nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE MINISTER
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 mei 1995
Zoals de Kamer is toegezegd in het overleg met de Regering van 6 april
jl. treft u bijgaand informatie aan naar aanleiding van de vraag of reeds verstrekte vergunningen voor uitvoer van militaire goederen naar Turkije
konden worden ingetrokken in verband met de Turkse militaire operatie in Noord-Irak.
Voorts wordt ingegaan op de vraag met betrekking tot het gebruik van M-483
munitie.
Naar aanleiding van de Turkse militaire operatie in Noord-Irak is op 24
maart jl. besloten onder die omstandigheden geen goedkeuring te verlenen met
betrekking tot nieuwe vergunningaanvragen voor de uitvoer van militair materieel
naar Turkije.
In het overleg met de Kamer is gevraagd naar de mogelijkheid van verdergaande
Nederlandse stappen door middel van intrekking van reeds afgegeven vergunningen
voor militaire goederen. In aanvulling op het eerder door ons gestelde wordt
dienaangaande het volgende opgemerkt.
Uitvoer van militaire goederen is op basis van het Uitvoerbesluit strategische
goederen 1963 (Stb. 128) verboden zonder vergunning van de Minister van Economische
Zaken. Een vergunning kan worden verleend indien is voldaan aan de voorwaarden
en criteria van het Nederlandse wapenexportbeleid.
Het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 is een algemene maatregel
van bestuur gebaseerd op de artikelen 2 en 4 van de In- en uitvoerwet 1962
(Stb. 1988, 228). Op grond van artikel 10, eerste lid, van de In- en uitvoerwet
kunnen onder bepaalde omstandigheden in- en uitvoervergunningen worden ingetrokken.
Artikel 10 luidt:
«Onze betrokken Minister kan de vergunningen en ontheffingen,
behorende tot een door hem aangewezen groep, gezamenlijk intrekken, indien
een gewichtige reden dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.»
In de Memorie van Toelichting wordt toegelicht in welke situaties intrekking
zou kunnen plaatsvinden (pag. 13):
«De bijzondere aard der materie brengt mede, dat intrekking
van alle tot een bepaalde groep behorende vergunningen of ontheffingen gezamenlijk
mogelijk moet zijn, indien een gewichtige reden, zoals oorlog, oorlogsgevaar,
watersnood of voedseltekort, dit eist. Daarom is aan de betrokken ministers
de bevoegdheid daartoe gegeven.»
Toepassing van artikel 10 van de In- en uitvoerwet heeft slechts sporadisch
plaatsgevonden en slechts in die gevallen wanneer sprake was van een internationale
afspraak op grond waarvan de verplichting ontstond reeds verleende vergunningen
in te trekken. In dit geval is evenwel van een zodanige internationale afspraak
geen sprake. Ook is de in het geding zijnde situatie niet dusdanig dat anderszins
sprake is van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 10.
Tijdens het debat op 6 april jl. deelden wij mede niet over enige aanwijzing
te beschikking dat M-483 munitie is gebruikt tijdens de Turkse militaire operatie
in Noord-Irak. In aanvulling daarop hebben wij e.e.a. nog eens laten verifiëren.
Raadpleging van diverse bronnen in binnen- en buitenland heeft geen enkele
aanwijzing opgeleverd waaruit een dergelijk gebruik zou kunnen blijken.
Bovenstaande wordt gestaafd door de informatie uit diverse betrouwbare
bronnen dat de in Turkije geassembleerde M-483 munitie nog niet door het Turkse
Ministerie van Nationale Defensie voor gebruik is overgedragen aan de Turkse
landstrijdkrachten.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-van Weele
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo