22 894
Preventiebeleid voor de volksgezondheid

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 31 oktober 1995

In het nota-overleg met u d.d. 17 oktober 1994 inzake het preventiebeleid (22 894, nr. 7) heb ik u toegezegd het Staatstoezicht op de volksgezondheid te vragen om in 1995 een onderzoek te doen naar de wijze waarop de gemeenten inhoud geven aan hun bestuurlijke verantwoordelijkheid op het gebied van collectieve preventie. Bij brief van 29 november 1994 heb ik het Staatstoezicht hiertoe verzocht. Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden en het rapport met de resultaten hiervan is thans beschikbaar. Gezien het belang dat u hecht aan deze materie stuur ik u hierbij dit rapport «Gemeentelijke betrokkenheid collectieve preventie» toe.1

Het Staatstoezicht constateert onvoldoende betrokkenheid van de gemeenten bij de uitvoering van de collectieve preventie, en daarmee mijns inziens met het lokale gezondheidsbeleid in zijn algemeenheid. Deze bevindingen van het Staatstoezicht baren mij enige zorgen. Het verbaast mij ook aangezien de gemeente bij uitstek de bestuurslaag is om gericht invulling te geven aan gezondheidsbeleid. Hier komt immers de gehele maatschappelijke problematiek met al haar facetten op een geconcentreerde en samenhangende wijze voor het voetlicht.

Overigens vind ik niet dat de bevindingen nu aanleiding geven om de Wet collectieve preventie volksgezondheid te wijzigen. Wel concludeer ik dat een impuls op dit terrein wenselijk en noodzakelijk is. De visie op lokaal gezondheidsbeleid en de daaraan gekoppelde daadkracht van de collectieve preventie lijkt verloren te gaan.

Ook de conclusies uit twee andere rapportages versterken mij in mijn bezorgdheid. Ik doel hierbij op het verslag van het inventariserend onderzoek naar de aanwezigheid van de wettelijk voorgeschreven deskundigheid bij GGD'en ten behoeve van tandzorg (als bijlage bij deze brief gevoegd)1 en de gezamenlijke rapportage van de inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding en het Staatstoezicht inzake de opbouw van de organisatie voor geneeskundige hulpverlening bij rampen. Het laatste rapport wordt u binnenkort separaat toegezonden.

De eerste stap die ik wil zetten naar aanleiding van de resultaten van het eerstgenoemde onderzoek, is het instellen van een commissie met als taak een effectieve bijdrage te leveren aan deze visievorming en aan het voorbereiden van de vertaling hiervan naar een breed gedragen aktieprogramma. Daarnaast wil ik tegelijkertijd een debat organiseren over de betekenis van de openbare gezondheidszorgaandacht en de betrokkenheid van de diverse participanten binnen het veld èn gelieerd aan het veld van de openbare gezondheidszorg als zodanig. Hiermee beoog ik een gerichte uitwisseling tot stand te brengen over wat men vandaag de dag denkt met de openbare gezondheidszorg te kunnen bereiken en hoe alle betreffende aktoren hun rol zodanig kunnen aanwenden dat ze elkaar versterken en leiden tot een zo goed mogelijk resultaat. Dit debat zal voor de commissie een belangrijke voedingsbron vormen. Uiteraard zal ik ook de VNG hierbij betrekken.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven