22 727
Bodemverontreiniging

25 411
Interdepartementaal beleidsonderzoek: bodemsanering

nr. 20
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 augustus 1998

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 11 juni 1998 overleg gevoerd met minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over bodemsanering. Het overleg vond plaats aan de hand van de volgende stukken:

– vragen bodemsanering (25 411, nr. 5);

– nazorg van voormalige stortplaatsen (22 727, nr. 18);

– omgaan met verontreinigde grond (22 727, nr. 19);

– voortgang uitvoering actiepunten vernieuwing bodemsaneringsbeleid (25 411, nr. 6).

Aan het verslag is als bijlage toegevoegd een schematisch overzicht van de beleidsvernieuwing bodemsanering.

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Feenstra (PvdA) bracht in herinnering dat het oprichten van de stichting Nederlands onderzoekprogramma biotechnologische in-situ-sanering (NOBIS) en het starten van het interdepartementaal beleidsonderzoek bodemsanering (IBB) een gevolg is van het in 1994 ingenomen standpunt dat technologie en kennisontwikkeling kunnen leiden tot een substantiële kostenreductie bij de bodemsanering. Volgens de IBB-rapportage draagt de biologische in-situ-aanpak een kostenreductie in zich van mogelijk 50%. Hoewel het nog te vroeg is voor harde conclusies over de toepasbaarheid en de feitelijk te realiseren kostenreductie, is er hoopvolle verwachting over de afronding van het onderzoek. Kennisontwikkeling en kennisverspreiding is van groot belang en daartoe wordt gemonitord bij de voormalige stortplaatsen. Inmiddels is er een Stichting kennisontwikkeling en kennistransfer bodem (SKB) opgezet, naast andere stichtingen, programma's en projecten. Zijn die onderling voldoende op elkaar afgestemd en kunnen zij voldoende worden beheerst en aangestuurd?

Wat is de uitkomst van de combinatie van nieuwe technieken, zoals het inzetten van bacteriën of elektriciteit en het functiegericht saneren in plaats van multifunctioneel saneren, voor kosten en voor saneringstermijnen? Zou de nieuwe ontwikkeling op het gebied van technologie ook betekenis kunnen hebben voor de sanering van onderwaterbodems?

Voor de actuele stortplaatsen, maar ook voor de ernstige en urgente gevallen bij de voormalige stortplaatsen bestaat een wettelijke nazorgregeling. Voor de grote heterogene groep voormalige stortplaatsen moet dat nog ontwikkeld worden. Zijn hier de eerder genoemde kostenreducties te realiseren? Met de preventieve aanpak, beheersmaatregelen en afdichting, is 25 jaar lang 200 à 250 mln. per jaar gemoeid. Provincies zijn begonnen met inventarisatie en monitoring die worden gefinancierd uit de stortheffing. De heer Feenstra was buitengewoon tevreden dat VROM bereid is om, voordat die heffing in kan gaan, de kosten voor dit jaar te dragen zodat daarna met een provinciale heffing kan worden gewerkt. Hij sprak de hoop uit dat in het overleg tussen DGM, Unie van waterschappen, IPO en VNG (DUIV) snel een besluit kan worden genomen over de financieringsbron die inpasbaar moet zijn en die stimulerend kan zijn in het totale afvalbeleid. Schuift de financiering door naar het Rijk indien in het kader van het afvalstoffenbeleid de provinciale grenzen vervallen? Zo ja, moet er dan sprake zijn van terughevelen van gelden?

De heer Feenstra sprak zijn waardering uit voor de inzet en al het pionierswerk dat met betrekking tot verontreinigde grond door de stichting Service centrum grondreiniging (SCG) is verricht. Hoe gaat het proces van het afstoten van de marktactiviteiten van deze stichting verlopen?

De informatie uit de brief over de voortgang vernieuwing bodemsanering is een uitvloeisel van een eerdere discussie. De gasfabrieksterreinen, zoals in Enkhuizen, vormen in de beleidsdiscussies vanaf 1996 een hardnekkig probleem. Kan er naast een probleemschets binnen een halfjaar ook eens een plan van aanpak komen?

Mevrouw Ravestein (D66) maakte uit de berichtgeving in de media op dat het bestaande beleid het toelaat dat er met verontreinigde grond ernstig gerommeld kan worden. Het is dan ook goed dat dit probleem wordt aangepakt in het kader van een herziening van het beleid, opgenomen in het derde nationaal milieubeleidsplan (NMP-3). De belangrijkste conclusies van het rapport van de regionale inspectie milieuhygiëne geven aan dat er op veel momenten in de keten mogelijkheden zijn voor onjuiste handelingen. Naar aanleiding daarvan heeft de minister ter bevordering van de handhaving van de regelgeving een beter voorlichtings- en handhavingsapparaat in werking gesteld alsmede een landelijke projectgroep grondstromen.

Voor de preventie is het daarnaast belangrijk om gemeenten en provincies frequenter en structureler te betrekken bij de landelijke projectgroep grondstromen. Gemeenten komen als eerste met vervuilde grond in aanraking en zij kunnen het beste de problematiek in kaart brengen. Vormen de marktpartijen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid, de overige actoren die deel uitmaken van de projectgroep? De projectgroep moet ook nauwgezet kijken naar het functioneren van toezicht en inspectie op de handhaving van de regelgeving. Daartoe zou een passage moeten worden opgenomen in de notitie over de nieuwe beleidslijn van de minister die aan het einde van dit jaar verschijnt.

Voorts vroeg mevrouw Ravestein of de Kamer separaat wordt ingelicht over de uitkomst van de projectgroep, of dat de resultaten verwerkt worden in het beleidsstandpunt dat aan het eind van het jaar zal verschijnen. Eventuele aanpassing van de regelgeving lijkt dan een logische stap te zijn. Welke nieuwe positie wordt de SCG toebedeeld? Zal zij een rol kunnen spelen in het toezicht en inspectie op de grondstromen?

Een spoedige afhandeling van de fase voor inventarisatie en monitoring van voormalige stortplaatsen is noodzakelijk om te komen tot gepaste controle en beheersmaatregelen voor die stortplaatsen. Hoe zullen controle en beheersmaatregelen toegepast worden? Moet niet elke stortplaats (stortplaatsen zijn immers heterogeen) een eigen zorgplan krijgen?

In 1994 is gesteld dat de financiering van de preventieve nazorgoperaties moet geschieden door doorberekening in de storttarieven. De DUIV-stuurgroep stelt achtereenvolgens verscheidene financieringsbronnen voor die uitkomen op een totaalaanpak. Hoe kan bij de verschillende actoren die voor de financiering verantwoordelijk worden gesteld, een draagvlak worden gecreëerd?

De provinciale organisatievorm zal in eerste instantie gelden als uitvalsbasis voor de organisatiestructuur. Welke rol en ruimte zijn hierbij weggelegd voor de gemeenten?

Op welke wijze wordt in de toekomst voor bodemverontreiniging gebruikgemaakt van de revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie en elektriciteit?

De heer Van der Staaij (SGP) kenschetste het overheidsbeleid op het gebied van bodembescherming en sanering van de bodem als een voorbeeld van onderschatting van de praktijk. In plaats van multifunctioneel saneren is nu ingezet op het functiegericht saneren. Welke gevolgen heeft dit voor de duur van de saneringsoperatie? In de brief van 7 mei (25 411, nr. 6) wordt zowel gesproken over een voorgestelde halvering van de saneringsperiode tot circa 40 jaar als over de beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in 25 jaar. Welke periode wordt precies bedoeld?

De nieuwe afwegingsmethodiek en ontschotting van de financieringsstromen zijn wenselijk, evenals het versterkte accent op milieurendement en cofinanciering. De heer Van der Staaij vond het een goede zaak dat nieuwe reinigingstechnieken worden gestimuleerd. Zal de SKB haar expertise kosteloos ter beschikking stellen aan private partijen? Welke concrete mogelijkheden ziet de regering voor cofinanciering? Kan hierbij gedacht worden aan voorfinanciering door de private sector?

Actief bodembeheer dat door gemeenten wordt vormgegeven, is uitgangspunt van beleid. Is hierbij in een adequaat toezicht op de gemeenten voorzien?

De nazorg voormalige stortplaatsen betreft een erfenis uit het verleden. Volgens een voorzichtige schatting gaat het om 250 mln. per jaar. Dreigt hierdoor op termijn substantiële verdringing van de echte saneringsuitgaven?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) bracht naar voren dat gemeenten en provincies al werken op een manier die in de stukken beschreven wordt. Desondanks ontbreekt kennelijk toch een door de nationale politiek gedragen lijn. Multifunctionaliteit zou eigenlijk uitgangspunt moeten blijven maar in veel situaties is het vanwege de financiën of technische problemen onmogelijk om dat principe toe te passen. Toch moeten de ontwikkelingen gevolgd worden om te bezien of zij bruikbaar zijn voor het bereiken van de multifunctionaliteit. Pas als die niet haalbaar zijn, moet er functiegericht worden gesaneerd.

Vaak is de juridische kant doorslaggevend bij bodemsanering. Is het niet verstandig om beleidsmatig met gemeenten en provincies te overleggen of pragmatischer met aansprakelijkheid moet worden omgegaan? Op dit moment stagneren veel bodemsaneringen, soms jarenlang, omdat de vervuiler niet kan worden achterhaald. In die gevallen moet met gemeenten en provincies een regeling worden getroffen zodat wel tot sanering kan worden overgegaan.

In veel steden en provincies leiden grote saneringsprojecten tot eeuwigdurende nazorg. Wat betekent dit nieuwe fenomeen financieel? Welke betrokkenheid heeft het ministerie bij gemeenten die deze eeuwigdurende nazorg moeten toepassen? Hoe ziet de monitoring eruit en hoe wordt gecontroleerd?

Op veel voormalige stortplaatsen vindt recreatie plaats, terwijl die plekken dermate vervuild zijn dat zij daarvoor niet gebruikt kunnen worden. Zijn daarvoor programma's ontwikkeld? Wordt met de provincies overlegd hoe dergelijke recreatieplassen aangepakt kunnen worden?

Wordt op dit moment nog actief afval gestort in plaats van verbrand en in welke hoeveelheid? Worden nog steeds problemen voor de toekomst gecreëerd? Is er voor gevaarlijke stoffen een volgorde in de aanpak van stortplaatsen en welke stortplaatsen worden in dit verband eerder aangepakt?

De SCG heeft bij grondstromen een voorhoedepositie gehad. Er is een aantal noodzakelijke ontwikkelingen op gang gebracht. Aan de andere kant bekijken steeds meer gemeenten zelf of zij licht vervuilde grond kunnen hergebruiken. In de praktijk leidt dit vaak tot (juridische) problemen. Is het mogelijk om gemeenten meer vrijheid te geven om op te treden, met een goed controle-instrument?

De heer Van Wijmen (CDA) begreep dat de minister met de rapporten van de stichting NOBIS en TNO over mogelijke kostenreducties als gevolg van het natuurlijk zelfreinigend vermogen van de grond, rekening heeft gehouden in haar koerswijziging van het bodemsaneringsbeleid in juni 1997. Toch lijkt nog verdere kostenreductie bij de voormalige stortplaatsen mogelijk door toepassing van biologische saneringstechnieken in situ. Kan de minister de monitoring met de grootst mogelijke spoed ter hand nemen? Hij sprak zijn steun uit voor het oprichten van een SKB.

Stagnatie van ruimtelijke en sociaal-economische ontwikkelingen als gevolg van de sanering van bodemverontreiniging moet worden voorkomen. Het vergroten van de effectiviteit van cofinanciering en integratie van gelden voor bodemsanering in het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) is geëigend. Een en ander wordt geconcretiseerd in het uitvoeringsplan vernieuwing bodemsaneringsbeleid dat in juni van dit jaar wordt afgerond. Waarom moet dat uitvoeringsplan, nadat het is afgestemd met de ministeries van Financiën en Economische Zaken, worden gevolgd door een uitvoeringsprogramma met als doel om na een à twee jaar te beschikken over een saneringsinstrumentarium waarmee de maatschappelijke actoren verantwoord met bodemverontreiniging kunnen omgaan? Kan dat uitvoeringsprogramma niet worden bekort of zelfs worden overgeslagen?

Er komen inventarisatieonderzoeken naar de plekken waar de voormalige stortplaatsen liggen en dit jaar wordt de infrastructuur aangelegd voor het monitoringsonderzoek. De besluitvorming over het financieringsinstrument kan pas plaatsvinden als deze onderzoeken zijn afgerond en dat zal in 2003 duidelijk worden. Merkwaardig hierbij is dat het volgende kabinet zich zal moeten uitlaten over dit financieringsinstrument terwijl pas in 2003, dus na de komende kabinetsperiode, bekend zal worden hoe het zit met de locaties. Kan die periode van vier jaarlijkse monitoringsrondes niet worden bekort?

De informatie over het grondstromenbeleid, waaruit blijkt dat op onjuiste wijze gehandeld kan worden met verontreinigde grond, vraagt om een adequaat handhavingsbeleid. De stichting SCG is heel succesvol zoals blijkt uit de daling van de reinigingskosten. Zou de methodiek van die stichting niet kunnen worden toegepast bij de verontreinigde baggerspecie?

De gemeente Enkhuizen heeft het Rijk gevraagd om de onderzoeks- en saneringskosten te dragen voor het door Defensie verontreinigde terrein van de blauwgasfabriek. Defensie beroept zich op verjaring, maar moreel gezien is het Rijk sterk gehouden om de kosten te dragen als blijkt dat Defensie het terrein heeft vervuild. Men zou kunnen beginnen met de ton die de gemeente voor onderzoek heeft moeten uitgeven. Hoe gaat het in het algemeen met de terreinen van gasfabrieken, gelet op de uitspraak dat voorrang wordt gegeven aan de programmatische aanpak van nog te saneren gasfabrieksterreinen?

De heer Klein Molekamp (VVD) bracht naar voren dat het huidige beleid ten aanzien van de bodem praktischer en efficiënter is dan vier jaar geleden, omdat men van multifunctioneel saneren is overgegaan op functioneel saneren. Hoe zit het met de wettelijke vertaalslag? De wet gaat nog steeds uit van multifunctioneel saneren, waardoor onduidelijkheid ontstaat in de uitvoering van het beleid bij gemeenten. Zijn de wetswijzigingen al naar de Raad van State gegaan, of is die procedure bij deze wijziging niet nodig?

Houdt de mogelijke integratie van bodemsanering en stedelijke vernieuwing in dat alle bodemsaneringsgelden naar die stedelijke vernieuwing gaan? Een deel van die gelden zal toch ook het landelijk gebied betreffen? Hoe zeker is het overigens dat bij die integratie de gelden voor de bodem worden gebruikt en niet voor andere projecten?

Er is een plan om samen met elektriciteitsmaatschappijen voor de dure bodemsaneringen van oude gasfabrieklocaties ten behoeve van binnenstedelijke projecten, te zoeken naar een oplossing om stagnatie te voorkomen. Is het streven er nog steeds op gericht om een nationale oplossing te vinden, nu de provincie Gelderland een eigen oplossing zoekt? Hoe is de stand van zaken met die landelijke regeling? Defensie is juridisch gezien inderdaad niet meer aansprakelijk voor de vervuiling door de blauwgasfabriek in Enkhuizen, maar dat kan ook gesteld worden voor de gasfabrieksterreinen. Toch doet het Rijk daar wel een beroep op de moraliteit. Als het Rijk de moraliteit van Defensie niet erkent, zullen de rechtsopvolgers van de gasfabrieken dan ook niet dezelfde houding aannemen? Komen er per provincie bodemontwikkelingsmaatschappijen of komt er een nationale maatschappij?

Bij deze ontwikkelingen zijn kennisprojecten van belang. Hoe staat dit in relatie tot de kennis die bij het Civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving (CURR) is ontwikkeld? Komen er meer instituten of is hier sprake van een versterking van de bestaande kennisinfrastructuur? Worden doublures vermeden?

Uit recente studie door de provincie Noord-Brabant is gebleken dat het risico van de vervuiling rond de stortplaatsen op grond van praktijkcijfers geringer is dan blijkt uit theoretische berekeningen. Welke conclusies trekt de minister daaruit? Wat betekent dit als het natuurlijk reinigend vermogen nog wordt gestimuleerd met de in het NOBIS-rapport genoemde bacteriën? Wat betekent dit voor de verwachte Leemtewet-2? Zullen de kosten in de praktijk lager zijn dan de 5 à 6 mld. uit de brief van de minister? Deze kosten worden verwerkt in de storttarieven. Een deel van de ruimte tussen storttarieven en verbrandingstarieven wordt opgevuld door de heffing in het kader van de Wet milieubeheer (WBM-heffing). Wordt dan niet de ruimte verspeeld die nodig is om de problemen in de stortsector op te lossen?

Het is verstandig dat de private activiteiten in verband met grondreiniging, onder bepaalde voorwaarden, worden afgestoten. Wat is op dit moment de stand van zaken hierbij? Is voor die koerswijziging nog een wetswijziging nodig? Er zijn veel zaken aangekondigd, die wetswijziging betreffen. Kan een planningsschema verstrekt worden van alle genomen maatregelen inclusief de data waarop wetsontwerpen worden ingediend?

Het antwoord van de minister

De minister was van mening dat goede vorderingen plaatsvinden op het gebied van de kennisontwikkeling: NOBIS, TNO en de plannen rondom SKB. Er is een behoorlijke kostenreductie te bereiken via de toenemende kennis over andere manieren van bodemsanering: in-situsanering en in het bijzonder het daarbij medegebruiken van allerlei biologische processen. Hieruit mag niet worden afgeleid dat het totale budget van 50% kan worden verminderd, zoals onlangs in allerlei publicaties werd gesuggereerd. Natuurlijk kan er, wanneer men in bepaalde situaties gebruik kan maken van andere reinigingstechnieken, op dat moment een behoorlijke kostenreductie plaatsvinden, maar deze in-situsanering is absoluut niet overal toepasbaar. In de beleidsvoornemens is met het gebruik van die nieuwe technieken voortdurend rekening gehouden. Ook vraagt het gebruiken van biologische saneringstechnieken dikwijls veel tijd. Dat kan een probleem zijn in situaties waar tot snelle sanering moet worden overgegaan. Per 1 januari 1999 wordt naar verwachting de SKB opgericht. Omdat de financiering, voorkomend uit de ICES-projecten, nog niet rond was, kon deze stichting niet eerder worden opgericht. Met het oprichten van deze nieuwe stichting worden andere weer opgeheven, zoals NOBIS en het programma geïntegreerd bodemonderzoek (PGBO).

Voor dynamische onderwaterbodems zijn onderzoeken die uitgaan van een in-situsanering, erg lastig. De situatie verplaatst zich dikwijls vanwege de waterstromen en ook worden wateren van tijd tot tijd uitgediept voor de scheepvaart. Wel wordt onderzocht of voor baggerspeciestortplaatsen tot een in-situsanering kan worden gekomen. Natuurlijk worden daarnaast ook de mogelijkheden bestudeerd voor de ex-situsanering van onderwaterbodems. Deze kennisvergaring kan ook een rol spelen bij de sanering van de voormalige stortplaatsen.

Over de beleidswijziging bij de bodemsanering bracht de minister naar voren dat er in algemene zin geen verschil meer is in houding ten aanzien van bodemsanering tussen provincies, gemeenten en Rijk. Er kan dus niet gezegd worden dat provincies en gemeenten verder zijn dan het Rijk; met elkaar zitten wij in eenzelfde ontwikkelingsfase. Alle gemeenten zijn op de hoogte van de beleidswijziging en er wordt voortdurend informatie gegeven. Provincies discussiëren bij omvangrijke projecten wel eens met het Rijk over de vraag of er niet verdergaand gesaneerd moet worden maar alle overheden hebben geconstateerd dat in bepaalde situaties multifunctionele sanering óf niet financierbaar is óf niet mogelijk is. Daarom wordt nu uitgegaan van de mogelijkheden voor saneren op basis van de functie die het terrein in kwestie heeft of krijgt. Toch neemt een aantal provincies soms een verdergaande sanering voor eigen rekening. Uiteraard worden bij functionele sanering wel alle maatregelen getroffen zodat er geen verspreiding van de vervuiling kan plaatsvinden. Daarom is bij omvangrijke projecten nu tot een eeuwigdurende nazorg en monitoring overgegaan: een zorgvuldigheidsvereiste tot in de verre toekomst. Wellicht kunnen de ontwikkelingen op het gebied van in-situ-sanering en de biologische activiteit in de bodem helpen, ook al past hierbij soms nog terughoudendheid.

Een deel van de bodemsaneringsgelden wordt geïntegreerd in het ISV. Het ISV zal in ieder geval de stadsvernieuwingsgelden bevatten die nu al gebruikt worden voor de niet ernstige verontreiniging. Ook de gelden die gereserveerd zijn voor de actualisering van de Vinex worden gebruikt voor de integratie in het ISV. Het gaat om 340 mln. voor de sanering van de ernstige situaties. Voor die saneringen bij stadsvernieuwing wordt van het bedrag van 1,5 mld. dat tot 2010 is uitgetrokken, een bedrag van 200 mln. in het ISV gestort. Het ISV moet nog verder vorm krijgen en daarover wordt de Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd. Er is geen sprake van dat dit geld voor andere doeleinden wordt gebruikt en daarover zullen ook duidelijke passages worden opgenomen in het ISV. Bij het overdragen van verantwoordelijkheden aan lagere overheden past ook een zeker vertrouwen. Natuurlijk kunnen de gemeenten en provincies worden aangesproken op de besteding van de gelden die in de fondsen zijn gestort.

Voor het saneren van de vervuilde gronden van de gasfabrieken zal een ander beleid worden ontwikkeld. De commissie-Welschen adviseert in haar rapport om de huidige energiebedrijven daarbij te betrekken, niet omdat zij wettelijk kunnen worden aangesproken maar wel omdat zij een morele verplichting hebben. Het IPO heeft geïnventariseerd en heeft gesproken met de energiebedrijven die dikwijls regionaal georganiseerd zijn. Op dit moment wordt door provincies en gemeenten bekeken wat de beste methode is voor een samenwerking tussen energiebedrijven en de overheid om meer locaties te saneren dan anders mogelijk zou zijn. De verantwoordelijkheid voor de aanpak ligt bij alle partijen: gemeenten, provincies, Rijk, maar ook projectontwikkelaars en de energiesector. Ingevolge de Wet bodembescherming (WBB) zal per provincie tot een bedrag van maximaal 50% worden bijgedragen. Wel moet er een samenhangende aanpak plaatsvinden voor de financiering van de sanering van al die terreinen. Programma's worden op dit moment door een projectgroep vormgegeven. In Zeeland is er een provinciedekkend programma, waarbij de eerste grote saneringen in de komende jaren plaatsvinden. In Den Haag zijn er voor twee heel grote locaties afspraken voor de financiering en de sanering. Gelderland heeft dit onderwerp aangemerkt als een pilotproject voor de activiteiten van de Bodemsaneringsontwikkelingsmaatschappij (BOSOM). De provincie en de energiebedrijven willen naar verwachting een gezamenlijke aanpak tot stand brengen voor heel Gelderland. Met Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn op dit moment vanuit VROM besprekingen gaande die nog niet tot afspraken hebben geleid. In Utrecht is men heel ver: daar speelt het eigenlijke probleem van de gasfabrieken geen rol meer. Er wordt nog gewacht op een plan van aanpak van de niet genoemde provincies.

In juni 1997 is de Kamer via het kabinetsstandpunt, het heroverwegingsrapport dat daaraan ten grondslag lag en begin 1998 via het NMP-3, geïnformeerd over de BOSOM. Het is in zijn oorspronkelijke vorm de bedoeling dat deze maatschappij terreinen koopt, saneert en weer verkoopt. De haalbaarheid hiervan kan nog niet worden aangetoond en daarom zijn er nu drie pilotprojecten: twee bedrijfsterreinen en de gasfabrieklocaties in Gelderland. Als deze projecten zijn afgesloten, wordt duidelijk of het iets is voor andere bodemsaneringsterreinen.

Pas na behoorlijk onderzoek kan blijken hoe groot de problematiek van de gesloten stortplaatsen is. Daartoe wordt gedurende vier jaar onderzocht of er al dan niet verspreiding is: verkennend onderzoek stortplaatsen (VOS). Na een actualiserend risico-onderzoek wordt duidelijk hoe groot het probleem is. Noord-Brabant is hiermee het verst en uit die onderzoeken lijkt het mee te vallen. In de loop van de volgende kabinetsperiode kan een definitief standpunt worden ingenomen over de financiering ervan. Er zijn twee wegen voor die financiering: op de tarieven van de huidige stortplaatsen komt een heffing in plaats van de huidige WBM-heffing, of uit de ICES-gelden wordt een bedrag gefourneerd.

Verbranden van afval heeft op dit moment prioriteit. Er mag nog een aantal stromen gestort worden, maar dat wordt verminderd. Storten vindt uitsluitend plaats op plekken die voldoen aan alle eisen die daaraan gesteld kunnen worden.

Het SCG is met de regering van mening dat na het zinvolle werk dat dit centrum heeft verricht, een aantal werkmaatschappijen kan worden afgesplitst naar de particuliere sector. Over de voorwaarden waaronder dat gebeurt, is al eerder overleg geweest. De wettelijke taken van het SCG moeten niet worden gehinderd door deze ontvlechting.

Voor de bodemsanering werd vóór de herziening van het beleid uitgegaan van 80 jaar. Bij de nieuwe opzet is sprake van een saneringsperiode van 40 jaar, ervan uitgaande dat de hele sanering alleen door de overheid wordt gefinancierd. Als het lukt om de markt erbij te betrekken en als de problematiek van de gasfabrieken wordt opgelost, kan van 25 jaar worden uitgegaan.

