nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 27 november 1995
Bij brief van 4 juli 1994 (22 838, nr. 8) heeft mijn ambtsvoorganger
u, in vervolg op het mondeling overleg met de vaste commissies voor Justitie
en voor de Politie op 25 januari 1994 (22 838, nr. 7), toegezegd een
onderzoek te laten verrichten naar de vraag in welke vorm en mate stichtingen
voor criminele activiteiten worden gebruikt. Bijgaand zend ik u de resultaten
van dit oriënterend onderzoek.1
Uit dit onderzoek blijkt dat, voorzover te achterhalen uit de bestanden
van de Divisie CRI, minder dan 0,5% van het totaal aantal stichtingen (110 000
eind 1994) gebruikt zou worden bij criminele activiteiten. De Economische
Controledienst en de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst geven signalen
dat stichtingen bij criminele activiteiten gebruikt worden, maar kunnen deze
signalen niet met cijfers onderbouwen.
Deze resultaten geven vooralsnog geen aanleiding om het preventief toezicht
bij de oprichting van rechtspersonen uit te breiden tot stichtingen. Hangende
het Marktwerking-Deregulering-Wetgeving-traject ligt dit ook niet voor de
hand.
Ik neem mij echter voor de Divisie CRI te vragen, met het Openbaar Ministerie,
over ongeveer een jaar opnieuw een onderzoek naar het gebruik van stichtingen
bij criminele activiteiten te verrichten, zodat de ontwikkelingen op dit terrein
gevolgd kunnen worden en, indien nodig, maatregelen kunnen worden genomen.
Zodra een dergelijk onderzoek is uitgevoerd, zal ik u hierover nader berichten.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager