22 912
Het Nederlandse aardobservatiebeleid voor de jaren '90

24 446
Ruimtevaartbeleid

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 november 1995

De vaste commissie van Economische Zaken1 heeft op 12 oktober overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over de ministersconferentie ESA 1995. Hierbij waren de volgende stukken betrokken:

– de brief van de Minister van Economische Zaken d.d. 26 april 1995 inzake een aantal recente ontwikkelingen in de ruimtevaart (kamerstuk 22 912, nr. 37);

– de brief van de Minister van Economische Zaken d.d. 6 oktober 1995 inzake ministersconferentie ESA 1995 (kamerstuk 24 446, nr. 1);

– het verslag van een werkbezoek aan het Centre Spatial Guyanais te Kourou (Frans Guyana) (kamerstuk 24 446, nr. 2).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Gelder (PvdA) vond de notitie «Ruimtevaart onderweg naar 2000» een goed en overzichtelijk stuk. De Nederlandse deelname aan het internationale ruimtestation zou kunnen oplopen tot 3%. Wat zijn daarvan de financiële consequenties?

De Nederlandse participatie in het aardobservatieprogramma is niet van belang ontbloot en het is daarom zeer merkwaardig dat VROM en OS, die wel van het programma profiteren, geen financiële bijdrage leveren. Hopelijk zal hierin verandering komen.

Industrieën moeten bewijzen in staat te zijn in te kunnen spelen op de programma's en in Nederland is van het begin af aan gekozen voor een zodanige aanpak dat het industriële draagvlak wordt vergroot. Dat is gelukt en aldus heeft Nederland een relatief groot aandeel gehad in de programma's. Nu wordt opeens het «juste retour-principe» gehanteerd ten opzichte van Italië, een principe dat in dit geval nogal geforceerde compensatiemaatregelen inhoudt. Het kan toch niet de bedoeling zijn Italië financieel tegemoet te komen zonder dat dit land zich net als Nederland heeft ingespannen om actief bezig te zijn in het kader van de Europese ruimtevaartindustrie?

Ten slotte merkte de heer Van Gelder op dat de concurrentieverhoudingen op het terrein van de lanceringen onderdeel moeten uitmaken van het handelspolitieke overleg nu landen als Rusland en China onder de marktprijzen gaan zitten en de Verenigde Staten ook protectionistische maatregelen nemen.

De heer Van Walsem (D66) had niet de behoefte om uitgebreid in te gaan op de voortreffelijke notitie. Kan de minister iets meer zeggen over de hogere kosten die zijn gemoeid met het Arianeprogramma in de overgangsfase? Nederland komt er niet slecht vanaf bij toepassing van het return-principe en daarom zou eigenlijk niet aan dat principe moeten worden getornd.

De heer Van Walsem merkte vervolgens op voorstander te zijn van handhaving van het science-budget. Hij kon zich aansluiten bij de opmerking van de heer Van Gelder dat ook OS en VROM dienen bij te dragen aan de Nederlandse participatie in het aardobservatieprogramma.

Ook de heer Remkes (VVD) had waardering voor de rapportage en de daarin weergegeven beleidsrichting. De minister schrijft dat pas in 2000 een definitief besluit valt over het ruimtestation, maar de heer Remkes ging ervan uit dat als nu «ja» wordt gezegd een weg terug niet meer mogelijk is. De heer Van Gelder heeft terechte opmerkingen gemaakt over de betrokkenheid van andere departementen. Als OS en VROM inhoudelijke belangen hebben bij het aardobservatieprogramma, mag van hen ook een financiële bijdrage worden verlangd. Kan de minister nadere informatie verstrekken over de budgettaire consequenties van dit programma voor Nederland en over het concurrentie-aspect?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA) sloot zich aan bij de waarderende woorden van de haar voorafgaande sprekers over de notitie «Ruimtevaart onderweg naar 2000». Terecht wordt deelname aan het Ariane 4- en Ariane 5-programma van groot belang geacht en wordt benadrukt dat de uitbouw naar nieuwe commerciële markten het handhaven van de huidige Nederlandse positie binnen ESA vereist. Zij verklaarde op dit punt enige zorgen te hebben omdat er als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen te weinig beleidsruimte is voor programma's na het jaar 2000. Staan die bezuinigingen niet haaks op de wervende tekst van de notitie?

Gezien de protectionistische houding van landen als de Verenigde Staten, Rusland en China is er geen sprake van een open concurrentie op de lanceermarkt.

Mevrouw Van der Hoeven kon instemmen met de aangekondigde Nederlandse opstelling tijdens de ministersconferentie in Toulouse. Nederland kan absoluut niet zonder samenwerking met andere landen op het terrein van de ruimtevaart.

Is de financiering van het internationale ruimtestation nu rond en welke zijn de consequenties van de verlaagde budgetten? Hoe zullen de uiteindelijke deelnameverhoudingen zijn als de Nederlandse bijdrage 3% wordt?

Nederland was vanaf het eerste begin van het Ariane-project participant en heeft daarbij ook baat gehad. Die lijn moet echter wel worden doorgetrokken; nu er geen sprake is van een open markt, dient een zekere overheidsbetrokkenheid te blijven bestaan. Het kopen van lanceermogelijkheden bij anderen leidt tot een onwenselijke afhankelijkheid.

Mevrouw Van der Hoeven benadrukte vervolgens dat het budget voor verplichte ESA-activiteiten (inclusief het science-programma) niet mag worden verlaagd. Met name door de houding van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk staat het science-budget behoorlijk onder druk, maar de minister schrijft dat Nederland een besluit over de beperking van dat budget niet zal blokkeren. Andere landen werpen echter wel blokkades op bij bepaalde budget-onderdelen. Op die manier worden ongewenste onzekerheden ingebouwd in het lange termijn-programma dat onlosmakelijk is verbonden met de ruimtevaartsector.

Mevrouw Van der Hoeven merkte voorts op het zeer ongewenst te vinden dat VROM en OS geen bijdrage leveren aan de Nederlandse inbreng in het internationale ruimtestation. Beide kunnen worden gezien als «gebruikersministeries» en aangezien er nationale belangen in het geding zijn, zouden ook OS en VROM hun steentje moeten bijdragen. Is de financiering in de periode na 1997 al volledig ingevuld?

Ten slotte vroeg mevrouw Van der Hoeven of de minister de Kamer een notitie wil doen toekomen over de noodzaak van een duidelijker vaststelling van taken en bevoegdheden van de diverse organisaties op ruimtevaartterrein en het noodzakelijke onderscheid tussen geldstromen van publiek gefinancierde circuits en van commerciële circuits. De thans voorliggende notitie is daar niet erg duidelijk over.

Het antwoord van de minister

De minister verwachtte dat de ministersconferentie redelijk moeizaam zal zijn. Niet alleen in Nederland maar ook in andere landen staan de ruimtevaartbudgets onder druk en zijn er relaties met allerlei andere dossiers.

De bewindsman zei dat het internationale ruimtestation een zeer belangrijk project is; een veelzijdige politieke samenwerking op hoogtechnologisch niveau is op zich al voldoende argument om met kracht te streven naar een goede afloop van dit programma. Uiteraard zijn hierbij ook industriële belangen in het geding. De Nederlandse deelname (1% van de bouw tot 2003) staat als zodanig niet ter discussie. Het exploitatieprogramma loopt vanaf 2001 maar de discussie over de verdeelsleutels is wat dit betreft nog niet afgerond. Nederland zou ook nu weer het liefst op 1% gaan zitten (ongeveer 3,5 mln. per jaar) maar zal daar waarschijnlijk met het oog op de industriële return niet in slagen. Vanaf 2001 zal dus hoogstwaarschijnlijk een bedrag van ongeveer 10 mln. op de begroting figureren.

De ontwikkeling van de Ariane-raket is een succesvol ESA-programma, want Europa heeft aldus 60% van de commerciële lanceermarkt in handen gekregen en onafhankelijke toegang tot de ruimte. Dit gegeven is van groot strategisch belang. Het vervolg van het Ariane 5-project behelst een upgrade van de capaciteit en de betrouwbaarheid en dus een versterking van de concurrentiepositie. Nederland heeft grote industriële belangen bij continuïteit van het programma; de omzet is ongeveer het drievoudige van de investeringen in het programma.

Over het aardobservatieprogramma zullen tijdens de conferentie geen beslissingen worden genomen. Er zullen oriënterende besprekingen plaatsvinden over het programma op de langere termijn. Het komende jaar moeten echter wel beslissingen worden genomen over deelname aan de vervolgprogramma's. Nederland participeert in beginsel op BNP-niveau in het programma en de minister beschouwde de bijdragen van de commissieleden als een forse steun in de rug in zijn gesprekken met collega's over hun bijdragen.

Het «juste retour-principe» is niet een nieuw fenomeen en het is overduidelijk dat Nederland wat dit betreft te hoog en Italië te laag zit. Italië zal dus op enigerlei manier moeten worden gecompenseerd, maar de discussie over de wijze waarop zal ongetwijfeld worden beïnvloed door het feit dat er een nauwe verwevenheid is tussen de diverse dossiers. Het is echter van groot belang dat de conferentie niet mislukt, want een uiteenvallen van de ESA zou voor Nederland dramatisch zijn. Hopelijk zal de discussie hierover een zakelijk karakter hebben, ook al is er geen sprake van een normale marktwerking. Toch dient ernaar te worden gestreefd dat op den duur de ondernemingen met de beste ruimtevaartprodukten en -processen en de laagste prijzen de leverancier worden aan ESA, los van de vraag in welk land de onderneming haar produktieproces heeft. In dit delicate veranderingsproces mogen de belangen van de Nederlandse industrie uiteraard niet ondergesneeuwd raken.

De financiële gevolgen van de diverse onderhandelingen zullen binnen de budgetten kunnen worden opgevangen; hoogstens zullen er enkele marginale aanpassingen en verschuivingen nodig zijn. Het exploitatieprogramma begint aan het einde van deze eeuw te lopen en dat valt samen met vrijkomende ruimte binnen het ruimtevaartbudget van Economische Zaken.

De hogere kosten in het Ariane 5-overgangsprogramma hebben betrekking op het zogenoemde infrastructuurprogramma dat ertoe dient om twee lanceerinstallaties voor de Ariane 4 en 5 in stand te houden. Tevens dekt dat programma een deel van de vaste kosten van de lanceerinstallatie. Dit is een gebruikelijke procedure en op deze manier wordt de Ariane 5 concurrerend. Dat duurt tot 2000 wanneer er een besluit zal worden genomen over een eventuele verlenging, afhankelijk van de dan geldende marktsituatie.

Wat betreft lanceerdiensten is er slechts gedeeltelijk sprake van echte competitie in de ruimtevaartmarkt omdat overheden deze markt afschermen. Het is de ESA echter nog niet gelukt om een voorkeursbehandeling voor de Ariane-raketten te creëren en evenmin is het gelukt om samen met Rusland en China voorwaarden op te stellen voor hun toetreding tot de internationale lanceermarkt. De inhoudelijke besprekingen met Rusland zijn twee jaar geleden afgerond, maar konden nog niet worden afgesloten omdat zich wederom typisch Europese vragen met betrekking tot bevoegdheden en marktverdeling voordoen. Er worden nieuwe pogingen gedaan om de patstelling via een unilaterale verklaring van Rusland te doorbreken. Nederland zal zich in dezen constructief opstellen in de wetenschap dat hierbij handelspolitieke belangen in het geding zijn.

Tot 2000 is er sprake van een buitengewoon bescheiden nationale beleidsruimte, hetgeen het gevolg is van in het verleden gemaakte strategische keuzes. Na 2000 is er echter meer financiële beleidsruimte.

Nederland wenst niet te bezuinigen op het science-budget. Besluiten op dit punt dienen echter met unanimiteit te worden genomen, dus zal in de onderhandelingen (ook in relatie met andere dossiers) enige flexibiliteit moeten worden betracht.

Ten slotte zegde de minister toe een notitie conform de wensen van mevrouw Van der Hoeven te zullen opstellen, eventueel in de context van het verslag van de ministersconferentie in Toulouse dat naar de commissie zal worden gestuurd.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

De Vries


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Mateman (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66), Crone (PvdA).

Naar boven