De vervuiling van de blauwgasfabriek in Enkhuizen is vóór 1924 door Defensie veroorzaakt. Volgens Defensie was dit al in 1955 verjaard. Toch draagt de Staat hier een morele verantwoordelijkheid en uit de WBB worden om die reden tot 90% middelen beschikbaar gesteld voor de sanering. De provincie en de gemeenten moeten ook een deel bijpassen. Dit buitengewoon redelijke aanbod zal nogmaals aan de gemeente worden gedaan. Een financiering van 100% zou niet terecht zijn.

Tot slot liet de minister een planningsschema ronddelen van allerlei activiteiten.

Nadere gedachtewisseling

De heer Feenstra (PvdA) benadrukte dat naast kennisontwikkeling de kennisverspreiding van groot belang is. Er is intensief overleg tussen Rijk, provincie en gemeente over de beleidsontwikkeling en -uitvoering. Als er al sprake is van een faseverschil dan is dat gunstig, want hij gaf er de voorkeur aan dat noodzakelijke beleidswijzigingen worden gevoed door praktijksituaties op gemeentelijk en provinciaal niveau, boven een top-downmodel.

Los van de gasfabrieksterreinen is er nog een aantal grote bodemsaneringsgevallen, zoals de Volgermeerpolder. Kan de Kamer op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken bij die macrogevallen?

Mevrouw Ravestein (D66) was verheugd te horen dat de minister en ook de andere leden van de commissie meer vertrouwen hebben in lagere overheden dan de heer Klein Molekamp.

De heer Van der Staaij (SGP) vroeg naar de concrete mogelijkheden op dit moment voor cofinanciering.

Voorkeur moet worden gegeven aan duidelijke wetgeving boven een extensieve uitleg van bestaande bepalingen van de WBB door middel van circulaires. Tot nu toe meent men dat er een te beperkende uitleg wordt gegeven aan artikel 76 WBB. Is de rechtszekerheid niet in het geding als dat artikel ruimer wordt uitgelegd?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) sloot zich aan bij het verzoek om een overzicht van grote saneringssituaties te krijgen. Hij was benieuwd naar de ontwikkeling van de Diemerzeedijk.

Er moet zeker wetgeving komen voor functiegericht en multifunctioneel saneren. Wetenschappelijk onderzoek is vereist om tot een norm te komen.

De samenwerking met het bedrijfsleven in de verschillende stichtingen voor bevordering vrijwillige bodemsanering van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (BSB-stichtingen) verloopt moeizaam. Er zijn veel plannen, maar die worden niet uitgevoerd omdat het bedrijfsleven vaak niet wil investeren. Kan daar iets aan gedaan worden?

De heer Van Wijmen (CDA) wilde weten of de minister met de sanering in-situ van baggerspecie bedoelt dat dit in depot gebeurt. Is er voldoende stortcapaciteit?

Is het monitoringsonderzoek van vier keer per jaar door middel van het aanleggen van peilbuizen inderdaad pas in 2003 gereed, of kan dat eerder en zal het volgende kabinet de financiering rondmaken?

De heer Klein Molekamp (VVD) kon zich voorstellen dat de gemeenten jaarlijks op een vrij simpele wijze rapporteren welk deel van de bodemsaneringsgelden die zij ontvangen, ook daadwerkelijk daarvoor gebruikt wordt.

Hij stelde vast dat Enkhuizen voor het terrein van de blauwgasfabriek eerder beter dan minder goed behandeld wordt dan andere gemeenten met vergelijkbare terreinen van gasfabrieken.

Kan aangenomen worden dat de verzelfstandiging van een aantal activiteiten van de SCG niet afhankelijk is van de wetsaanpassing op een aantal punten? Hoe staat het met de invulling van de voorwaarden die door de minister aan de voorzitter van het SCG zijn gesteld? Is de privatisering bijna voltooid of zijn die voorwaarden een belemmering?

Ligt het bodembeleid 2005 over het hele land genomen op schema?

De minister meende dat er voor de kennisverspreiding, ook onder particuliere partijen, een zo laag mogelijke drempel moet zijn. Een faseverschil hoeft inderdaad niet ernstig te zijn omdat men van elkaar kan leren.

Er zal een overzicht komen van de bodemsaneringsprojecten van meer dan 100 mln. De Diemerzeedijk is al gestart, maar met de Volgermeerpolder is men minder ver.

Er is al cofinanciering gaande met de energiebedrijven. Ook wordt hier en daar geprobeerd om bedrijven bij locaties en de sanering daarvan te betrekken die belang hebben bij de ontwikkeling van de gronden omdat er stedelijke ontwikkeling kan plaatsvinden. Wellicht zullen banken op enig moment geïnteresseerd zijn. Het op vrijwillige basis komen tot samenwerking is geen makkelijk traject zoals ook blijkt uit BSB-operaties, maar er gebeurt wel wat. De particuliere partijen zijn zeker ook gemotiveerd om verder te gaan, maar zij maken een afweging tussen de kosten en de baten.

Er is een goed contact met partijen die te maken hebben met aansprakelijkheid. Alle informatie die Rijk, IPO en de grote gemeenten hebben, wordt ter beschikking gesteld van andere partijen. Daarnaast is er het DUIV-overleg dat een belangrijke voorziening is voor informatievoorziening en -verspreiding.

Het feit dat er niet genoeg baggerspecielocaties zijn, is inderdaad een groot probleem waarmee men doende is.

Tijdens de monitoring van stortplaatsen wordt natuurlijk al nagedacht over de financiering van eventuele maatregelen, zodat het pakket duidelijk wordt.

Aan de privatisering van delen van het SCG zijn voorwaarden gesteld. Daaraan moet geheel worden voldaan en het bestuur van de SCG ziet daarop toe. Voor de privatisering van de tijdelijke opslagplaatsen (TOP's) en de CHG's is geen wetswijziging nodig. Die privatisering is in gang gezet en zal de tweede helft van dit jaar voltooid worden. De belangrijkste taak van het SCG, het geven van een reinigingsadvies, blijft haar wettelijke taak, die niet wordt geprivatiseerd.

Per provincie of soms per delen van de provincie, dus niet per locatie, wordt geprobeerd een oplossing voor de gasfabrieken te krijgen.

De voorzitter van de commissie,

Versnel-Schmitz

De griffier van de commissie,

De Gier

Beleidsvernieuwing bodemsanering, herziening grondstromen beleid, nazorg stortplaatsen -activiteiten en producten.

 Cluster onderwerpActiepunt Kabinettsstp. bodemsaneringAanbieding beleidsstuk aan Tweede KamerWijziging Wet- en regelgeving
    Indiening wetsontwerp bij Tweede KamerAanpassing andere regelgeving AmvB's en Min.-regelingen
AFunctiegericht saneren1Afwegingssystematiek 1e kwartaal 19991999  
BGebiedsgerichte aanpak2Besluit organisatorische vormgeving BOSOM 4e kwartaal 1999 Te onderzoeken
BExterne integratie4Programma voor bodemsanering in landelijk gebied (BEVER-groen) 3e kwartaal 1999 Te onderzoeken
   Besluit over integratie bodemsanering in ISV 4e kwartaal 19981999  
BFinancieel instrumentarium5Bodemsaneringsfonds 4e kwartaal 19992000  
   Regeling fiscale aspecten 4e kwartaal 19992000  
BJuridisch instrumentarium6,7 Reparatie wetgeving 4e kwartaal 1998  
    Afstemming (huidige) Saneringsregelingen Wbb - overige wetten (m.n. Wm) 4e kwartaal 1998Afstemming met overige regelgeving 1999
   Nieuw instrumentarium 4e kwartaal 19982000 
CStichting Kennisontwikkeling en Kennistransfer bodem (SKB)3Kabinetsbesluit SKB 1e kwartaal 1999 Start SKB afhankelijk van ICES-financiering  
CProgrammatische aanpak8, 9, 11, 12    
   IPO plan van aanpak gasfabrieksterreinen 4e kwartaal 1998; Kabinetsstandpunt 1e kwartaal 1999   
   Decentralisatie en overdracht kostenverhaalsbevoegdheidnader te onderzoeken  
   Wijziging financieel stelsel 4e kwartaal 19992000Nader te onderzoeken
CActief bodembeheer10, 13Landsdekkend beeld bodemkwaliteit 2005   
   Monitoringssystematiek 2e kwartaal 1999 Nader te onderzoeken
 Privatisering delen Service Centrum grondreiniging (SCG) Besluit 4e kwartaal 1998   
   Herdefiniëring publie- ke taken 4e kwartaal 1998 Te onderzoeken
 Herziening grondregelgeving Besluit 4e kwartaal 1998Te onderzoeken Circulaire 1999 gevolgd door aanpassing regelingen
 Nazorg gesloten stortplaatsen Uitvoering inventarisaties, monitoringsonderzoek tot 2003 Besluit keuze financieel instrument afhankelijk van ICES doch uiterlijk 2003  

XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Luchtenveld (VVD).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Wagenaar (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Wessels (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA) en Blauw (VVD).

Naar boven