nr. 56
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 7 mei 1996
Hierbij informeer ik u omtrent een recente ontwikkeling aangaande het verhaal op onderhoudsplichtigen door twee arresten van de Hoge Raad
van 23 februari 1996 en 19 april 1996.
In het algemeen overleg van 14 juni 1995 (22 545, nr. 55) over de verhaalsplicht naar aanleiding van mijn brief van 6 april 1995 (22 545,
nr. 51), kwam de jurisprudentie inzake de «oude gevallen» aan de orde. Met «oude gevallen» wordt gedoeld op de gevallen,
waarin het echtscheidingsvonnis langere tijd geleden is ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand en waarin voorafgaand aan de invoering
van de verhaalsplicht door de gemeente gedurende langere tijd geen gebruik
is gemaakt van de haar toekomende verhaalsbevoegdheid. In deze kwestie speelde
de vraag of de gemeente, ook na langere tijd, gerechtigd is verleende bijstandsuitkeringen
te verhalen op onderhoudsplichtigen, of dat de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur aan verhaal in deze situatie van «louter stilzitten» in
de weg staan. Tijdens het overleg heb ik u in kennis gesteld van het feit
dat van alle vijf de Gerechtshoven uitspraken bekend waren die er op wezen
dat het enkele tijdsverloop niet het gevolg kan hebben dat de gemeente geen
gebruik kan of mag maken van haar verhaalsbevoegdheid.
Voorts is er tijdens het overleg bij mij op aangedrongen de mogelijkheid
te onderzoeken tot het instellen van cassatieberoep in het belang der wet,
om een oordeel van de Hoge Raad te krijgen. In mijn brief van 14 juli 1995
heb ik u medegedeeld dat ik, na overleg met de landsadvocaat en de Minister
van Justitie, tot de slotsom was gekomen dat de haalbaarheid van een cassatieberoep
in het belang der wet als gering moest worden geacht en dat overigens de verwachting
kon bestaan dat vanwege belanghebbenden in cassatie zou worden gegaan. Dit
is inderdaad geschied.
De Hoge Raad heeft op 23 februari 1996 (gepubliceerd in «Rechtspraak
van de Week van 13 maart jl., RvdW 1996, 62) een arrest gewezen in één
van deze «oude gevallen».
De Hoge Raad onderschrijft de eerdere uitspraken van de Gerechtshoven
en komt tot het oordeel dat verhaal van verleende bijstand op onderhoudsplichtige
na «louter stilzitten» (in de casus 10 jaar) niet met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur in strijd is. De Hoge Raad komt tot dit
oordeel op grond van de wetsgeschiedenis (een kopie van het arrest treft u
bijgaand aan).1 De Hoge Raad heeft dit standpunt
nogmaals bevestigd in haar arrest van 19 april 1996. Deze uitspraak zal niet
worden gepubliceerd.
Ik ga ervan uit dat deze uitspraken richtinggevend zullen zijn ten aanzien
van de wijze waarop de Rechtbanken met dit vraagstuk zullen omgaan. Op grond
van het door mij uitgedragen beleid konden gemeenten tot op heden, wanneer
de uitspraken van de competente Rechtbank bleven afwijken van die van de Gerechtshoven,
het indienen van verzoekschriften in «oude gevallen» tijdelijk
opgeschorten. Thans staat deze gemeenten dit probleem niet meer in de weg
om ook ten aanzien van deze «oude gevallen» tot verhaal over te
gaan.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert