22 452
Internationalisering in het onderwijs

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 februari 2001

Met deze brief wil ik U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de voorstellen voor het beleidskader voor de nieuwe Internationaal Onderwijsprogramma's voorleggen.

Met brief DCO/OO-307, d.d. 12 juli 2000, werd u geïnformeerd over de discussie binnen de Interdepartementale Stuurgroep Internationaal Onderwijs (ISIO) en de stand van zaken ten aanzien van de uitwerking van het nieuwe beleid. Met het oog op de voorgenomen beleidswijzigingen vond aanvullend onderzoek en intensief overleg met alle betrokkenen plaats.

Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 14 december 2000 heb ik aangegeven dat sedert juli 2000 goede vorderingen zijn gemaakt met de ontwikkeling van het nieuwe beleidskader. Het ambtelijk voorwerk is voortgezet met actieve inbreng vanuit het hoger onderwijsveld in de ISIO-werkgroepen. Ook is op ambtelijk niveau een hoorzitting met het veld gehouden en heb ik een gesprek met de Hoger Onderwijs (HO)-koepels gehad.

Dit alles heeft geleid tot het beleidskader dat ik u hierbij voorleg. Overkoepelende doelstelling is een bijdrage te leveren aan de opheffing van zowel kwantitatieve als kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden, in de context van duurzame capaciteitsopbouw in het kader van armoedebestrijding.

Kernpunten van het nieuwe beleid zijn:

– verbetering van de vraagsturing en flexibilisering van het opleidingenaanbod in Nederland; daarbij hecht ik, waar mogelijk, aan uitvoering van opleidingen in de regio

– de beurzenprogramma's richten zich met het oog op capaciteitsopbouw op professioneel middenkader in de 17+4 en alle themalanden, Iran en Suriname en beursverlening hoeft niet aan te sluiten bij de bilaterale sectorkeuze

– het programma voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit (ID) kan zich zowel op specifieke opleidingsinstituten als op onderdelen van ministeries, nationale HO-commissies of accreditatiecommissies richten en streeft naar aansluiting bij hoger onderwijs –, sectorbeleid of sectordoorsnijdende danwel – overstijgende terreinen, in de 17 concentratielanden, Indonesië, Zuid-Afrika en de themalanden voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw alsmede de themalanden voor milieu

– door deze afbakening ontstaan meer mogelijkheden om synergie met het bilaterale beleid te creëren.

Het huidige aantal van 7 IO-programma's wordt teruggebracht naar 2 beurzenprogramma's (HRD) en 1 programma voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit (ID).

Belangrijke punten van zorg van het HO-veld met betrekking tot landenkeuze en sectorbeperking zijn hiermee weggenomen. Er leven bij het veld echter nog twee zorgen.

De eerste betreft de mogelijk te zware en te bureaucratische taakstelling voor de intermediaire organisatie(s) (IMO) die het beheer van de programma's gaat(n) voeren. Het beleidskader geeft aan dat bij de uitwerking van de taakstelling van de IMO aandacht zal worden besteed aan eenvoudige en effectieve procedures, maar ook aan een heldere taakverdeling tussen IMO en Nederlandse ambassades en aan de vraag of de IMO de voor haar taakstelling noodzakelijke expertise zelf in huis moet hebben. Bij de invulling van de taakstelling voor de IMO zal intensief contact met HO-veld worden onderhouden. Tevens zal gebruik worden gemaakt van sterke punten van de huidige beherende organisaties.

Het andere punt betreft de mogelijke fluctuaties in deelnemersaantallen, die ten gevolge van het afbouwen van de vaste toedeling van beurzen aan opleidingsinstituten kunnen ontstaan. Hierdoor kan het voortbestaan van met name opleidingen die voor de doelgroep uit ontwikkelingslanden zijn opgezet, worden bedreigd. De mogelijke omvang en consequenties van dit probleem zullen nader in kaart moeten worden gebracht. Daarna moet een werkbaar evenwicht worden gezocht tussen vraagsturing en OS-relevantie aan de ene kant en de behoefte van Nederlandse instellingen aan voorspelbaarheid van de vraag naar bepaalde opleidingen. Ook hier zal intensief overleg met het HO-veld noodzakelijk zijn.

Het is raadzaam de nieuwe programma's stapsgewijs te introduceren. De overgang van een systeem van vaste toedeling van aantallen beurzen aan opleidingsinstituten naar een systeem met meer flexibiliteit zal de nodige tijd vergen. Door een stapsgewijze aanpak worden de IO-instellingen in staat gesteld te leren inspelen op fluctuaties in de omvang en het karakter van de vraag naar opleidingen. Anderzijds geeft een geleidelijke introductie de mogelijkheid te experimenteren met nieuwe vormen van invulling van de programma's (zoals vraagsturing) en de daarbij behorende nieuwe samenwerkingsrelaties tussen BZ/OS, IMO, ambassades, instellingen in ontwikkelingslanden en aanbieders op te bouwen.

De nieuwe programma's zullen starten in 2002. Voorstellen voor een transparante financiering zullen in de tussenliggende tijd worden uitgewerkt op basis van het nu voorliggende beleidskader. Ik zal het jaar 2001 benutten voor de verdere uitwerking van de taakstelling en vervolgens de selectie van de IMO(s).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

E. L. Herfkens

Beleidskader voor de nieuwe Internationaal Onderwijsprogramma's

INLEIDING5
   
1.DOELSTELLINGEN VAN DE NIEUWE IO-PROGRAMMA'S6
   
2.OPZET VAN DE NIEUWE IO-PROGRAMMA'S7
2.1.DE BEURZENPROGRAMMA'S7
 Landenconcentratie en afstemming op beleidsprioriteiten BZ/OS7
2.1.1.Het beurzenprogramma voor opleidingen met een academische graad, van één tot enkele jaren8
 Vraaggerichtheid8
 Flexibilisering8
 Aanbod9
 Taakstelling IMO9
2.1.2Het beurzenprogramma voor (tailor-made) opleidingen en trainingen van enkele maanden9
 Vraagsturing9
 Flexibilisering10
 Aanbod10
 Taakstelling IMO10
2.2.HET PROGRAMMA VOOR INSTITUTIONELE ONTWIKKELING VAN HOGER ONDERWIJS EN TRAININGSCAPACITEIT10
 Landenconcentratie en afstemming op beleidsprioriteiten BZ/OS10
 Vraagsturing11
 Flexibilisering11
 Aanbod12
 Taakstelling IMO12
   
3.IMPLEMENTATIE12
 BEURZENPROGRAMMA'S13
 ID-PROGRAMMA13
   
BIJLAGE 1 HUIDIGE STRUCTUUR VAN HET IO14
BIJLAGE 2 LIJST VAN LANDEN VOOR STRUCTURELE BILATERALE OS EN THEMA'S15
   
LIJST VAN AFKORTINGEN17

Inleiding

In 1999 heeft het Kabinet, naar aanleiding van het in 1998 afgeronde IBO naar Internationaal Onderwijs1, besloten tot een herinrichting van de bestaande Internationaal Onderwijs-programma's.

Richting gevend voor de vormgeving van de nieuwe programma's zijn, met het oog op verbetering van effectiviteit en doelmatigheid, een aantal door het Kabinet onderschreven uitgangspunten:

• concentratie op een beperkter aantal landen

• betere afstemming op beleidsprioriteiten van BZ/OS

• rekening houden met andere relevante aspecten van buitenlands beleid

• verbetering van de vraaggerichtheid

• creëren van meer flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de verschillende IO-programma's

• toewijzing van subsidies aan uitvoerende Nederlandse instellingen op basis van een vergelijking van de prijs-kwaliteit verhouding van al het binnen het te formuleren beleidskader relevante IO-aanbod in Nederland

• hervorming van de financiering gericht op transparantie en financiering op basis van output

Het kabinet kondigde een drietal nieuwe programma's aan. Eén samenwerkingsprogramma gericht op institutional development (ID) van hoger onderwijs – en trainingscapaciteit in OS-landen. Daarnaast twee beurzenprogramma's gericht op Human Resources Development (HRD). In de nieuwe opzet zal het beheer van de IO-programma's worden gevoerd door één (of meer) nog te selecteren onafhankelijke intermediaire organisatie(s), die zal (zullen) moeten zorgdragen voor selectie van uitvoerders op basis van vergelijking.

Op basis van deze uitgangspunten heeft de in 1999 geïnstalleerde Interdepartementale Stuurgroep Internationaal Onderwijs (ISIO) gewerkt aan de uitwerking van deze uitgangspunten in een nieuw beleidskader voor Internationaal Onderwijs. De ISIO heeft vervolgens twee werkgroepen geformeerd, bestaande uit vertegenwoordigers van de overheid en vertegenwoordigers van de drie hoger onderwijs koepels (VSNU, FION en HBO-Raad).

De werkgroepen hebben enkele deskstudies laten uitvoeren om input te verzamelen voor het uit te werken beleidskader:

– een studie naar het beleid van enkele bilaterale donoren op het terrein van beurzenprogramma's;

– een soortgelijke studie naar capaciteitsopbouw op het terrein van hoger onderwijs en training;

– een inventarisatie van rapporten van internationale organisaties en bilaterale donoren naar de behoeften aan capaciteitsopbouw in OS-landen;

– een inventarisatie van de wijze waarop andere donoren Internationaal Onderwijs financieren.

Tevens zijn door medewerkers drie landenbezoeken gemaakt om na te gaan wat de mening is van verschillende actoren in OS-landen over de wijze waarop vraaggestuurdheid en aansluiting van het IO op het bilaterale programma het beste gestalte kunnen krijgen. Ter voorbereiding hiervan heeft onder een aantal relevante ambassades een enquête plaatsgevonden over deze onderwerpen.

Deze notitie geeft aan op welke wijze de bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn verwerkt in de opzet van de nieuwe IO-programma's, met dien verstande dat de voorstellen voor een transparante financiering zullen worden uitgewerkt op basis van het nu voorliggende beleidskader. Hierbij zal onder andere aandacht worden besteed aan het reeds in gang gezette integratieproces van 4 SAIL-instituten1 (ITC, IHS, ISS en MSM) in het wetenschappelijk onderwijs, onder andere omdat de capaciteitsfinanciering van OCenW aan IHE en aan deze instellingen na integratie als ODA middelen zal worden gehandhaafd.

Paragraaf 1 gaat in op de doelstellingen van de nieuwe programma's, paragraaf 2 schetst de wijze waarop per programma bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt en schetst op hoofdpunten de daaruit voortvloeiende taakstelling voor de intermediaire organisatie(s). Paragraaf 3 gaat in op het implementatietraject. Hierbij is voor een geleidelijk omvormingsproces gekozen dat start in 2002.

1. Doelstellingen van de nieuwe IO-programma's

De overkoepelende doelstelling van de IO-programma's is een bijdrage te leveren aan de opheffing van zowel kwantitatieve als kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden, in de context van duurzame capaciteitsopbouw in het kader van armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.

Binnen dit globale kader speelt elk van de drie IO-programma's een eigen rol, uitgaand van een eigen (sub)doelstelling.

1. De beurzenprogramma's concentreren zich op het tegemoetkomen aan behoeftes aan bijscholing op de korte termijn, gericht op capaciteitsopbouw in een breed spectrum van overheids, privé- en niet-gouvernementele organisaties (onderwijsinstellingen, planningsinstituten, ministeries, basisorganisaties, bedrijven etc). De doelgroep is professioneel middenkader , inclusief management kader (human resources development, HRD).

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee typen opleidingen:

a. Het beurzenprogramma voor opleidingen van één tot enkele jaren die tot een academische graad leiden

b. Het beurzenprogramma voor (tailor-made) opleidingen en trainingen van twee weken tot een jaar

2. Het programma voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit2 richt zich op de duurzame versterking van post-secundaire opleidingscapaciteit in de ontvangende landen, waardoor landen beter in staat zullen zijn zelf (op de wat langere termijn) in de benodigde opleidingen en menskracht te voorzien.

Hoewel de programma's wat betreft werkwijze en in te schakelen instrumenten verschillen hebben zij een gemeenschappelijke doelstelling en zijn er in de uitvoering ook veel overeenkomsten. Waar mogelijk zullen activiteiten uit de drie programma's in samenhang met elkaar worden ingezet. Uitvoering door één intermediaire organisatie (IMO) zou afstemming van activiteiten uit de verschillende programma's kunnen vergemakkelijken en wordt daarom overwogen. Uitgangspunten bij de opzet van de IMO zijn doelmatigheid en eenvoud.

Ook binnen de bilaterale samenwerking vormt duurzame capaciteitsopbouw een belangrijk aandachtspunt. Aansluiting van het IO bij bilateraal ondersteunde sectorplannen kan de effectiviteit van zowel IO als bilaterale OS inspanningen verbeteren. Dit wordt ook door de ambassades aangegeven en men ziet voor zichzelf een rol in de afstemming. Daarom zal meer aandacht worden besteed aan mogelijkheden om door aansluiting op het bilaterale beleid synergie te creëren. Ambassades zullen, meer dan in het verleden, betrokken worden bij de identificatie van prioriteiten voor ondersteuning middels IO.

