en de partijen in de regio die deelnemen aan de RMC-functie.

De aanbevelingen aan de gemeenten en de RMC-functie zal ik onder beider aandacht brengen.

Op de aanbevelingen aan de Rijksoverheid ga ik hieronder nader in.

Daar waar het de mogelijkheden van de rijksoverheid aangaat, zijn op meerdere domeinen nog verdere verbeteringen mogelijk. De suggesties voor diepteonderzoek naar de kwaliteit van de registratie, het functioneren van het netwerk en de aanpak van sluitende trajecten zullen nader worden bezien. In ieder geval zal de in 2000 uit te brengen Almanak ingaan op good practices op deze drie terreinen.

De samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg heeft ook de aandacht van het kabinet. Recent is in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het Landelijk Expertisecentrum Onderwijs-Jeugdzorg ingesteld, juist om die samenwerking te ondersteunen en te versterken. Daarnaast is dit een belangrijk aandachtspunt in de uitwerking van het concept-voorstel van de Wet op de jeugdzorg.

In het wetsvoorstel voor de RMC-wet, dat u inmiddels heeft bereikt, wordt invoering van de meldplicht voor niet-leerplichtige vsv'ers geregeld, dit in aansluiting op de meldingen zoals in de Leerplichtwet geregeld.

Voorts is ter ondersteuning van een sluitende regionale en landelijke registratie een landelijke vsv-monitor in ontwikkeling. In dit verband vindt afstemming plaats met de GSB-monitor en overige monitoring gerelateerd aan het Grotestedenbeleid. In dit verband wordt gedacht aan het opmaken van een tussenbalans in 2002 en van het uitbrengen van een rapportage aan het einde van de convenantsperiode in plaats van een jaarlijkse rapportage.

Het onderwijsnummer zal een belangrijke bijdrage leveren aan een sluitende registratie.

Het voorstel om een aparte studie te doen naar mogelijke verbeteringen in de afstemming van relevante wet- en regelgeving vanuit het gezichtspunt van een sterker vangnet voor de risico-jongere wordt voor een deel ondervangen door het SCP-onderzoek «Jeugd in de stad». Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van de door de leden De Cloe en Van Heemst ingediende moties, waarin werd gevraagd om wettelijke experimenteermogelijkheden voor de grote steden om de vorderingen op het terrein van de sociale infrastructuur van een impuls te voorzien. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, de empirische toetsing van die resultaten en de kabinetsreactie daarop wordt bezien of op dit punt nog aanvullende actie geboden is ter ondersteuning van de gemeentelijke regiefunctie.

In het kader van het voorjaarsoverleg is gewerkt aan een notitie, die ingaat op de discrepantie tussen het beleidsuitgangspunt «iedere jongere een startkwalificatie» en de huidige toegankelijkheid van de arbeidsmarkt (de zgn. «groenpluk»). Over de resultaten van het voorjaarsoverleg bent u door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte gesteld.

Voornemens van de G25

Zoals toegezegd in het overleg op 30 september resp. 7 oktober 1999 over het plan van aanpak voortijdig schoolverlaten wil ik u aanvullend op voornoemde brief van 17 maart jl. informeren over de voornemens van de G25 om het voortijdig schoolverlaten aan te pakken en terug te dringen. In hun meerjarige ontwikkelingsprogramma's, die deel uitmaken van de convenanten die in december jl. zijn gesloten tussen de G25 en het kabinet, hebben de steden onder de sociale pijler hun voornemens voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten verwoord.

De steden hebben qua inhoud en vorm de ruimte en plicht gekregen om hun eigen stadsvisie en meerjarig ontwikkelingsprogramma te schrijven. Hierdoor lopen de ontwikkelingsprogramma's qua opzet nogal uiteen.

In sommige programma's is op een abstract niveau aangegeven welke plannen zijn gemaakt ten aanzien van voortijdig schoolverlaten, in andere wordt een zeer concreet beeld geschetst. Tussen de beschrijvingen van bestaande en geplande activiteiten op het gebied van voortijdig schoolverlaten bestaat eveneens een groot verschil. In sommige meerjarige ontwikkelingsprogramma's wordt aangegeven welke voorzieningen reeds getroffen zijn en wat de gemeente voornemens is te gaan doen op dit terrein terwijl in andere alleen de toekomstige plannen worden geschetst.

Door deze grote verscheidenheid in beschrijvingen is het moeilijk de activiteiten op het gebied van voortijdig schoolverlaten in de grote steden te vergelijken. Het feit dat een bepaalde activiteit niet in het programma wordt genoemd hoeft niet te betekenen dat deze activiteit niet plaats vindt. Het meerjarige ontwikkelingsprogramma is immers een programma op hoofdlijnen.

Hieronder ga ik in op enkele relevante punten uit de meerjarige ontwikkelingsprogramma's van de G25.

Analyse

Streefcijfers

Op 4 na hebben alle 25 grote steden in hun meerjarig ontwikkelingsprogramma streefcijfers geformuleerd voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten in deze convenantsperiode. De streefcijfers variëren van een reductie van 1 à 2% jaarlijks tot een reductie van 50% in de gehele convenantsperiode. Daarnaast zijn doelstellingen geformuleerd in aantallen doorverwijzingen, trajectafspraken, terugplaatsingen in het onderwijs of leerwerktrajecten. Aangezien in veel gevallen niet de uitgangspositie is beschreven, is op basis van de geformuleerde streefcijfers geen landelijk totaalbeeld te schetsen.

Het is evenwel duidelijk dat het merendeel van de G25 ambitieuze doelstellingen heeft geformuleerd.

Voorkomen van voortijdig schoolverlaten

Er is een tendens te bespeuren voor meer aandacht voor preventie. Zo worden binnen (of rond) de school zorgteams geformeerd, wordt werk gemaakt van leerlingbegeleiding en worden mentoren aangesteld voor de eerste opvang van probleemjongeren. Daarnaast worden goede afspraken gemaakt tussen voortgezet onderwijs en roc's over dossieroverdracht, doorstroomprogramma's, en inhoudelijke aansluiting van programma's.

Regionale samenwerking

Ruim de helft van de grote steden geeft aan samen te werken met andere relevante instanties, zoals arbeidsvoorziening, justitie, jeugdhulpverlening, jeugdzorg, welzijn, politie, het bedrijfsleven.

Dit sluit goed aan bij de doelstellingen van de RMC-functie.

Bestrijden van voortijdig schoolverlaten

In meer dan de helft van de ontwikkelingsprogramma's wordt aangegeven dat specifieke leerwerktrajecten zijn of worden ontwikkeld. Daarnaast wordt een belangrijk effect verwacht van trajectbegeleiders, die zijn aangesteld om deelnemers in de genoemde trajecten te begeleiden.

Conclusie

Samenvattend kan gezegd worden dat uit de RMC-analyse 1999 als ook uit de meerjarige ontwikkelingsprogramma's blijkt dat veel activiteiten worden ontplooid voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Uit beide blijkt dat met name het samenwerken met andere instanties veel prioriteit krijgt, waarbij de dekkendheid van het netwerk haar optimum begint te bereiken. Dit betekent dat de basis is gelegd. Dit biedt perspectief voor het op tijd signaleren van potentiële uitvallers en het succesvol teruggeleiden van jongeren naar het onderwijs en/of leerwerktrajecten. De G25 en de contactgemeenten hebben op dit punt voor de komende periode ambitieuze doelstellingen neergelegd. De betere financiële basis die het kabinet vanaf 2000 zowel de RMC-functie als de G25 biedt voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten moet de komende jaren zijn vruchten gaan afwerpen.

In het komend najaar zal ik u nader rapporteren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven