22 563
De problematiek van de Koerden

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 april 1995

Onder verwijzing naar de mondelinge interventie van het lid Houda op 4 april 1995 (zie bijlage), heb ik de eer u als volgt te antwoorden op diens vraag naar de discussie binnen de NAVO ten aanzien van de Turkse militaire operatie in Noord-Irak.

Op 21 en 28 maart 1995 heeft de Turkse vertegenwoordiger bij de NAVO, mede op Nederlandse instigatie, verklaringen afgelegd over de actie van de Turkse strijdkrachten in Noord-Irak. Hierin werd onder meer gesteld dat, ofschoon Turkse acties tegen de PKK op Turks grondgebied de afgelopen twee jaar effectief waren geweest, de PKK in toenemende mate kampen in Noord-Irak als uitvalsbasis gebruikte voor terroristische activiteiten.

Teneinde een nieuwe geweldsexplosie na het Koerdisch nieuwjaar te voorkomen, hadden de Turkse autoriteiten zich genoodzaakt gezien onderhavige militaire actie uit te voeren. Daarbij werd door de Turkse vertegenwoordiger benadrukt dat de operatie van beperkte duur zou zijn en dat de veiligheid van de burgerbevolking in Noord-Irak gewaarborgd zou worden. Tevens bevestigde Turkije de soevereiniteit van Irak en waren alle buurlanden van de doelstelling van de actie op de hoogte gesteld.

Binnen de NAVO is, evenals in de EU, de OVSE en in bilaterale contacten met Turkije, door bondgenoten verontrusting uitgesproken over de militaire actie in Noord-Irak. Daarbij is, naast begrip voor de noodzaak van bestrijding van terrorisme, ernstige zorg geuit over de duur en omvang van de actie en is aangedrongen op verdere bespreking in de NAVO.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

BIJLAGE

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

's-Gravenhage, 4 april 1995

Hierbij zend ik u het stenografisch verslag van het ordedebat van heden toe.

Met deze brief breng ik het verzoek van de heer Houda over en vraag u mij te willen berichten of u aan dit verlangen kunt voldoen.

W. J. Deetman

De voorzitter: Het woord is aan de heer Houda.

De heer Houda (PvdA): Mijnheer de voorzitter. De situatie rond de Koerden in Noord-Irak heeft de laatste weken de aandacht getrokken van de internationale gemeenschap. De fractie van de PvdA maakt zich zorgen over de situatie aldaar. De inval van Turkijke in Noord-Irak heeft in Duitsland geleid tot stopzetting van alle wapenleveranties aan Turkije. Ook de mogelijkheid van het bevriezen van de douane-unie met Turkije is ter discussie gesteld.

De fractie van GroenLinks heeft schriftelijk vragen gesteld, onder meer over eventueel gebruik van Nederlandse wapens door Turkije tegen de Koerden in Noord-Irak. Ik verzoek de fractie van GroenLinks er begrip voor te hebben dat mijn fractie niet wil wachten op een schriftelijk antwoord. Gezien de urgentie van deze zaak verzoeken wij de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie om nog deze week een brief aan de Kamer te zenden over de stellingname van de regering over de wapenexport naar Turkije en over de discussie binnen de NAVO met betrekking tot de ontstane situatie in Noord-Irak. Deze brief moet ons inziens de Kamer zo snel bereiken dat er, indien de inhoud daartoe aanleiding geeft, nog deze week een spoeddebat kan worden gehouden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks): Voorzitter! De berichten over de situatie in Noord-Irak en over de houding van de Turkse autoriteiten waren inderdaad een bron van zorg voor de GroenLinks-fractie. Daarom hebben wij vorige week meteen schriftelijke vragen gesteld en er bij de minister op aangedrongen deze zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Vanmorgen hebben wij nog contact gehad met de minister. Hij heeft ons verzekerd dat wij morgen vóór 12 uur een zeer uitvoerig antwoord zullen ontvangen. Mijn fractie had er nadrukkelijk op aangedrongen dat de Kamer vóór dat tijdstip over het antwoord zou kunnen beschikken, omdat wij op basis van dat antwoord, dat uitvoeriger zal zijn dan gebruikelijk bij schriftelijke vragen, morgen bij de regeling op nog een debat over dit onderwerp zouden kunnen aanvragen.

Ik weet niet of de vragen van de heer Houda hieraan nog iets toevoegen. Mijns inziens is dat niet het geval, maar dat moeten wij afwachten. Ik stel voor, hierop morgen bij de regeling terug te komen.

De heer Houda (PvdA): Mijnheer de voorzitter! Mijn vraagstelling voegt zeker een dimensie toe: ik wil graag weten hoe de discussie binnen de NAVO over deze zaak zich ontwikkelt.

De voorzitter: Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, met de toevoeging dat ook de brief waar de heer Houda om vraagt, morgen vóór 12 uur in de Kamer wordt verwacht. De Kamer kan dan de balans opmaken en vaststellen of er een debat nodig is dat, in verband met het paasreces, in de loop van donderdag kan plaatsvinden.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven