Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 22563 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 22563 nr. 15 |
Vastgesteld 5 april 1995
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 23 maart 1995 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken over:
– de problematiek rondom de over Salman Rushdie uitgeroepen fatwa;
– de mensenrechtensituatie in Turkije (brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 maart 1995 (zie bijlage I)).
Als bijlage II is de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 april 1995 inzake tijdens dit algemeen overleg gedane toezeggingen bijgevoegd.
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
DE PROBLEMATIEK RONDOM DE OVER SALMAN RUSHDIE UITGEROEPEN FATWA
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Cherribi (VVD) betoogde na een pleidooi voor artistieke vrijheid van schrijvers dat de verbeelding per definitie onorthodox is en dat een religie daartegen bestand moet zijn. Rushdie heeft onlangs een bezoek aan Parijs gebracht, bij welke gelegenheid hij met de diverse Franse presidentskandidaten heeft gesproken. De Franse minister van Buitenlandse Zaken verklaarde dat hij van Europa een fatwa-vrije zone wilde maken. Ziet de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken mogelijkheden op dit punt? Gedacht kan hierbij worden aan de stap van de Iraanse ambassadeurs in Scandinavië.
Hoe staat de Nederlandse regering tegenover de recente oproep van de Raad van Europa om de handelsbetrekkingen en diplomatieke betrekkingen met Iran te verbreken? Wat is de houding tegenover Griekenland, dat een volledige normalisering van de betrekkingen met Iran nastreeft, en tegenover Noorwegen, dat juist een volledige verbreking van deze betrekkingen wenst? Welke resultaten zijn tot nu toe geboekt met het voeren van een kritische dialoog en een stille diplomatie? Iran heeft inmiddels 33 veroordelingen van VN-organen gehad wegens grove schending van de mensenrechten. Kan een dergelijk land nog wel als een gesprekspartner worden aangemerkt?
Het zou goed zijn als de minister in Europees verband steun zou zoeken voor de oprichting van een internationaal instituut voor de seculiere islam, een idee van het Rushdie comité. Met een dergelijk instituut zou stigmatisering van de islam kunnen worden voorkomen. Ook zou het initiatief van het schrijversparlement kunnen worden gesteund om in Europa een soort toevluchtssteden voor vervolgde schrijvers te creëren.
Voor de heer Beinema (CDA) was de kernvraag: hoe moet de Nederlandse regering reageren op het feit dat de fatwa tegen Rushdie nog steeds niet is ingetrokken? Hoewel Rushdie zeker geen aureool past, omdat hij vele mohammedanen met zijn boek heeft gekwetst, staat de vrijheid van meningsuiting schrijvers in beginsel toe, te schrijven wat zij willen.
De stelling van het Iraanse bewind dat het de geestelijkheid en niet de regering is, die het doodvonnis velde, is misleidend. In Iran zijn fundamentalisme en de overheid niet te scheiden. Het fundamentalisme heeft de regeermacht en schendt veelvuldig en hartstochtelijk de mensenrechten. Er dient een scherp onderscheid gemaakt te worden tussen de islam in het algemeen en het fundamentalisme, dat een verwerpelijke variant van de islam is.
Met de fatwa bedreigt Iran niet alleen het leven van Rushdie, maar dreigt het land ook gewelddadig in te grijpen in het rechtssysteem van die democratieën waarin de schrijver Rushdie zich beweegt. Dat is ten enenmale onaanvaardbaar en onduldbaar en kan niet blijvend alleen met woorden worden bestreden. De daad moet bij het woord worden gevoegd. Restricties in het economisch verkeer met Iran zijn dan het meest praktisch, hoewel daarbij twee kanttekeningen moeten worden geplaatst.
Regimes van het Iraanse soort plegen zich in hun gelijk bevestigd te voelen door pressie van buiten. Zij zullen zich het respecteren van de mensenrechten niet laten afdwingen. Helaas moet echter geconstateerd worden dat de situatie rond de mensenrechten in het land nauwelijks slechter kan worden. Op termijn kan economische pressie wel degelijk een gunstig effect hebben.
Een ageren van Nederland alleen is weinig zinvol. De Europese Unie moet in gezamenlijkheid optreden. De Nederlandse regering moet zo'n actie zo nodig initiëren. De noodzaak van de actie moet worden uitgelegd aan die islamitische staten die zich onderscheiden van het fundamentalisme.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks) vond het het toppunt van cynisme dat de Iraanse overheid onlangs een literaire prijs heeft ingesteld voor de novelle die het treffendst het angstige bestaan van Rushdie weergeeft. Van enig afstand nemen van de fatwa is geen sprake. Integendeel, het is meer en meer een symbool geworden.
Eerder zijn er berichten geweest dat de Iraanse ambassade in Nederland actief bezig is met intimidatie. Er zouden activiteiten op universiteiten worden ontplooid om gevluchte landgenoten in de gaten te houden. Kunnen deze berichten bevestigd worden en, zo ja, wat is de reactie hierop geweest?
Vanaf het begin van de jaren negentig is een versoepeling te constateren in de pressie van de internationale gemeenschap. Slechts de Verenigde Staten houden voet bij stuk. Nederland is zelfs een spil in het omzeilen van het embargo genoemd. De Nederlandse zustermaatschappij van het Amerikaanse concern CONOCO blijkt nogal wat handelsakkoorden met Iran te sluiten. De VVD-fractie heeft daarover schriftelijke vragen gesteld. De regering moet trachten, opnieuw een echt sanctiebeleid tegenover Iran van de grond te krijgen. Het zou te gek voor woorden zijn als er geen enkele restrictie bestaat voor handelsbetrekkingen tussen Nederland en Iran, zoals een ambtenaar van Economische Zaken meldde.
Mevrouw Roethof (D66) constateerde dat de houding van Amerika anders is dan die van Europa. Bij de CONOCO-affaire is dat helder gebleken. De kritische dialoog van de EU is niet de juiste weg. Er zijn volwaardige diplomatieke en handelsbetrekkingen en er wordt een poging ondernomen om tot een constructieve gedachtenwisseling te komen. Tot nu toe is daarvan geen enkel resultaat te melden.
In de regio is Iran na Saoedi-Arabië de tweede handelspartner. Het is dan lastig vol te houden dat Nederland de mensenrechtensituatie in Iran en de fatwa tegen Rushdie van doorslaggevend belang acht voor zijn opstelling. De minister van Buitenlandse Zaken moet dan ook bezien welke stappen in Europees verband kunnen worden genomen om de handel met Iran te verminderen, vooral op het punt van het ontginnen van olievelden en in sectoren waarin sprake is van kennisoverdracht. Een volledige isolatie van het land zou de machthebbers slechts in de kaart spelen.
De heer Lilipaly (PvdA) vroeg de minister allereerst naar het beleid van Nederland en van de EU, nu president Clinton heeft besloten de «dual containment»-politiek ten aanzien van Irak en Iran nieuw leven in te blazen. Wat houdt de zogenaamde kritische dialoog van de EU met Iran in voor de Rushdie-affaire?
Het Centraal bureau fondsenwerving heeft besloten inzamelingsacties te verbieden zolang de hulporganisaties geen ontvangstbewijzen kunnen overleggen. Welke mogelijkheden ziet de regering voor geldinzamelingsacties voor mensen in nood in Iran op een wijze die acceptabel is voor de Nederlandse instanties?
De minister van Buitenlandse Zaken zegde toe, de laatste vraag van de heer Lilipaly schriftelijk te zullen beantwoorden.
Hij toonde zich bezorgd over de situatie rond de fatwa en de betrekkelijke hulpeloosheid van het Westen in deze zaak. Nederland heeft ervoor gekozen, de pressie vooral via de EU uit te oefenen. Zo effectief mogelijk moet worden geprobeerd de fatwa ongedaan te maken, dan wel te verzachten. De paradox is dat naarmate geprobeerd wordt tot een verzachting te komen, het verzet ten principale vermindert.
Er is om verschillende redenen gekozen voor het voeren van een kritische dialoog. Iran wordt omgeven door vijf landen die in hoge mate van het land afhankelijk zijn. Een actie tegen Iran heeft onmiddellijk effect op de omliggende landen. De Verenigde Staten hebben vanuit de eigen geschiedenis gekozen voor een totale negatie van Iran. De omliggende landen zijn daar verre van gelukkig mee. Vastgesteld moet worden dat ook de houding van de VS nauwelijks vruchten afwerpt. De Iraanse regering zegt dat de fatwa van godsdienstige aard is. Het is een imperatief van morele aard waar niet mee gemarchandeerd kan worden. Intrekking is evenmin mogelijk. Als iets tegen de goddelijke wet is, is het niet door een sanctiebeleid ineens niet meer tegen de goddelijke wet.
Het doel van sancties is het organiseren van tegendruk tegen de machthebbers, waardoor zij tot een andere houding worden gedwongen. Het probleem bij economische sancties tegen Iran is dat de vertaling van de maatregelen naar het volk, van waaruit de pressie zou moeten komen, in handen is van het regime zelve. Met sancties wordt normaliter geprobeerd de oppositie te bereiken. In dit geval is de oppositie binnen de regering echter nog erger dan de regering zelf. Om deze redenen is besloten, af te zien van sancties en over te gaan tot het middel van de kritische dialoog, waarvan de effecten tot nu toe overigens bijzonder weinig spectaculair zijn, hoewel de Iraanse autoriteiten steeds weer in verlegenheid worden gebracht. Men is de gevangene geworden van een idee waar men mee door moet. Iedere keer weer wordt in de Europese dialoog geopperd om toch tot andere middelen over te gaan. Iedere keer wordt daarop de vraag gesteld voor welk middel dan gekozen moet worden. Zo gauw in Europees verband een effectief economisch middel wordt gevonden, zal dit worden gehanteerd.
