nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 15 september 1995
In mijn brief aan u van 14 juli 1995 (22 589, nr. 104) heb ik u aangegeven
op welke wijze de moties, die zijn aangenomen in de vergadering van de Tweede
Kamer op 29 juni 1995, doorwerken in de plannen voor de Betuweroute. Mijn
beslissing naar aanleiding van twee moties heb ik in die brief moeten aanhouden.
Thans bericht ik u, mede namens mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, als volgt.
Naar aanleiding van de motie op stuknr. 79, heb ik u meegedeeld dat ik
reeds opdracht had verstrekt voor een externe objectieve studie naar de noodzaak
van een oostelijke ontsluiting van het spoorwegemplacement Waalhaven-Zuid
te Rotterdam, de zogenaamde «boog bij Pendrecht».
Thans kan ik u meedelen dat deze studie is afgerond. De rapportage is
bij deze brief gevoegd.1 Deze: «Second Opinion
Vlekkenplan Waalhaven-Zuid» is opgesteld door Berenschot Osborne in
samenwerking met Rust Kennedy & Donkin uit Engeland.
De uitkomst van de studie brengt mij tot de volgende conclusies.
Voor het functioneren van het goederenvervoer per spoor is een oostelijke
ontsluiting van het spoorwegemplacement Waalhaven-Zuid te Rotterdam essentieel.
Uit de daarnaast opgedragen beoordeling van alternatieve ontsluitingsvormen
is gebleken dat een gecombineerde ingang/uitgang uitsluitend aan de westzijde
van het emplacement onvoldoende capaciteit biedt, de onveiligheid vergroot
en slechts tegen hoge kosten realiseerbaar is, gezien het huidig ruimtegebruik
en ontwerptechnische randvoorwaarden.
Uitgaande van de noodzaak van een oostelijke ontsluiting zijn er geen
betere alternatieven voor de in de plannen opgenomen spoorverbinding tussen
de oostzijde van het spoorwegemplacement en de verlegde Havenspoorlijn (de
zogenaamde «boog bij Pendrecht»), zowel in termen van milieubelasting
als ruimtebeslag.
Uit bovenstaande moge blijken dat de in de plannen opgenomen wijze waarop
de Betuweroute ten zuiden van Rotterdam aansluit op bestaande railinfrastructuur
ook voldoet aan de eisen die er met betrekking tot kosteneffectiviteit aan
te stellen zijn.
De in motie op stuknr. 79 verwoorde verwachting «dat er zeer veel
bespaard zou kunnen worden door de boog van Pendrecht niet aan te leggen»,
is daarmee niet bewaarheid.
In de motie op stuknr. 101 is de regering verzocht om het tracé
van de Betuweroute bij Schelluinen, Kerk-Avezaath en Tiel aan te passen, «overwegende
dat elders in het totale pakket van maatregelen de daarvoor benodigde financiële
ruimte is te behalen, mede mogelijk uit het vrijvallen van gelden door het
niet door laten gaan van de zogenaamde Pendrechtboog».
Uit het bovenstaande moge blijken dat er geen gelden vrijvallen bij de
Pendrechtboog. In het overleg met de lokale besturen over de tracé-uitwerking,
dat momenteel wordt gevoerd, is geen enkele aanwijzing dat «elders in
het totale pakket van maatregelen financiële ruimte ontstaat» van
een zodanige omvang dat daarmee de gevraagde aanpassingen te financieren zouden
zijn.
Nog zonder de voorgestelde aanpassingen inhoudelijk beoordeeld te hebben
brengt dit mij tot de conclusie, dat de in de motie op stuknr. 101 gevraagde
aanpassingen van het tracé niet uitgevoerd kunnen worden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink