22 990
Beleid voor openluchtrecreatie in de jaren negentig

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 mei 1996

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 28 maart 1996 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de eerste voortgangsrapportage over de nota Kiezen voor recreatie(Kamerstuk 22 990, nr. 11).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Passtoors (VVD) wees erop dat de minister in zijn brief van 19 maart jl. schrijft dat de problematiek van de langkampeerders geen zaak is van de rijksoverheid, maar van betrokkenen zelf en hun belangenorganisaties. Niettemin verdient het voorstel steun om op basis van onderzoek na te gaan of een geschillenregeling of een vergelijkbare maatregel kan worden getroffen. Voor de aanstaande vakantieperiode, maar in ieder geval voordat de nieuwe seizoenscontracten moeten worden afgesloten, moet hierover duidelijkheid ontstaan. Het is begrijpelijk dat de beheerders van kampeerterreinen streven naar optimalisatie en versterking van de eigen positie. Dat zij dit niet gefaseerd kunnen doen, betekent echter niet dat veranderingen niet in goed overleg tot stand kunnen komen. De sector is belangrijk, de ontwikkelingen gaan snel en het beleid moet zodanig zijn dat het ondernemerschap van de beheerders tot positief resultaat kan leiden, aldus de heer Passtoors.

Niet iedere provincie of regio slaagt erin de gedecentraliseerde taken op de bedoelde wijze op te pakken. Ziet de minister mogelijkheden om gemeenten, provincies en recreatieschappen bijstand te verlenen opdat het proces versneld kan worden uitgevoerd?

In de rapportage wordt de stand van zaken weergegeven per april 1995. Kan de minister ingaan op de ontwikkelingen sinds die tijd? Hoe verlopen bijvoorbeeld de campagne «Nederland fietsland» en de subsidieregeling Netwerk landelijke wandelpaden? Hoe staat het met het landelijk plan voor aanlegplaatsen voor de pleziervaart? Hoe verloopt de ontwikkeling van de regionale motorcrossgebieden en de locatie-aanduiding voor het snelvaren? Hoe is de regionale belangenbehartiging geregeld? Heeft de Raad voor de openluchtrecreatie al een advies ter zake uitgebracht? Wat is het resultaat van de financiering van de publieke-private samenwerking (PPS) die her en der is gestimuleerd? De heer Passtoors vroeg verder naar de toegankelijkheid van bos- en natuurgebieden. Hij benadrukte dat de vele natuurgebieden die in Nederland worden ontwikkeld, in het algemeen voor de recreatie toegankelijk en bereikbaar moeten zijn, uiteraard onder de nodige voorwaarden, zoals de eis dat de mobiliteit geen te grote inbreuk mag maken op de betreffende gebieden.

Hij vroeg vervolgens naar de gevolgen van de actualisering van de Vinex-operatie voor de behoefteramingen van de recreatie. Vooral in het verstedelijkte gebied is de relatie stad–groene ruimte immers heel belangrijk. Zeker in die gebieden moet de trits wonen–werken–recreëren integraal worden aangepakt en verwerkt.

Kan de minister meer informatie verschaffen over de baggerproblematiek in jachthavens? Heeft hij hierover afspraken gemaakt met zijn ambtgenoten nu duidelijk is dat de watersport slechts voor een deel verantwoordelijk is voor die vervuiling?

De heer Passtoors vroeg ten slotte aandacht voor het feit dat de kampeermogelijkheden voor de «scouting»-groepen worden beperkt, ook op de terreinen van Staatsbosbeheer. Wat kan de minister hieraan doen?

De heer Poppe (SP) citeerde met instemming de nota Kiezen voor recreatie waar wordt gesteld dat: «In het beleid (...) initiatieven om toegankelijkheid, gebruik en beleving van het landelijk gebied te vergroten een belangrijke plaats (innemen). Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke toegankelijkheid voor recreatie». De rijksoverheid richt zich voortaan op kerntaken en zal op afstand sturen. De langkampeerders dreigen daarvan echter de dupe te worden. Zij hebben een vaste standplaats op een veelal eenvoudige camping en worden, vaak met onbetamelijke middelen, gedwongen die plaats af te staan, omdat de camping wordt omgezet in een, voor de beheerder, lucratief bungalowpark. De problematiek kan in twee elementen worden gesplitst: het gebrek aan rechtsbescherming voor de langkampeerder en de economische ontwikkeling in de sector waarbij feitelijk misbruik wordt gemaakt van de schaarste aan recreatiegrond.

Sinds op 1 november 1995 de oude Kampeerwet is vervangen door de Wet op de openluchtrecreatie, is een aantal wettelijke bepalingen, onder meer het verbod op gedwongen winkelnering en de vaststelling van de prijs van bemiddelingskosten, uit de wet verdwenen. Kampeerders zijn sindsdien voor hun rechtsbescherming aangewezen op de verbeterde consumentenbescherming van het nieuw Burgerlijk Wetboek en zelfregulering door de sector. Dit laatste blijkt in de praktijk nauwelijks te werken. Van de in de wet beoogde gelijkwaardigheid van partijen is geen sprake, omdat er meer kampeerders zijn dan standplaatsen. Verder kent de recreant nauwelijks huurbescherming, of bescherming tegen forse tariefverhogingen, bemiddelingskosten of andere onredelijke voorwaarden. Volgens het NACK zijn al 5000 mensen het slachtoffer geworden van de nieuwe trend van herstructurering van terreinen. De gewone langkampeerder moet in toenemende mate plaatsmaken voor mensen die in staat zijn veel geld neer te tellen voor een bungalow of kavel grond. Er is sprake van huurverhogingen ineens van wel 50%, problemen over de verkoop van stacaravans op de standplaats, gedwongen verwijdering van stacaravans, gedwongen winkelnering voor nieuwe kampeermiddelen en een ongevraagde herstructurering, soms met collectieve huuropzegging. Het gebrek aan rechtsbescherming leidt tot een massaal vertrek van de langkampeerders en omdat maar weinigen procederen, kan de eigenaar zijn zin doordrijven. De recreant is het slachtoffer en de verwachting lijkt gerechtvaardigd dat er over enkele jaren geen betaalbare kampeerterreinen in Nederland meer zijn voor mensen uit de lagere inkomensgroepen: geen sociale recreatie dus.

De minister schrijft dat de doelstelling van het Rijk erop is gericht blijvend waarborgen te bieden voor de openluchtrecreatie. Dit sterkte de heer Poppe in zijn dringende wens dat op zo kort mogelijke termijn maatregelen worden getroffen voor de rechtsbescherming van langkampeerders. Hij benadrukte dat de ontwikkelingen zo snel gaan dat niet gewacht kan worden op de uitkomsten van het toegezegde onderzoek en de maatregelen die daar eventueel uit voortvloeien. Dan zullen al vele kampeerders voorgoed van hun plaats verjaagd zijn. Is de minister bereid, lopende het onderzoek en in afwachting van eventuele aanpassing van het beleid, de rechtsbescherming van de langkampeerders te regelen, desnoods in een algemene maatregel van bestuur (AMvB)? Is hij bereid de volgende, tijdelijke maatregelen te nemen:

– huurbescherming voor de langkampeerder overeenkomstig de regeling voor woonruimten;

– maximering van de tariefsverhoging tot de stijging van het prijsindexcijfer en de kosten tengevolge van overheidsmaatregelen;

– een prijsbeschikking waarin een redelijk maximum wordt gesteld aan bemiddelingskosten (f 500);

– een verbod op de verkoop van losse kavels op kampeerterrein;

– geen herstructurering dan met instemming van de bewoners;

– een expliciet verbod op de koppelverkoop van standplaats plus kampeermiddel? Ten slotte zou het algemeen verbindend verklaren van de Recron-voorwaarden en -prijsadviezen voor de hele sector kunnen worden overwogen.

De heer Poppe wees erop dat de segregatie in de steden nu wordt aangepakt, terwijl de toenemende segregatie in de recreatie op zijn beloop wordt gelaten. Is de minister bereid de voorstellen voor een snelle verbetering van de rechtsbescherming van de langkampeerders over te nemen?

Mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven (CDA) vond de voortgangsrapportage teleurstellend. Hij is niet meer dan een opsomming van activiteiten en regelingen, terwijl het economisch belang van de sector openluchtrecreatie en daarmee van het toerisme een kabinetsbrede aanpak rechtvaardigen. In deze sector zijn 300 000 mensen werkzaam, verdienen 40 000 ondernemers hun brood en wordt jaarlijks 38 mld. besteed, 14% van alle consumptieve bestedingen. Een beoordeling van de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen van het beleid ontbreekt echter in de rapportage. Zij benadrukte dat openluchtrecreatie meer is dan het aanleggen van fietspaden, bossen en kampeerterreinen. Het is jammer dat de eerder toegezegde notitie over toerisme van de staatssecretaris van Economische Zaken nog niet is uitgebracht, want beide beleidsterreinen kunnen elkaar versterken. Ook op andere terreinen is een samenhangend beleid nodig. Door het ontbreken van voldoende politie in overvolle toeristische gebieden bijvoorbeeld, komen gemeentelijke overheden in de knel, terwijl toeristen zullen worden afgeschrikt door het stempel van drugs- en criminaliteitsland dat Nederland door zijn liberale drugsbeleid heeft in het buitenland. Verder zou de toegankelijkheid van recreatieve voorzieningen als pretparken zijn gebaat bij een laag BTW-tarief, zoals is bepleit bij de oprichting van het Platform toerisme en recreatie. Heeft de minister voorstellen ter zake in gedachten? Wat doet hij trouwens met de adviezen van het platform en van de Raad voor de openluchtrecreatie? Mevrouw Van Ardenne wees erop dat de verhoogde lasten op plaatselijk niveau doorwerken in de lasten van de recreanten.

Zij had kritiek op het feit dat geen informatie wordt verschaft over het verloop van de decentralisatie, deregulering en privatisering. De rijksoverheid kiest voor sturen op afstand, maar wie heeft de regie? Zij kiest voor sturen op hoofdlijnen, maar wie bepaalt die hoofdlijnen? Waar wordt uiteindelijk besloten over de toekenning van gelden? Hoe staat het met de toegankelijkheid? De provincies is in dezen een belangrijke taak toebedacht, maar is dit belanghebbenden bekend? Hoe verloopt de integratie van activiteiten op het terrein van openluchtrecreatie op provinciaal en gemeentelijk niveau? Is er al sprake van een goede structuur? Het plan van aanpak in het kader van het plan NUBL is een goed voorbeeld van samenwerking tussen partners op een aantal belangrijke thema's, maar er zijn ook veel onbenoemde gebieden waar al openluchtrecreatie op gang is of nog moet komen. Hoe is of wordt dan voorzien in enige structuur?

In een artikel in het blad «Van nature» wordt ingegaan op de achterstand die is ontstaan bij de verwezenlijking van de ecologische hoofdstructuur. Ziet de minister dit als een knelpunt?

Mevrouw Van Ardenne vond dat in een voortgangsrapportage ook een financiële paragraaf thuishoort. De bedragen zijn bekend, maar hoe zit het met de financiële verantwoording? Wat is bijvoorbeeld waar van de berichten dat de voorzieningen aan de Nederlandse kusten achterblijven waardoor Duitse toeristen wegblijven? Hoe wordt het Groenfonds gevoed?

Zij herinnerde eraan dat haar fractie bij de behandeling van de Wet op de openluchtrecreatie heeft gevraagd om een standaardreglement voor het langkamperen. Dit verzoek is afgewezen, omdat de Recron een privaatrechtelijk reglement zou ontwikkelen. Volgens de Wet op de openluchtrecreatie hoeft geen enkel reglement getoetst te worden; het hoeft slechts te worden overlegd bij de aanvraag voor een vergunning voor een kampeerterrein. Dit betekent dat er inderdaad geen rechtsbescherming is en veel langkampeerders dreigen in de knel te komen door beslissingen van campinghouders. De minister stelt nu voor een onderzoek te doen verrichten, maar het is de vraag of hij daarmee niet te laat is. Waarom is hij niet eerder in actie gekomen? De minister schrijft dat hij zal aandringen op snelheid, maar hij bepaalt toch zelf wanneer het onderzoek gereed moet zijn? Wanneer zullen de gevraagde gegevens beschikbaar zijn? Hoe denkt de minister de belangen van de langkampeerders te kunnen beschermen?

In de rapportage wordt aangekondigd dat de Kamer eind 1995 een notitie zal ontvangen over de relatie tussen recreatie en milieu. Die belofte is helaas nog niet vervuld. Welke maatregelen worden in het kader van dit belangrijke thema voorzien? Hoe voert de minister het in het NMP II verwoorde beleid uit? Wil hij in zijn rapportage ook ingaan op de mogelijkheden die hij ziet om de lagere overheden, inclusief de waterschappen, ertoe te bewegen het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in openbaar groen terug te dringen? Wat heeft het overleg met IPO en VNG ter zake opgeleverd? Juist omdat in de particuliere sector grote inspanningen worden geleverd om het gebruik van deze middelen terug te dringen, is het toch alleszins gerechtvaardigd dat eenzelfde inspanning van de overheden wordt gevraagd, aldus mevrouw Van Ardenne.

In het recente advies van de Raad voor de openluchtrecreatie wordt gewezen op de knelpunten in de ruimtelijke ordening. Het zogenaamde inbreiden van het stedelijk gebied gaat ten koste van het openbaar groen, van speelplaatsen en van andere recreatieruimte binnen de stedelijke gebieden. Hoe wil de minister deze problematiek aanpakken?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA) vond de voortgangsrapportage vooral een berichtgeving over de hoofdlijnen van het beleid en niet, zoals de bedoeling was, een strategische planning met nadere vertaling in concrete projecten en actiepunten. Het is vooral opvallend dat een tijdpad ontbreekt.

In 1993 is besloten de bemoeienis van de rijksoverheid met de recreatiesector te beperken. Dit beleid zal, ondanks de nodige kritiek die het heeft ontmoet, worden voortgezet. Mevrouw Swildens zei dat haar fractie haar instemming met dit beleid handhaaft, maar wel onder de voorwaarde dat de sector in het proces van decentralisatie en deregulering wordt begeleid. Bovendien moet die begeleiding worden volgehouden zolang de alternatieven die na de decentralisatie-operatie zijn ontwikkeld, nog niet (helemaal) van de grond zijn gekomen. Versterking van de sector moet het motto zijn, maar het begeleidingsproces is daar nu te mager voor. Er bestaat behoefte aan een soort overgangsstrategie die ertoe leidt dat de rijksoverheid, de andere overheden, de betrokken organisaties en het bedrijfsleven toegroeien naar een concrete eindsituatie. Waar provincies en het lokale bestuur dit proces nog niet oppakken, zou de rijksoverheid meer stimulerend moeten optreden. Verder verdient de professionalisering van de non-profitorganisaties ondersteuning. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Platform ruimte voor recreatie dat die stimulans nog wel enige tijd nodig heeft.

In het door dit platform geëntameerde onderzoek naar het verloop van het proces van decentralisatie zijn niet alleen de manco's in beeld gebracht, maar ook de mogelijkheden voor een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van alle non-profitorganisaties hun zegje kunnen doen. Mevrouw Swildens wees erop dat een dergelijke werkwijze het risico van eenzijdige informatievoorziening ondervangt. Overigens heeft de minister het platform toegezegd dat hij met iedere betrokken gedeputeerde apart over dit onderwerp zal spreken. Wat is de uitkomst van die gesprekken?

De nota Kiezen voor recreatie markeert de omslag van kwantitatief naar meer kwalitatief beleid. In de voortgangsrapportage wordt dit beleid onvoldoende uitgewerkt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de problematiek van de bereikbaarheid en de uitgangspunten diversiteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid, terwijl de ontwikkeling van natuur en landschap en niet te vergeten de plattelandsvernieuwing toch veel uitdagingen bieden voor het beleid op het terrein van de openluchtrecreatie. Ook de relatie tussen natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur en daarbuiten verdient meer aandacht. Zij benadrukte dat het dan niet alleen gaat om het openstellen van het cultuurlandschap, maar ook om de totstandkoming van groene-lijnstructuren. De Europese Unie (EU) heeft middelen ter beschikking gesteld voor de compensatie van boeren bij de aanleg van wandelpaden. Wat is er sindsdien gebeurd? Overigens is het stimuleren van groene structuren voor wandelaars en fietsers niet alleen van belang voor de recreatie, maar ook voor de economie. Mevrouw Swildens vond recreatief medegebruik belangrijk, maar meende dat dit wel aan een aantal voorwaarden moet worden gebonden.

Zij vroeg vervolgens wat er is gebeurd met de adviezen van de Raad voor de openluchtrecreatie en van de Natuurbeschermingsraad en met de andere onderzoeken die op bladzijde 4 van de voortgangsrapportage worden opgesomd.

In het structuurschema Groene ruimten wordt gesteld dat de geluidssporten buiten de EHS moet blijven. Mevrouw Swildens drong erop aan dat de extra middelen die het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil inzetten, worden gebruikt voor het zoeken naar alternatieven. Overigens was zij verheugd dat in samenwerking met de organisaties de mogelijkheden van een gedragscode worden onderzocht. Is de minister bereid hieraan aandacht te besteden? Is hij bereid een actieve rol te spelen bij het tot standkomen van de AMvB Stiltegebieden als het gaat om een andere geluidssport, het vliegen met kleine vliegtuigjes?

In de voortgangsrapportage wordt nauwelijks ingegaan op de natuurgerichte recreatie langs het water, ook al tekenen zich in de praktijk grote kwantitatieve en kwalitatieve tekorten af. Zou hier een behoefteraming op zijn plaats zijn?

Bij de ontwikkeling van ligplaatsen voor de pleziervaart moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de draagkracht van de natuur. Helaas wordt in de rapportage nauwelijks gewag gemaakt van het feit dat de Stichting recreatie toervaart goede voortgang maakt. Evenmin wordt ingegaan op de inspanningen van de sector op het terrein van de milieuzorg. In dit verband vroeg mevrouw Swildens of de oplossing van baggerproblematiek in jachthavens kan worden verankerd in de vierde nota Waterhuishouding.

Zij merkte vervolgens op dat groen en recreatie in en rond de stad integraal moeten worden benaderd, ook op de nieuwe Vinex-locaties. Dit klemt des te meer nu besloten is dat er voor het jaar 2005 ruim 300 000 woningen extra moeten worden gebouwd. Ook bij de actualisering van het Vinex-beleid moet met de recreatie uitdrukkelijk rekening worden gehouden. Zij drong erop aan dat de minister de vinger aan de pols houdt en zijn toezegging nakomt dat behoefteramingen zullen worden opgesteld voor de recreatie van allochtonen. Ook de behoeften van oudere mensen zouden hierbij moeten worden betrokken.

Zij drong er verder op aan dat «groen» en «rood» gezamenlijk worden benaderd en dat de strategische groenprojecten en lijnelementen snel worden verwezenlijkt. De groene structuren moeten overigens ook planologisch worden beschermd. In het kader van de landinrichting kan efficiënter en effectiever worden gewerkt. Is de minister bereid het geld dat deze efficiëntie kan opleveren, in te zetten voor meer projecten op dezelfde snelle manier? Overigens is het verheugend dat de minister de gemeentelijke landschapsprijs voor een aantal jaren heeft verlengd.

Mevrouw Swildens vond dat in de rapportage te weinig aandacht wordt besteed aan voorlichting en onderwijs.

Zij vroeg hoe de minister denkt over de vraag van de recreatieschappen of zij de middelen die vrijkomen door vervreemding van gronden, mogen inzetten voor herinvesteringen.

Omdat het compensatiebeginsel alleen wordt toegepast bij substantiële verliezen, komen wandel- en fietspaden die worden verbroken daarvoor niet in aanmerking. Is de minister bereid hierin verandering te brengen?

Ook zij wees op de problemen van de langkampeerders en op het feit dat dezen vaak behoren tot de groep van de minst of weinig draagkrachtigen. Bij de invoering van de Wet op de openluchtrecreatie werd ervan uitgegaan dat eventuele problemen door de marktpartijen zelf zouden kunnen worden opgelost, maar dit stokt in de praktijk, omdat er geen sprake is van gelijkwaardigheid van marktpartijen. De wet biedt wellicht wel enige mogelijkheden om onredelijke voorwaarden tegen te gaan. Zo wordt in artikel 9 bepaald dat bij de aanvraag van een vergunning een reglement moet worden overlegd. Het is echter niet duidelijk of dit reglement kan worden getoetst op civielrechtelijke aspecten, dus op de redelijkheid van de bepalingen. Omdat er zoveel onduidelijkheid bestaat en snelheid is geboden, zou een richtlijn moeten worden opgesteld met criteria waaraan het reglement moet worden getoetst. Wil de minister nagaan of in een dergelijke richtlijn ook bepalingen kunnen worden opgenomen voor de wijze waarop prijzen en prijsstijgingen worden vastgesteld en berekend? Hetzelfde geldt voor koppelverkoop en het vergoedingspercentage bij bemiddeling. Het publiekrechtelijk belang speelt hierbij uiteraard een belangrijke rol en kan het motief vormen voor het uitvaardigen van een dergelijke richtlijn. Het gaat immers om mensen die geen andere vakanties kunnen organiseren of bekostigen. Ook artikel 22 van de nieuwe Wet op de openluchtrecreatie zou een aanknopingspunt kunnen bieden. Verder biedt het Burgerlijk Wetboek wellicht aanknopingspunten om een redelijk gedrag van terreinhouders af te dwingen. Zij wees op artikel 248 van Boek 6 waarin wordt bepaald dat een overeenkomst niet alleen de door de partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke naar aard van de overeenkomst uit de wet of uit gewoonte of de eisen van redelijkheid of billijkheid voortvloeien. Wil de minister de mogelijkheden van deze wetsartikelen bezien? Zij wees erop dat het voor betrokkenen ondoenlijk is voor ieder incidenteel geval een beroep te doen op de rechter, ook gelet op de kosten die hiermee gepaard gaan. Wil de minister bevorderen dat het toegezegde onderzoek binnen de kortst mogelijke termijn wordt afgerond en in de tussentijd de mogelijkheden van een tussentijdse maatregel bezien?

De heer Ter Veer (D66) vroeg allereerst naar de plaats die de minister in het structuurschema Groene ruimten toekent aan de recreatie, in het bijzonder bij de uitwerking van de ecologische hoofdstructuur. Krijgt recreatie een volwaardige plaats in de drie kernelementen: landbouw, natuur en landschap? Diezelfde vraag kan gesteld worden voor het beleid voor de plattelandsvernieuwing; krijgt recreatie hierin de aandacht die zij verdient? De keuze voor het terugtreden van de overheid kan tot uitdrukking komen in het feit dat zij wat minder royaal financiële middelen ter beschikking stelt, maar mag er niet toe leiden dat zij zich niet langer bezighoudt met voorwaarden stellen en begeleiding via de regelgeving. De decentralisatie-impuls kan immers alleen een werkelijke impuls zijn als de bemoeienissen van provincies en gemeenten werkelijk iets om het lijf hebben.

Dit bracht de heer Ter Veer op de vraag of de terugtredende overheid zich ook buigt over het probleem van de langkampeerders of het laat bij de constatering dat zich problemen voordoen. Hij meende dat de rijksoverheid hierin niet kan berusten, omdat deze groep consumenten meer bescherming behoeft. Hij pleitte voor de vaststelling van een maximale prijsverhoging per jaar en voor termijnen voor het opzeggen van overeenkomsten. De brief van de minister biedt de langkampeerders te weinig rechten.

De discussie over de bemoeienis van de overheid leidt tot de vraag of het huidige systeem van voortgangsrapportages moet worden gehandhaafd of dat in het vervolg kan worden gekozen voor een onderdeel recreatie in de memorie van toelichting bij de begroting van het ministerie van LNV. De heer Ter Veer drong erop aan dat hierover vanmiddag een afspraak wordt gemaakt.

De toegankelijkheid voor de recreant, ook van gebieden van natuur en landschap, is belangrijk. Natuurlijk moet er verstandig worden omgegaan met de groene ruimte, maar er moet ook ruimte zijn voor recreatie. De toegankelijkheid voor en het medegebruik van fietsers is over het algemeen redelijk geregeld, maar voor wandelaars is dit niet het geval. Juist op dit punt moet de overheid alert zijn. Zo mogen bij de opstelling van nieuwe landinrichtingsplannen bestaande of te ontwikkelen wandelroutes niet over het hoofd worden gezien.

De heer Ter Veer vond uitbreiding van het aantal aanlegplaatsen voor de recreatievaart gewenst. Verder drong hij erop aan dat meer aandacht wordt besteed aan het thema milieuzorg. In dit kader vroeg hij of de minister overweegt initiatieven te nemen om het gebruik van biosmeermiddelen en -diesel te stimuleren.

Wil hij verder aandacht besteden aan de randstad-groenstructuur? Ziet hij de verstedelijkte recreatie als een essentieel onderdeel van zijn portefeuille?

De heer Ter Veer onderschreef de voornemens om de structuur van de sector te versterken, de kennisachterstand weg te werken, meer onderzoek te initiëren onder meer door het Kenniscentrum te stimuleren en voor de regionale belangenbehartiging. Kan voor de financiering van deze zaken eventueel ook uit het Groenfonds worden geput?

Dat fitte VUT-ters zich in toenemende mate terugtrekken op het platteland om te «drentenieren» heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en het gebruik van de groene ruimte. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van historische en nieuwe buitenplaatsen. Op zich is dit geen bezwaar, maar wel als het leidt tot een wildgroei van golfbanen e.d. en een sterke toename van het aantal tweede woningen. Dergelijke ontwikkelingen mogen niet als een verrassing komen; de rijksoverheid en de lagere overheden moeten zich daarop tijdig voorbereiden.

Hij vroeg verder aandacht voor het kamperen bij de boer, al had hij de indruk dat dit op dit moment redelijk verloopt.

Tot slot vroeg hij of de overheid probeert voor de versterking van de recreatie een bijdrage te verkrijgen uit Europese fondsen.

Het antwoord van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De minister wees erop dat bij de behandeling van de nota Kiezen voor recreatie, het structuurschema Groene ruimte en de nota Dynamiek en vernieuwing besluiten zijn genomen over nieuwe, decentrale bestuurlijke verhoudingen. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de strategische visievorming, wet- en regelgeving, voor het sturen op hoofdlijnen en toetsen op resultaat; voor de beleidsuitwerking en -uitvoering dragen de andere overheden en de particuliere sector de verantwoordelijkheid. In de nota Dynamiek en vernieuwing is daarnaast nog de nadruk gelegd op een integrale, gebiedsgerichte benadering waarbij gezamenlijke initiatieven uit de regio-bottom-up via de provincies worden aangereikt. Een voorbeeld van deze benadering is het NUBL-project dat deze week in een convenant is bekrachtigd. Recreatie is en wordt op deze manier onderdeel van integraal beleid.

Hij zag goede ontwikkelingskansen voor het recreatiebeleid als onderdeel van een aantal essentiële integrale beleidsthema's van de regering. Daarbij noemde hij in de eerste plaats de rol van recreatie in het verstedelijkingsproces. Hij wees als voorbeeld op de discussie over de toekomst van de randstad en het groene hart waarin recreatie een vooraanstaande rol speelt. Verder moet de besluitvorming over nieuwe woningbouwlocaties ook de groene omgeving omvatten. Groen is essentieel voor de leefbaarheid in grote stedelijke agglomeraties, maar ook voor een wervend vestigingsklimaat in concurrentie met andere Europese landen. De afstemming tussen de stedelijke en de groene planning, inclusief de watergerelateerde recreatie, moet echter worden verbeterd; de aanpak van deze problematiek is een van de speerpunten van het beleid van het structuurschema Groene ruimte, via het beleid voor de randstad-groenstructuur, en de nota Dynamiek en vernieuwing. Samen met de provincies zal de uitvoering met voorrang worden opgepakt van de strategische groenprojecten randstad-groenstructuur.

De minister wees erop dat recreatieprojecten buiten de strategische groenprojecten en de landelijke routenetwerken zijn gedecentraliseerd naar de provincies; alleen bij de bovenregionale projecten is nog sprake van een rijksverantwoordelijkheid. De gemeenten dragen de verantwoordelijkheid voor de binnenstedelijke recreatie. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de expertise die het ministerie ter beschikking stelt zoals de resultaten van het onderzoek naar de zogenaamde groene kerncijfers.

Met de visie Stadslandschappen is een bijdrage geleverd aan de discussie over de toekomst van het ruimtelijk beleid ten aanzien van groen en verstedelijking. De uitkomsten van die discussie en de daarop gebaseerde beleidsmatige conclusies worden neergelegd in de balans van de visie Stadslandschappen die hopelijk medio dit jaar zal worden uitgebracht. In het kader van de actualisering van het Vinex-beleid moeten aanvullende groenplannen worden opgesteld; in de onderhandelingen over de rijksbegroting voor 1997 en zeker ook voor 1998 moeten hierover beslissingen worden genomen. De minister voegde hieraan toe dat zijn ministerie nauw is betrokken bij de actualisering van de Vinex en bij de opstelling van de randstadvisie, waarin ook de visie op de toekomst van het groene hart zal worden opgenomen.

Hij zei dat hij ervan uitgaat dat «rood» betaalt voor «groen», dat wil zeggen dat bij belangrijke projecten, maar ook in de investeringsprogramma's voor verdere verstedelijking, middelen worden gereserveerd voor groenvoorzieningen. Hij ontkende dat «groen» moet wijken voor «rood». Integendeel zelfs, «rood» en «groen» moeten in een vloeiende relatie worden gezien. Die gedachte is ook neergelegd in de nota Dynamiek en vernieuwing.

In het structuurschema Groene ruimte wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de verhouding tussen natuur en recreatie. Medegebruik en het voorkomen van onomkeerbare schade staan daarbij centraal. De uitwerking is aan de provincies en gemeenten.

In de tweede plaats noemde de minister de rol van de recreatie bij de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wordt in het kader van de plattelandsvernieuwing vanzelfsprekend ruimte gemaakt voor recreatie, want ook voor de leefbaarheid, het economisch perspectief en de werkgelegenheid van het landelijk gebied is recreatie belangrijk. Een deel van de zogenaamde Cluster-III-middelen zal worden besteed voor projecten voor de recreatie. Ongeveer 20 van de 70 ingediende projectvoorstellen hebben betrekking op toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. In de jaren 1994–1995 zijn circa 35 WCL-projecten gehonoreerd die een directe relatie hebben met toerisme en recreatie.

De minister beaamde dat regionale belangenbehartiging belangrijk is. Om te bereiken dat de sector de kansen die er liggen, ook werkelijk oppakt, is meer professionaliteit nodig en moeten samenspraak en samenwerking van de talrijke recreatief-toeristische organisaties worden bevorderd. Het beleid is enerzijds gericht op versterking van de grote organisaties; Recron en Hiswa worden via een aanjaagsubsidie gesteund in hun plannen voor versterking van de regionale belangenbehartiging. Het is uiterst positief dat de leden van de betrokken organisaties de noodzaak hiervan inzien en zich bereid hebben getoond zelf een bijdrage te leveren door verhoging van de contributie. Daarnaast moeten ook de niet-ondernemersorganisaties tot krachtenbundeling en versterking komen. Regionale krachtenbundeling behoeft maatwerk. Mede daarom is anderzijds financiële steun toegezegd aan een project van het Platform ruimte voor recreatie dat erop is gericht regionale samenwerkingsstructuren van de grond te krijgen.

Vervolgens is het aan de provincies ervoor te zorgen dat processen op gang komen, goed verlopen en zo worden georganiseerd dat de recreatief-toeristische belangen gelijkwaardig aan bod komen in o.a. de landinrichting, in de WCL-uitwerkingen, bij de uitwerking van de strategische-groenprojecten en bij de voorstellen voor de plattelandsvernieuwing. De minister zei dat hij binnenkort in een gesprek met het IPO hiervoor aandacht zal vragen. Verder zal worden gesproken over de bredere gevoelens van ontevredenheid van de recreatiesector over de invulling van de gedecentraliseerde verantwoordelijkheden van de openluchtrecreatie door de provinciale besturen. Overigens is er geen apart overleg met iedere gedeputeerde toegezegd; dat lijkt in dit stadium ook niet nodig. Hij vond de vrees dat de grotere organisaties de overhand krijgen ongegrond. Het veld is zeer divers en moet als geheel in beweging komen. De rijksoverheid zal daaraan een bijdrage leveren, maar verder is een belangrijke taak weggelegd voor de provinciale besturen die nu, althans zo lijkt het, nog niet al hun, ook financiële, mogelijkheden uitputten. De toenemende professionalisering en kwaliteitsverbetering op basis van het marktmechanisme leiden inderdaad tot veranderingen in de sector. De organisaties worden versterkt en verder worden er samenwerkingsmodellen opgezet. De rijksoverheid stelt daarvoor middelen ter beschikking.

De minister wees erop dat de verbetering van de recreatieve toegankelijkheid van het agrarisch gebied een extra aandachtspunt is in de komende periode. Zo richt het project Agritoerisme zich op verbetering van het perspectief van de landbouw door recreatie en op vergroting van de recreatieve gebruiks- en belevingswaarden van het agrarisch gebied. Gebruik kan worden gemaakt van de tijdelijke subsidieregeling Waterschappen en recreatief medegebruik en de MacSharry-regeling voor de lange-afstandswandelpaden. Overigens blijft het instrument van de landinrichting in dit kader ook van belang, zeker omdat het op nieuwe leest wordt geschoeid. De herijkingsoperatie van dit instrument zal zijns inziens meer mogelijkheden bieden voor de recreatief-toeristische invalshoek, zoals in het overgangsgebied stad-land. Ook bos- en natuurgebieden zijn en blijven voor de recreatieve beleving van groot belang. De verhouding recreatie en natuur is in de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Dit geldt evenzeer voor de betrekkingen tussen de verschillende organisaties als ANWB, Staatsbosbeheer en het Wereld-natuurfonds. De toegankelijkheid en openstelling van bossen en natuurterreinen is fors toegenomen. Zoals bekend streeft Staatsbosbeheer naar een openstelling van 90% van de terreinen binnen tien jaar. Hij wees tot slotte op de mogelijkheden die de regeling Functiebeloning bos- en natuurterreinen en de Natuurschoonwet bieden.

Aan een integrale benadering van het landelijk gebied, de relaties tussen stad en land en de plaats van de recreatie wordt veel waarde gehecht, aldus de bewindsman. Hij vond het voor de voortgang en planning niet zinvol steeds afzonderlijke rapportages over het sectoraal beleid aan de Kamer voor te leggen. Uiteraard zal de Kamer worden geïnformeerd over de hoofdlijnen, de voortgang en de planning van het recreatiebeleid. Maar zijns inziens kan dit het beste gebeuren in de memorie van toelichting bij de begroting en in het meerjarenprogramma Groene ruimte, waarin de recreatie integraal onderdeel is van de uitvoering van het beleid. Bij deze informatie zullen ook de concrete recreatieprojecten en actiepunten worden vermeld. Verder zal een heldere financiële verantwoording worden opgenomen. Overigens komt recreatie, als onderdeel van het integraal beleid, ook aan bod in de balans Visie stadslandschappen en in het programma Dynamiek landelijk gebied als onderdeel van de uitvoering van de nota Dynamiek en vernieuwing.

De toegenomen vestiging van «fitte vutters» op het platteland moet in samenwerking met de provincies en de minister van VROM worden begeleid. Deze vormen van «nieuw wonen» leiden er mede toe dat het platteland niet alleen meer agrarisch is; ook daarom moet naar een samenhang worden gezocht.

Voor de publieke-private samenwerking bestaat veel belangstelling. De provincie Utrecht heeft met startsubsidie van het ministerie van LNV een particulier bureau opdracht gegeven de PPS-activiteiten te coördineren en via voorlichting en informatie de kennis op dit terrein uit te dragen. Dit PPS-Groenbureau komt op korte termijn met concrete voorstellen voor de samenwerking tussen overheden en private partijen. Naar verluidt heeft de provincie Zuid-Holland eind vorig jaar opdracht gegeven aan het PPS-groenbureau voor een inventarisatie van de PPS in het gebied Haaglanden.

Het aanwijzen van locaties voor motorcross is en blijft een zaak van de andere overheden. Wel vindt overleg plaats via de regionale directies van het ministerie van LNV en de betrokken overheden over probleemsituaties, knelpunten en eventueel geschikte locaties.

De minister zei dat hij is betrokken bij de opstelling van de nieuwe nota over het toeristisch beleid door de staatssecretaris van EZ. Verder vindt overleg plaats tussen de betrokken ambtenaren van de beide ministeries.

Het verzoek van de Recron voor verlaging van het BTW-tarief voor toeristische activiteiten en pretparken is ter kennis gebracht van de staatssecretaris van Financiën. Op enig moment zal hierover nader van gedachten worden gewisseld. Overigens komt dit vraagstuk ook aan de orde bij de behandeling van het project Recreatie op eigen benen.

De begrenzing van de EHS en de natuurontwikkelingsgebieden zal in het eerstvolgende overleg met de provincies aan de orde komen. Het tempo is, zoals bekend, onderwerp van een convenant tussen Rijk, IPO en de provincies.

Naast het plan van aanpak NUBL zijn er diverse experimenten opgezet in het kader van de plattelandsvernieuwing. De provincies hebben de regie van die experimenten.

De minister antwoordde bevestigend op de vraag of het Groenfonds inmiddels werkt en ook voor recreatie kan worden ingezet. Het Rijk heeft voor de uitvoering van het structuurschema Groene ruimte (SGR) middelen in het Groenfonds gestort. Het fonds is in 1995 voor een bedrag van 35 mln. aan leningen aangegaan voor extra grondaankopen, zoals voorzien in het SGR. Thans onderzoekt het de extra mogelijkheden voor financiering van het groen. Verder wordt gewerkt aan een koppeling tussen de fiscale regeling Groen beleggen en de projecten uit het SGR die met behulp van leningen worden gefinancierd. Ook de recreatie kan op die manier profiteren van de werking van het Groenfonds.

In de afgelopen jaren is in nauw overleg met de watersportorganisaties veel energie gestoken in het recreatief-toeristisch ontwikkelingspotentieel van het thema Nederland-waterland. Het landelijk aanlegplaatsenplan en de verzelfstandigde uitvoering van het recreatie-toervaarnet zijn voorbeelden van stimulering door de rijksoverheid. Na afronding van het zogenaamde Landelijk aanlegplaatsenplan zijn met subsidie van de ministeries van LNV en van EZ een cursus en werkboek Landelijk aanlegplaatsenplan ontwikkeld. Het werkboek moet een handvat bieden voor de realisatie en het beheer van aanlegplaatsen. De rijksoverheid treedt vooral stimulerend op; de uitvoering ligt weer vooral bij de andere overheden, het particulier initiatief en uiteraard de watersportsector.

Het snelvaren is geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement. Dit schrijft een maximumvaarsnelheid voor de pleziervaart voor van 20 km/u, tenzij de vaarwegbeheerder andere snelheden toestaat. Rijkswaterstaat regelt als beheerder van de rijkswateren de snelheid op die wateren en stelt die zonodig jaarlijks bij. Daarbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het zoneringsplan voor de snelle watersport van het breed overleg waterrecreatie. De ervaringen met de regeling in rijkswateren zijn overwegend positief.

De minister zei dat het gebruik van biodiesel en -smeermiddelen hem na aan het hart ligt. De sector heeft zich bereid verklaard deze middelen te gaan gebruiken in bijvoorbeeld buitenboordmotoren, maar daartoe moeten eerst de verkrijgbaarheid en de distributie worden verbeterd.

In opdracht van de Hiswa is met subsidie van de betrokken departementen, waaronder LNV de zogenaamde nautische baggerproblematiek jachthavens nader onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat circa driekwart van de verontreiniging van de bagger in jachthavens wordt veroorzaakt door externe omstandigheden. Dit rapport is aangeboden aan de minister van Verkeer en Waterstaat met de intentie een en ander in te kaderen in de landelijke baggerproblematiek en in dat kader naar oplossingen te zoeken.

Ook voor het beleid voor de kleine vliegtuigjes is de minister van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk. Bij de opstelling van de AMvB Luchtvaartterreinen ziet de minister van LNV wel toe op de juiste afstemming met het EHS- en SGR-beleid. Overigens zijn de stiltegebieden opgenomen in de milieubeschermingsgebieden en die behoren tot de bevoegdheid van de provincies.

Met de VNG en de betrokken groenorganisaties wordt overleg gevoerd over het terugdringen van het gebruik van chemische gewasbescher- mingsmiddelen. Doel is tot een sluitende afspraak te komen. De resultaten van dit overleg worden opgenomen in de evaluatie van het meerjarenplan Gewasbescherming die na de zomer verschijnt.

De voortgangsrapportage Milieu en toerismerecreatie, een gezamenlijk produkt van de ministeries van V&W, VROM, EZ en LNV in het kader van het NMP II, is onlangs voorgelegd aan de minister van VROM met het verzoek hem spoedig voor te leggen aan de rijksmilieuhygiënische commissie. De rapportage zal onmiddellijk na bespreking in de ministerraad aan de Kamer worden voorgelegd.

De problematiek van de langkampeerders verdient inderdaad serieuze en gedegen aandacht, zo vervolgde de minister. Het is een sociaal vraagstuk, omdat langkampeerders over het algemeen behoren tot de minst draagkrachtigen en de groepen die geen andere mogelijkheden hebben voor vakantie. Hij verwees naar zijn brief van 19 maart waarin wordt gesproken over de verbeterde consumentenbescherming via het nieuw Burgerlijk Wetboek en de mogelijkheid van zelfregulering. Het probleem van de langkampeerders is geen nieuw probleem, maar het aantal klachten is fors toegenomen. Daarom zal nu, mede op verzoek van de organisaties, nader onderzoek worden verricht. Hij was overigens verheugd dat de organisaties nu ook bereid zijn de benodigde gegevens te verstrekken. Dit onderzoek is ook van betekenis voor de inhoud van de onderhandelingen tussen de consumentenorganisaties en de Recron in het kader van de zelfregulering. Het onderzoek zal in nauw overleg met de consumentenorganisaties en de Recron plaatsvinden. Het zal worden uitgevoerd door een extern bureau en moet binnen korte tijd worden afgerond. Hij ging ervan uit dat de resultaten eind augustus begin september beschikbaar zijn. Nog ruim voor het volgende seizoen kunnen dan maatregelen worden genomen. Ook de genoemde juridische aspecten zullen in beschouwing worden genomen.

Over de beperking van het aantal kampeerplaatsen voor scoutinggroepen was hem niets bekend. Zo zij er al zijn, is dit een zaak van de gemeenten.

De adviezen van het Platform ruimte voor recreatie en de Raad voor de openluchtrecreatie worden bij het beleid betrokken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het advies over de stedelijke recreatie dat goede gedachten en handvatten biedt voor toekomstig beleid.

Gedachtenwisseling in tweede termijn

De heer Passtoors (VVD) zei dat zijn fractie doordrongen is van de ernst van de problemen van de langkampeerders. Hij stemde in met het voorgenomen onderzoek. Een goed onderzoek zal meer handvatten bieden voor concrete maatregelen dan een regeling op korte termijn. De exploitatie van recreatiegebieden is in principe geen taak van de overheid, maar moet onder goede randvoorwaarden worden overgelaten aan anderen. Hij drong erop aan dat bij het onderzoek ook aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden van buitenrechtelijke geschillenbeslechting via de ARD.

Hij ging akkoord met een verslag over de voortgang in de memorie van toelichting, mits die rapportage voldoende uitgebreid is. Misschien is een jaarlijkse rapportage bij de presentatie van de begroting een goede tussenweg.

De heer Poppe (SP) meende dat de minister de opmerkingen over de toenemende commercialisering binnen de recreatie omzeilt. Recreatieschappen trekken zich op aan het prijspeil van de commerciële recreatie waardoor alles steeds duurder wordt. Verder is het verontrustend dat commerciële ondernemingen als projectontwikkelaars en grootwinkelbedrijven die tot nu toe weinig binding hadden met de recreatie, zich nu op de sector storten.

Het is mooi dat artikel 22 van de wet bepaalt dat bij overeenkomsten enig niet redelijk voordeel voor een van de partijen nietig is, maar de consument moet de rechter dan wel van de onredelijkheid en onbillijkheid van de overeenkomst overtuigen. Die rechtsgang, de eigen bijdrage voor de rechtshulp en eventueel de proceskosten vormen een enorme drempel en de sfeer op de camping is ongeacht de uitkomst toch voorgoed verziekt. De heer Poppe pleitte er daarom nogmaals voor om, lopende het onderzoek en eventuele maatregelen, tussentijds een voorziening te treffen zodat de exorbitante ontwikkeling van bemiddelingskosten en koppelverkoop en het massaal wegjagen van vaste gasten bij de herinrichting van een gebied, kunnen worden tegengegaan.

Hij maakte er bezwaar tegen dat de uitkomsten van het onderzoek pas in september beschikbaar komen. Als er dan nog maatregelen moeten worden genomen, is er al weer een nieuw jaar aangebroken. Bovendien betwijfelde hij of de contractduur gelijk oploopt met het kalenderjaar. Verder zal het de campingeigenaars en andere investeerders niet ontgaan wat de minister van plan is; zij zullen hun plannen daarop afstemmen. Hij herhaalde daarom zijn verzoek om een tussentijdse maatregel.

Mevrouw Van Ardenne (CDA) vroeg of het de bedoeling is zowel in de memorie van toelichting bij de begroting, het meerjarenprogramma Groene ruimten en de balans Visie stadslandschappen in te gaan op de voortgang van het recreatiebeleid. Is het niet verstandiger af te spreken wat waar aan de orde zal komen? Verder was zij niet zo geporteerd van een rapportage in de memorie van toelichting. Zij vroeg de minister expliciet te kiezen voor het ene of het andere model en daarover duidelijkheid te verschaffen.

Waarom moet het onderzoek naar de problematiek van de langkampeerders vijf maanden duren; de knelpunten zijn toch al bekend? Waar zoekt de minister naar? Naar de wettelijke mogelijkheden of naar de praktische problemen op dit moment? Zij stelde voor dat er als het ware twee sporen worden bewandeld: enerzijds een inventarisatie van de knelpunten en anderzijds onderzoek naar de mogelijkheden van een wettelijke aanpak.

Krijgt de Kamer de uitkomsten van het project Recreatie op eigen benen? Kan in dat kader over een eventuele BTW-verlaging worden gesproken?

De toenemende stijging van bijvoorbeeld waterschapsbelastingen, milieuheffingen, OZB, toeristenbelasting drukt op de lasten van de recreatieve voorzieningen en moet door de gebruiker worden betaald. Volgt de minister die ontwikkeling?

De gedachte achter het motto «rood» voor «groen» is duidelijk, maar het streven is er altijd al opgericht dat alles dat binnen een bestemmingsplan tot ontwikkeling moet komen, wordt betaald en dat opbrengsten en uitgaven elkaar dekken. Wat nieuw zou moeten zijn, is dat er in ieder geval groen wordt gereserveerd. Welke inzet kiest de minister?

Door de verstedelijking neemt het groen af, ook binnen de steden. Die ontwikkeling verdient de aandacht van de minister, want wat weg is, is weg, terwijl er ook dicht bij huis ruimte moet zijn voor recreatie voor diegenen die niet in staat zijn verderop te gaan.

Mevrouw Swildens (PvdA) onderschreef dat recreatie moet worden geïntegreerd in het totale beleid, maar benadrukte dat recreatie ook een eigen waarde heeft en een eigen zelfstandig belang. Onderschrijft de minister dit? Verder steunde zij het pleidooi voor een voortgangsrapportage bij de memorie van toelichting bij de begroting.

Zij benadrukte dat ook de niet-ondernemersorganisaties, gebundeld in het Platform ruimte voor recreatie, ondersteuning verdienen. De reactie van de minister op het onderzoek van het platform zal inzicht bieden in de praktijk van alledag en de samenwerking op regionaal niveau.

Het is goed dat de minister de provincies zal vragen hun financiële middelen optimaal te gebruiken. Hierbij moet ook aandacht worden besteed aan de verschillen tussen de provincies, de wijze waarop en het tempo waarmee zij tot samenwerkingsvormen komen.

Het onderzoek naar de omvang van het probleem van de langkampeerders hoeft niet zo lang te duren, omdat er al veel bij de organisaties bekend is. Overigens moet het ook zich ook uitstrekken tot de uitkomsten van het overleg tussen Recron en organisaties als ANWB over de reglementen. Ook dit kan, gezien het voorwerk, op korte termijn. Verder moet het onderzoek worden uitgebreid naar de juridische mogelijkheden. Onderzoek naar de mogelijkheid van een richtlijn met criteria voor de toetsing van de reglementen moet ook op korte termijn mogelijk zijn. In het regelement zouden o.a. bepalingen moeten worden opgenomen over prijzen, prijsstijgingen, e.d. Zij wees op het publiekrechtelijk belang op grond waarvan de minister een dergelijke richtlijn kan uitvaardigen. Als deze mogelijkheid om welke reden dan ook moet worden afgewezen, moet de Wet op de openluchtrecreatie zo snel mogelijk worden gewijzigd.

De heer Ter Veer (D66) steunde het pleidooi voor een rapportage in een annex aan de memorie van toelichting bij de begroting.

De minister stelde voor de voortgangsrapportage over het recreatiebeleid op te nemen in de memorie van toelichting. Die is weliswaar beknopt, maar in bijlage 13 over het meerjarenprogramma Groene ruimte kan naast de voortschrijding van het integrale beleid ook een aparte paragraaf openluchtrecreatie worden opgenomen. De financiële verantwoording zal in de begroting en in het meerjarenprogramma Groene ruimten worden opgenomen.

Over de programmering van het landelijk gebied zijn heldere afspraken gemaakt bij de behandeling van de begroting. Die leiden ertoe dat de Kamer op gezette tijden wordt voorgelegd wat er op dit gebied gebeurt. Aan de uitvoering van de plannen wordt hard gewerkt en met veel succes, zoals de Kamer ook in een brief van 8 februari jl. is gemeld.

Het project Recreatie op eigen benen wordt eind dit jaar afgerond. De resultaten zullen begin volgend jaar aan de Kamer worden voorgelegd.

Het samenstel van belastingen is een zaak waarvoor het Rijk niet in eerste instantie verantwoordelijk is, omdat het vooral gemeentelijke, provinciale en waterschapsbelastingen betreft. Recron en ANWB volgen de ontwikkeling van de lasten van kampeerterreinen, watersport en dagrecreatie nauwgezet. Overigens is ook de Consumentenbond op dit terrein actief.

De minister wees erop dat het compensatiebeginsel niet voor niets in het leven is geroepen: meer bouwen betekent meer groen en het verdwijnen van groen moet worden gecompenseerd. Het groen binnen de steden is vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid, zij het dat de rijksoverheid onderzoek doet naar de vraag hoeveel groen er in een gemeente zou moeten zijn. Het antwoord op die normeringsvragen wordt aan de gemeenten ter beschikking gesteld.

Hij beaamde dat de recreatie een eigenstandig belang heeft, maar dat betekent nog niet dat het sectoraal moet worden behandeld. Integratie is juist van groot belang. Met het IPO zal binnenkort over dit thema worden gesproken.

Het vraagstuk van de langkampeerders moet in kaart worden gebracht en daarvoor is inderdaad niet zoveel tijd nodig. Vervolgens moet in kaart worden gebracht welk instrumentarium kan worden ingezet, afgezien van de gang naar de rechter die natuurlijk altijd openstaat. Het enige wettelijk instrumentarium op dit moment zijn prijsmaatregelen, maar dat is wel erg vergaand en gaat bovendien de competentie van de minister van LNV te buiten. In samenwerking met de Consumentenbond, ANWB en andere betrokken organisaties zal zo snel mogelijk worden onderzocht welke problemen zich voordoen en hoe zij kunnen worden opgelost. Op dit moment is niet duidelijk op welke rechtsgrondslag richtlijnen of criteria kunnen worden gestoeld. De minister zei dat hij, conform de verzoeken van de Kamer, ervan doordrongen is dat snelheid is geboden. Hij ging ervan uit dat hij zijn bevindingen nog in juni a.s. met de Kamer zal kunnen bespreken. Daarbij zal ook worden ingegaan op de mogelijkheid van eventuele juridische instrumenten.

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Passtoors (VVD). Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Dijksma (PvdA), Poppe (SP), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (Unie 55+), De Cloe (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD) en H. G. J. Kamp (VVD).

Naar boven