De Iraanse ambassadeur in Noorwegen heeft het idee van een fatwa-vrije zone naar voren gebracht. Hij is daarop onmiddellijk teruggeroepen. Rushdie zelf staat ook voor een keuze. Hij kan het fenomeen van de fatwa ten principale bestrijden. Hij kan ook proberen, zijn leven binnen het gegeven van de fatwa zo goed mogelijk in te richten. Nederland tot een fatwa-vrije zone verklaren is een zinloos gebaar zolang de Iraanse regering de verklaring niet erkent. Als Rushdie wil dat Europa een fatwa-vrije zone wordt, zal getracht worden de situatie wat menselijker te maken. De regering zal alles doen wat zij kan om het fenomeen van de fatwa de wereld uit te krijgen en om Rushdie een zo goed mogelijk bestaan te geven. Daaraan wordt zowel bilateraal als in Europees verband gewerkt.
De handel van Nederland met Iran loopt scherp terug, niet vanwege de morele verontwaardiging, maar omdat het zo slecht met het land gaat. De commissie zal schriftelijk worden geïnformeerd over de houding van CONOCO. Deze zaak is behoorlijk ingewikkeld en er is overleg met Economische Zaken nodig. Er wordt gesproken over een soepele regeling voor het luchtvervoer van Rushdie. Luchtvaartmaatschappijen tonen op dit moment namelijk grote aarzeling om Rushdie te vervoeren, vanwege het gevaar voor aanslagen.
Gedachtenwisseling in tweede termijn
De heer Beinema erkende dat er problemen kleven aan het treffen van economische sancties, maar wees erop dat de kritische dialoog ook niet werkt. Hij bleef derhalve aandringen op het langzaam opvoeren van gemeenschappelijke acties op economisch gebied.
Mevrouw Sipkes meende dat de regering zich te zeer laat gijzelen door het Iraanse regime als zij zelfs weigert kleine stappen, zoals het instellen van een fatwa-vrije zone, te zetten. Als opnieuw een ontmoeting met Rushdie wordt gearrangeerd, moet een opener benadering worden getroffen dan anderhalf jaar geleden. Verder herinnerde spreekster de bewindsman aan haar vraag naar de activiteiten van de Iraanse ambassade.
De heer Cherribi herhaalde zijn vraag naar de inzet van de regering voor het opzetten van een instituut voor de seculiere islam.
De minister van Buitenlandse Zaken zegde toe, in Europees verband opnieuw de vraag aan de orde te zullen stellen hoe lang met de kritische dialoog moet worden voortgegaan indien resultaten uitblijven. Als de weg van de kritische dialoog wordt verlaten, ligt het voor de hand om te kiezen voor sancties in hun volle omvang.
De ontmoeting met Rushdie anderhalf jaar geleden was op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene omgeven met veiligheidsmaatregelen.
De mogelijkheden tot uitwerking van het idee van een instituut voor de seculiere islam zullen worden bezien. De commissie zal daarover te zijner tijd worden ingelicht.
DE MENSENRECHTENSITUATIE IN TURKIJE
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Lilipaly ging in op het ambtsbericht dat de commissie op 12 januari jl. onder ogen heeft gehad. Dit ambtsbericht, met een weergave van de positie van de Koerden, moet van belang worden geacht voor de beoordeling van asielverzoeken van Turkse Koerden. In afwachting van dit ambtsbericht waren de rechtszaken van Turkse asielzoekers opgeschort. Het stuk geeft echter een onvolledig beeld van de situatie ter plaatse.
Uit rapporten van mensenrechtenorganisaties komt naar voren dat in Turkse politiebureaus op grote schaal wordt gemarteld. Regelmatig overlijden burgers die voor verhoor worden vastgehouden. Er is een inperking van de vrijheid van meningsuiting. Journalisten wordt het werken onmogelijk gemaakt. De positie van de Koerden in het zuidoosten van Turkije is verre van rooskleurig. Elke vorm van Koerdische identiteit wordt ontkend. Er is een keiharde aanpak van iedereen die zich positief uit over de Koerdische zaak.
De brief van 20 maart jl. is een goede aanvulling op het eerdere, onvolledige ambtsbericht. Is de minister bereid, gezien de verstrekkende gevolgen die ambtsberichten kunnen hebben, een nieuw ambtsbericht te schrijven? Daar is des te meer reden toe met het oog op de gebeurtenissen van de laatste dagen.
Het Turkse leger is een grootschalig militair offensief tegen de PKK begonnen. Er is ernstig misbruik gemaakt van de veiligheidszone die door de VN is uitgeroepen. Is van de EU-trojka meer te verwachten dan de uitspraken van Juppé, dat de Turkse aanvallen een schending vormen van de Iraakse soevereiniteit? Wat is de inzet van de trojka in het overleg met de Turkse regering? Welke rol ziet de minister van Buitenlandse Zaken in het bilaterale verkeer met zijn Turkse ambtgenoot? Heeft de Turkse regering nog wel controle over het leger? Sanctioneert de Turkse regering de vernietigingen die door het leger worden uitgevoerd?
De opstand van de alevieten is gewelddadig onderdrukt. Of het hierbij gaat om een religieuze strijd tegen de dominantie van de soennitische islam of om een uitbarsting van sociaal ongenoegen, is niet echt relevant. Waar het om gaat, is dat de Turkse regering kennelijk niet van plan is om een klimaat te scheppen voor een politieke dialoog. Onlangs werd dat duidelijk in een gesprek van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken met leden van deze Kamer. Het was een gesprek tussen doven, waarin de Turkse minister zonder gêne medewerkers van Amnesty International als criminelen bestempelde. Wat kan van een regering worden verwacht die haar eigen parlementariërs laat oppakken, enkel en alleen omdat zij er een andere mening op na houden?
De Nederlandse regering zegt voortdurend dat zij bezorgd is over de mensenrechtensituatie in Turkije, maar het wordt hoe langer hoe meer de vraag of dat genoeg is. Om tal van redenen is het belangrijk dat Turkije in Europees verband meedoet. Een dialoog over de mensenrechten is in dat kader namelijk veel beter te voeren. Het wordt echter tijd om de bezorgdheid te vervangen door krachtige drukmiddelen. In Europees verband moet worden nagegaan in hoeverre het mogelijk is om aantoonbare resultaten op het gebied van de mensenrechten in Turkije te eisen, alvorens tot ratificatie van de douane-unie over te gaan. Gedacht kan worden aan een tussenbalans na één jaar, op te stellen door een onafhankelijke commissie, waarin positieve resultaten te melden moeten zijn op het gebied van folteringen, vrijheid van meningsuiting, het recht op een eigen taal van de Koerden en de uitzonderingssituatie in zuidoost-Turkije.
De heer Gabor (CDA) sprak zijn zorg uit over de verslechterende mensenrechtensituatie in Turkije en over de disproportionaliteit van het optreden van Turkije in het noorden van Irak. Hij toonde zich verontwaardigd over de veroordeling van collega's van het Turkse parlement. Er moeten wegen worden gezocht om te bevorderen dat deze parlementariërs in hun functie worden hersteld.
Turkije is een betrouwbare bondgenoot in de NAVO, lid van de OVSE, lid van de Raad van Europa, medeondertekenaar van het Europese verdrag van de rechten van de mens, en medeondertekenaar van de conventie tegen martelingen. Turkije dient op de beginselen van deze verdragen te worden aangesproken. Op de Top van de OVSE in december jongstleden heeft een aantal landen Turkije opgeroepen, een missie toe te laten om over de mensenrechten te rapporteren. Het is nu het moment om in OVSE-verband opnieuw een duidelijke poging te ondernemen om ervoor te zorgen dat Turkije een dergelijke missie toelaat. De minister heeft verklaard dat voor een dergelijke actie onvoldoende draagvlak bestaat. Nu de mensenrechtensituatie verslechtert, moeten echter opnieuw alle mogelijkheden in ogenschouw worden genomen.
Er is verschil van inzicht tussen Amnesty International en het ministerie van Buitenlandse Zaken over het al genoemde ambtsbericht. Informatie over martelingen en het verdwijnen van mensen is van groot belang bij het beoordelen van asielaanvragen. Het moeten zelfstandige criteria in deze beoordeling zijn. Medewerkers van Amnesty International uit Londen schijnen inmiddels niet meer tot Turkije te worden toegelaten. Kan de minister hierover rapporteren? Een uitgebreidere rapportage over de politieke situatie in Turkije is eveneens gewenst.
De CDA-fractie schortte haar eindoordeel over de douane-unie op tot aan de parlementaire behandeling ervan. Actuele informatie over de stand van zaken op het punt van de mensenrechten zal bij deze beoordeling een zwaarwegend criterium vormen. Dat zelfde geldt voor de wil van Turkije om in dialoog tot oplossingen te komen.
In Duitsland is sprake van een geweldsescalatie. De spanningen tussen Turken en Koerden ter plekke groeien. Bestaat niet het gevaar dat deze spanningen overslaan naar Nederland en, zo ja, hoe denkt de minister daarop te reageren?
De heer Blaauw (VVD) sprak de vrees uit dat Turkije afglijdt naar een situatie vergelijkbaar met die in het begin van de jaren tachtig, toen onrecht regel was. De rapporten van diverse instanties zijn duidelijk. Er is sprake van verdwijningen, martelingen, onvrije pers en opgepakte parlementariërs. Het is duidelijk dat de PKK geen schone handen heeft. Het is duidelijk dat de Turkse overheid een terreurorganisatie moet bestrijden om de eigen bevolking te beschermen. De gekozen middelen zijn echter onjuist. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stelt zich te afstandelijk op tegenover de situatie aldaar. De politieke situatie in Turkije is drastisch aan het veranderen. Het is geen gegeven dat het land een seculiere staatsvorm zal houden; het fundamentalisme rukt op. De aanslagen tegen de alevieten zijn hiervan een illustratie.
Turkije is een belangrijke bondgenoot en een lidstaat van de Raad van Europa. De wil om het land in de westerse invloedssfeer te houden mag echter niet ten koste gaan van normen en waarden. Er is niet langer «slechts» een Koerdisch probleem. Er zijn meerdere problemen in het land, maar de terreur strekt zich ook tot buiten het land uit. Nederland, dat een grote Turkse gemeenschap herbergt, zal daar waarschijnlijk niet van verschoond blijven.
Turkije heeft het recht om de eigen soevereiniteit te beschermen. Het heeft echter geen enkele poging gedaan om intern tot een dialoog te komen met andere Koerdische organisaties dan de PKK. De Turkse regering lijkt doof. Een kritische dialoog is dan niet langer zinvol. In de organisaties waar ook Turkije lid van is, moeten maatregelen worden getroffen om Turkije weer horend te maken. Turkije heeft het recht om zich te beschermen tegen terroristische acties van buiten zijn grenzen. Dat geldt zeker wanneer de staat vanwaaruit de acties plaatsvinden, daartegen geen enkele maatregel neemt. Het Westen heeft hierbij echter geen schone handen. Het gebied is mede onder zijn invloed tot een soort niemandsland geworden.
In het verleden is bewezen dat het, als de westerse democratische gemeenschap te laat en te traag met te weinig middelen iets doet, moeilijker wordt om in de toekomst oplossingen te vinden. De minister van Buitenlandse Zaken moet helder aangeven wat hij gaat doen, bijvoorbeeld in de Raad van Europa, de VN-commissie voor de mensenrechten, in OVSE-verband, in EU-verband en in NAVO-verband. Het moet om meer gaan dan in de brief van 20 maart is beschreven. In het begin van de jaren tachtig is in de raadgevende vergadering van de Raad van Europa het idee geopperd om een missie naar Turkije te sturen. Een herhaling van zo'n actie behoort zeker tot de mogelijkheden.
De implicaties van de douane-unie moeten helder worden bezien. Het niet doorgaan van deze unie kan namelijk ook in het voordeel werken van degenen in Turkije die helemaal geen aansluiting bij het Westen zoeken.
Mevrouw Sipkes wees er allereerst op dat het uiten van bezorgdheid over de situatie in Turkije niet langer genoeg is. Het gedrag van de Turkse regering lijkt daardoor niet te beïnvloeden. De brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart jl. is in haar bewoordingen veel te terughoudend. Gegeven de situatie in Turkije past een veel fellere toon. In geheel Turkije worden de mensenrechten ernstig geschonden. In zuidoost-Turkije woedt een smerige oorlog, gericht op het uitroeien van een bevolkingsgroep.
De minister is optimistisch, omdat er een commissie is ingesteld die voorstellen gaat onderzoeken om te komen tot democratisering van de wet op de politieke partijen, het wetboek van strafrecht en de anti-terroristenwetgeving. Verder is onlangs besloten tot de oprichting van een ministerie voor de mensenrechten. Cynischer kan het haast niet. Turkse bewindslieden en parlementariërs ontkennen dat de mensenrechten worden geschonden, terwijl alle rapporten van Amnesty International en andere organisaties hierover helder zijn.
De minister meent dat van de zijde van de nieuwe coalitiepartner, de CHP, een verbetering mag worden verwacht. Zelfs kan gedacht worden aan het opheffen van de noodtoestand in zuidoost-Turkije. Helaas wordt minder vernomen over een verbetering van de situatie voor het Koerdische deel van de bevolking. Deze houding is lichtelijk ridicuul. Als de Koerdische positie niet wordt verbeterd, behoeft ook niet over het opheffen van de noodtoestand te worden gesproken. Wat gaat de Nederlandse regering doen als in de Raad van Europa het verlengen van de noodtoestand aan de orde komt?
Een woord van waardering past voor het werk van de Nederlandse posten in Ankara en Istanbul voor Nederlandse Turken ter plaatse. Het opstellen van een beter ambtsbericht zal met hulp van het personeel aldaar niet al te moeilijk zijn.
Er wordt gesproken van een crisis binnen de NAVO. De Verenigde Staten menen dat Turkije het recht had om Noord-Irak binnen te trekken. De Europese bondgenoten hebben gelukkig kritischer gereageerd. De Koerden worden tegen de Iraakse regering beschermd en vervolgens door een van de bondgenoten gebombardeerd. Deze schending van het internationale recht is onaanvaardbaar.
Mevrouw Roethof vroeg de minister naar zijn mening over de hypothese dat de regering-Çiller wel van goede wil is, maar onvoldoende controle heeft over leger en politie. Of zou de behoefte aan interne vrede en stabiliteit minder groot zijn dan de politieke voornemens tot democratisering doen vermoeden? In het licht van de recente ontwikkelingen komen de voornemens in de brief van 20 maart wat eigenaardig over.
De militaire invasie tegen de bolwerken van de PKK in Noord-Irak is bijzonder omvangrijk en in feite buitenproportioneel. Kan op deze schaal wel onderscheid worden gemaakt tussen PKK-strijders en burgers? Koerdische vluchtelingen schijnen uit Irak te worden weggevoerd naar Turkije. Waarom heeft Irak niet geprotesteerd tegen deze schending van zijn grondgebied? Zou de Turkse regering met de Iraakse regering een regeling hebben getroffen? De voorbereidingen voor dit militaire optreden waren vermoedelijk al in volle gang toen eerder deze maand de douane-unie werd gesloten. De kernvraag is dan ook of de EU met het sluiten van een douane-unie op de goede weg is.
De minister van Buitenlandse Zaken uitte de bezorgdheid en verontwaardiging van de regering over datgene wat zich de laatste tijd in Turkije afspeelt. Gisteren is de Turkse ambassadeur op het departement ontboden. Hem is duidelijk gemaakt dat de omvang van de Turkse actie in Noord-Irak impliciet leidt tot schending van een aantal artikelen van internationale rechtsordeverdragen. De Nederlandse regering heeft de hoop uitgesproken dat de actie zo snel mogelijk beëindigd zal worden. De Turkse ambassadeur heeft gezegd dat de actie het karakter heeft van het najagen van terroristen. Zo gauw dat voltooid is, zal het Turkse leger zich terugtrekken. Een antwoord op de vraag of grondgebied is geschonden, wordt bemoeilijkt door het feit dat sprake is van door internationale instituten min of meer vrijgegeven gebied. Het oorspronkelijke gezag daarover wordt niet erkend. Het achtervolgen van terroristen over de grens wordt naar internationale maatstaven ook min of meer gerechtvaardigd, zij het dat de omvang van de achtervolging grote vragen doet rijzen naar de mogelijkheid om de mensenrechten te handhaven in het desbetreffende gebied. De volkenrechtelijke implicaties van de invasie in dit schemergebied zullen worden nagegaan. De commissie zal over de uitkomst daarvan worden geïnformeerd.
De stand van zaken in Turkije, los van deze actie, is in feite nog zorgelijker. Er vinden talrijke moorden plaats die onopgehelderd blijven. Er is sprake van martelingen. De pers wordt onder druk gezet. De vrijheid van meningsuiting inzake separatisme wordt bedreigd. Er is geen reden om aan te nemen dat de Turkse regering geen goede bedoelingen heeft. De in de brief van 20 maart jl. genoemde ontwikkelingen zijn zonder meer hoopvol. Tegelijkertijd lijkt het er echter op dat de Turkse regering steeds minder grip heeft op de praktijk van alledag in het land. Dat maakt het probleem in feite veel moeilijker. Het is duidelijk dat de Turkse regering wordt geconfronteerd met terrorisme. De PKK probeert met terroristische middelen tot separatisme te komen. De Turkse regering valt te verwijten dat zij op dit punt een eensporig beleid voert. Zij ontplooit te weinig initiatieven om de andersdenkende Koerden bij het beleid te betrekken, zowel in sociaal-economisch als in cultureel opzicht.
Het is duidelijk dat de Kamer een hard oordeel over het beleid van de Turkse regering velt. Ook in Europees verband klinkt dergelijke kritiek. In toenemende mate wordt het als bijzonder ongemakkelijk ervaren dat men aan de ene kant Turkije niet van zich wil vervreemden en aan de andere kant niet kan leven met de manier waarop in Turkije wordt omgesprongen met de mensenrechten. De Turkse regering stelt alles in het werk om zoveel mogelijk aangesloten te blijven bij de westerse cultuur en economie. Het is bijzonder ongewis wat er met het land zal gebeuren indien het Westen een gepolariseerde verhouding zou creëren. Te vrezen valt dat de situatie alsdan in rap tempo zal verslechteren. West-Europa heeft er belang bij, zoveel mogelijk met Turkije in cultureel en sociaal-economisch gesprek te blijven. Daarin moet zo krachtig mogelijk stelling worden genomen tegen datgene wat zich daar voordoet. In concreto zal opnieuw geprobeerd worden, een OVSE-missie naar Turkije gestuurd te krijgen. Tot nu toe is daarvoor niet de vereiste meerderheid gevonden. Gezien de laatste ontwikkelingen kan de hoop worden gekoesterd, dat dat nu wel zal lukken. De Turkse minister van Buitenlandse Zaken is erop gewezen hoezeer hij aan kredietwaardigheid zou winnen als Turkije zo'n missie zelf zou uitnodigen. Dat zit er echter niet in.
Mevrouw Roethof voegde hieraan toe dat er plannen bestaan om, op uitnodiging van het Turkse parlement, een missie van de OVSE Assemblée naar Turkije te sturen.
De minister van Buitenlandse Zaken deelde mee dat de douane-unie in algemene zin voor de langere termijn door de Europese Raad als een goede zaak wordt gezien. Het Europees Parlement heeft de situatie van de mensenrechten als belangrijkste toetssteen genoemd voor goedkeuring van het verdrag. Ook in de Raad is het laatste woord nog niet gesproken. Het is de bedoeling, de mensenrechtensituatie te redden door Turkije in de Europese invloedssfeer te houden. Het is echter mogelijk dat de onevenwichtigheid zo groot wordt, dat de implementatie van de douane-unie in gevaar komt. Over die implementatie zal te zijner tijd vanzelfsprekend nog worden gedebatteerd.
Een ambtsbericht is geen totale mensenrechtenrapportage. Het is een rapport dat gemaakt wordt voor een specifieke toetsing, bijvoorbeeld inzake asielverzoeken. Het is geenszins de bedoeling geweest, de situatie in Turkije rooskleuriger voor te stellen dan zij is. Het departement heeft dan ook, toen die indruk ontstond, voor een aanvulling van het ambtsbericht zorg gedragen. De elementen die de heer Gabor noemde, zijn reeds in vorige ambtsberichten naar voren gekomen en in het beleid verwerkt. Ambtsberichten worden voortdurend aangevuld. Over de mogelijkheid om afgewezen asielzoekers terug te sturen vindt permanent overleg met het ministerie van Justitie plaats. Turkije is op zichzelf geen onveilig land, ook niet voor Koerden. Van geval tot geval worden de omstandigheden bezien.
Nagegaan zal worden of het waar is dat medewerkers van Amnesty International uit Londen geen toegang meer hebben tot Turkije. De commissie zal daarover worden geïnformeerd.
Het probleem met de alevieten wordt door velen gezien als een probleem dat kan uitgroeien tot een probleem vergelijkbaar met dat van de Koerden. Er is sprake van een godsdienstige tegenstelling tussen soennieten en alevieten. De alevieten wordt niet-patriottisch gedrag in het verleden verweten. Het zijn liberale godsdienstige mensen. Voor de oplossing van dit vraagstuk is een regering met een grote morele autoriteit ten opzichte van de Turkse samenleving nodig.
Gedachtenwisseling in tweede termijn
De heer Gabor herinnerde aan zijn vragen naar de mogelijke gevolgen van de Turkse spanningen voor de situatie in Nederland.
De heer Blaauw verwees naar de mogelijkheden van de Raad van Europa. Hierbij kan gedacht worden aan eerdere maatregelen tegen Griekenland.
Hij vond het antwoord van de minister inzake de alevieten te summier. De alevieten hebben een veel meer seculiere opvatting over het belijden van de islam, een vorm van islam die veel beter past in een democratisch georganiseerde staat.
De heer Lilipaly hoorde nog graag een reactie op de voorstellen die hij in eerste termijn heeft gedaan.
De minister van Buitenlandse Zaken was met de heer Blaauw van mening dat de religieuze opvattingen van de alevieten beter passen in een democratische rechtsorde, maar weigerde hierin stelling te nemen, omdat het gaat om religieuze opvattingen.
De Turkse spanningen, die in Duitsland al aan de oppervlakte zijn gekomen, zijn nog niet overgeslagen naar Nederland. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat de PKK in Nederland niet officieel verboden is. Als het alhier toch tot spanningen komt, zal in overleg met Justitie tot een adequate aanpak worden gekomen.
Het door de heer Lilipaly geopperde idee van een tussenbalans met toetsingspunten sprak de minister niet erg aan. De balans zal worden opgemaakt bij het debat over de douane-unie. De toetsstenen zijn zonder meer belangrijk, maar het geheel van de ontwikkelingen telt. Opnieuw zal daarbij de afweging moeten worden gemaakt tussen een confrontatie met Turkije en het creëren van een ruimte van vertrouwen waarbinnen verbeteringen kunnen worden gerealiseerd.
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 20 maart 1995
Ingevolge het verzoek van de Griffier Uwer Commissie van 17 maart jl., moge in het navolgende worden ingegaan op de mensenrechtensituatie in Turkije, alsmede de positie van de Koerden en Alewieten aldaar.
De regering Çiller heeft zich in principe uitgesproken voor voortzetting van het mensenrechtenbeleid van de regering-Demirel. De Turkse regering heeft bij haar aantreden verzekerd, dat zij zich inzake het mensenrechtenbeleid zou laten leiden door de beginselen vervat in de desbetreffende internationale verdragen, die door Turkije zijn ondertekend. Het mensenrechtenbeleid zou o.m. gestalte moeten krijgen in een aantal justitiële en institutionele hervormingen, die in het bijzonder de nog steeds voorkomende martelingen en inhumane behandeling van verdachten en gevangenen zou moeten tegengaan. Als een positief regeringsinitiatief kan worden genoemd de recente instelling van een regeringscommissie die verzocht is voorstellen in te dienen om te komen tot «democratisering» van de wet op de politieke partijen, het wetboek van strafrecht en de anti-terroristenwetgeving. Daarnaast is onlangs besloten tot de oprichting van een ministerie voor de mensenrechten. Een recente ontwikkeling die tot optimisme zou kunnen stemmen, is dat in de onderhandelingen die op dit moment in Turkije plaatsvinden over het nieuwe regeringsbeleid van de zijde van de nieuwe coalitiepartner CHP o.a. een verbetering van de mensenrechtensituatie en het opheffen van de noodtoestand in Zuid-Oost-Turkije centraal wordt gesteld. Helaas werd tot nu toe door de regering Çiller over een verbetering van het lot van het Koerdisch bevolkingsdeel en het scheppen van meer ruimte voor een eigen Koerdische culturele identiteit niet meer gesproken.
Ondanks de bovengenoemde beleidsvoornemens valt in de praktijk echter weinig verbetering te bespeuren in de mensenrechtensituatie. Er is een toename van het aantal mensenrechtenschendingen te konstateren, hetgeen met name verband houdt met de strijd tussen regeringstroepen en de terroristische Koerdische onafhankelijkheidsbeweging PKK. Beide zijden lijken in een vicieuze cirkel van geweld verzeild te zijn geraakt, die de levensomstandigheden van de Koerdische bevolkingsgroep negatief beïnvloedt. De gekonstateerde toename heeft echter niet alleen betrekking op Zuid-Oost-Turkije, maar op het gehele land. Nieuw zijn de gevallen van beperking van meningsuiting, welke geheel lijken te passen in het kader van de vervolging van de PKK en zijn sympatisanten. Ook is sprake van een toenemend aantal tot dusverre onopgehelderde moorden.
Ik deel de bezorgdheid die in het in februari jl. gepubliceerde rapport van Amnesty International «Turkey; a policy of denial» tot uiting wordt gebracht. Dit rapport gaf het Europees Parlement mede aanleiding voor de motie die het op 16 februari aannam. In deze motie wordt, gezien de mensenrechtensituatie, een Douane-unie met Turkije afgewezen.
Tijdens zijn bezoek aan Den Haag op 2 maart jl. heb ik aan mijn Turkse ambtgenoot deze bezorgdheid kenbaar gemaakt, een zorg die met name ook het lot geldt van een aantal tot zware gevangenisstraffen veroordeelde DEP-parlementariërs. Daarbij heb ik nogmaals gewezen op de door Nederland voorgestane dialoog met daartoe in aanmerking komende Koerdische groeperingen. Minister Karayalcin vroeg begrip voor de problemen waar Turkije mee te kampen heeft. Die problemen zijn inderdaad aanzienlijk: het land grenst aan de Balkan, aan de Kaukasus en aan het Midden-Oosten. Binnenslands herbergt het vele minderheden. Het leger, dat in Turkije een machtsfactor van betekenis is, is vastbesloten de nationale eenheid te handhaven en de strijd tegen de PKK, die aanstuurt op het openbreken van deze eenheid, voort te zetten. Zeker niet onvermeld mag blijven het sterk in opkomst zijnde fundamentalisme, dat eveneens in de strijdkrachten een onwrikbare tegenstander heeft. Hoe wankel het sociale evenwicht in Turkije is is ook de afgelopen week weer gebleken. Een conflict in Istanbul tussen leden van de liberaal getinte alevitische minderheid en nationalistische fundamentalisten leidde tot onlusten die zich naar andere steden hebben uitgebreid, en die inmiddels zijn uitgemond in een conflict tussen linkse groeperingen en politie- en legereenheden. Deze linkse groeperingen zeggen het voor de alevieten, die wegens hun aktief sociaal beleid reeds in het Osmaanse Rijk werden vervolgd, op te nemen.
Ook in EU-verband wordt regelmatig, laatstelijk nog tijdens de associatieraad van 6 maart jl. bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Turkije uitgesproken en aangedrongen op een verbetering daarvan. Het behoeft geen betoog dat de wijze waarop de Turkse autoriteiten de universele mensenrechten hanteren mijn onverdeelde aandacht blijft behouden.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
W. Kok
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 4 april 1995
Ingevolge de door mij tijdens het mondeling overleg inzake de mensenrechtensituatie in Turkije met Uw Commissie op 23 maart jl. gedane toezeggingen, moge ik U als volgt berichten.
Navraag heeft uitgewezen dat aan de medewerker van Amnesty International te Londen, die belast is met Turkije, inderdaad de toegang tot dat land voor onbepaalde tijd is ontzegd. Betrokkene zou volgens de Turkse autoriteiten contacten met de PKK onderhouden, hetgeen evenwel door Amnesty International wordt bestreden.
Volkenrechtelijke implicaties van het Turkse optreden in Noord-Irak
De feitelijke situatie in Noord-Irak is gecompliceerd. Onder auspiciën van Veiligheidsraadresolutie 688 van 5 april 1991 riepen de Veiligheidsraad-leden Frankrijk, het VK en de VS de humanitaire operatie «Provide Comfort» in het leven, die aan Irak de feitelijke zeggenschap over zijn noordelijk gebied ontnam.
Volkenrechtelijk werd evenwel de souvereiniteit van Irak over dit gebied niet aangetast. In VR-resolutie 688 werd zelfs de committering door alle VN-leden tot de souvereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Irak herbevestigd.
Het VN-handvest verbiedt in artikel 2 lid 4 het gebruik van geweld. De uitzondering hierop, waartoe artikel 51 van het Handvest ruimte zou laten door middel van het inherente recht op zelfverdediging, lijkt in het onderhavige geval nauwelijks een rechtvaardiging te bieden, te meer daar het vereiste van proportionaliteit niet in acht is genomen.
Tenslotte zal Turkije de verplichtingen uit het humanitaire oorlogsrecht in acht dienen te nemen.
OVSE-inroeping zgn. Moskou-mechanisme tegen Turkije
Conform mijn toezegging is opnieuw nagegaan of er een voldoende representatief politiek draagvlak voor het zenden van een OVSE-onderzoeksmissie naar Turkije in het licht van de recente ontwikkelingen aldaar aanwezig is. Helaas moet ik U berichten dat de sondages hebben uitgewezen dat dit nog immer niet het geval is.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), ondervoorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), voorzitter, Boogaard (AOV), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF) en Van den Doel (VVD).
Plv. leden: Leers (CDA), Hirsch Ballin (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Deetman (CDA), Hendriks, Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Brinkman (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+) en Bolkestein (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22563-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.