2. Opzet van de nieuwe IO-programma's

2.1. De beurzenprogramma's

Landenconcentratie en afstemming op beleidsprioriteiten BZ/OS

De bestaande beurzenprogramma's staan open voor alle DAC-landen (momenteel 126), waarvan er een aantal in de praktijk niet of nauwelijks deelnemen. In 1999 waren bursalen uit 89 landen afkomstig.

Een voor de hand liggende wijze van concentratie die het tevens mogelijk maakt de beurzenprogramma's beter aan te laten sluiten bij de beleidsprioriteiten van BZ/OS is ze te beperken tot de 17+4 structurele samenwerkingslanden en de 33 themalanden1. (Bijlage 2 geeft een overzicht van deze landen.) In de praktijk blijkt het merendeel van de opgeleide bursalen reeds uit deze landen afkomstig te zijn (85% in 1999). Landen waarmee Nederland ook buiten de OS op vele terreinen samenwerkt zoals Indonesië, China en Zuid-Afrika horen daarbij. Rekening houdend met bestaande relaties op andere terreinen, die Nederland mede dankzij het NFP heeft ontwikkeld, zal het programma ook open blijven staan voor een beperkt aantal arme landen buiten deze lijsten waar perspectieven op«good governance» bestaan (zgn. «lentelanden»). In dit kader zijn Suriname en Iran toegevoegd.

Beursverlening draagt in algemene zin bij aan nationale capaciteitsopbouw en richt zich niet speciaal op ondersteuning van bilateraal geselecteerde sectoren. Er zijn belangrijke redenen om dit programma niet te beperken tot bilaterale OS-samenwerkingsterreinen. Door de ruime afbakening van het programma biedt het de mogelijkheid tegemoet te komen aan een ruime en gevarieerde vraag naar capaciteitsversterking. Bovendien kan internationale training door de introductie van nieuwe ideeën en kennismaking met ervaringen uit andere landen een stimulans vormen voor hervorming en bijdragen aan democratisering (Assessing Aid2 ). Het is van belang dergelijke processen breed te kunnen ondersteunen. Uit de enquête onder ambassades blijkt dat men voor het IO een belangrijke toegevoegde waarde ter ondersteuning van bilaterale samenwerkingssectoren en transversale thema's ziet doch tevens het meer algemene nut van beursverlening erkent. Een andere reden om beurzenprogramma's niet te beperken tot samenwerkingssectoren is de beschikbaarheid (in Nederland) van kwalitatief goed aanbod op andere terreinen waarvan ontwikkelingslanden kunnen profiteren. Vanuit Nederlands perspectief gezien is het interessant om contactmogelijkheden met een buitenlands publiek zo breed mogelijk te houden.

Voortvloeiend uit de doelstelling van de beurzenprogramma's «capaciteitsopbouw in overheids, privé en niet-gouvernementele organisaties» is de doelgroep professioneel middenkader (inclusief management kader) en zal de IMO deze doelstelling in een aantal toelatingscriteria operationaliseren (bijv. interesse werkgever). Verbetering van de vraaggerichtheid, flexibilisering en afbakening van het aanbod dat in beschouwing wordt genomen kan voor elk van de twee beurzenprogramma's verschillend worden ingevuld. De paragrafen 2.1.1. en 2.1.2. doen hiervoor enkele voorstellen.

2.1.1. Het beurzenprogramma voor opleidingen met een academische graad, van één tot enkele jaren

Vraaggerichtheid

Een literatuurstudie naar «Tendensen en verschuivingen van behoeften aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden»1 wijst op de veranderingen in aanpak ten aanzien van capaciteitsopbouw. In het verleden werd capaciteitsopbouw vaak synoniem geacht met opleiding van technisch kader in nationale bestuursdiensten. In de loop van de tijd neemt aandacht voor versterking van instellingen en meer recent beleidshervorming, aanpassing van structuren en taakstelling van instellingen toe. Naast blijvende aandacht voor de opleiding van technisch kader, signaleert de studie een toenemende interesse voor training voor beleidsanalyse, planning, maatschappelijke discussie etc. Tijdens de landenbezoeken wezen gesprekspartners eveneens op behoeftes aan praktijkgerichte training en training m.b.t. beleids- en probleemanalyse, planning en management. De literatuurstudie signaleerde bovendien dat taken die voorheen door de overheid werden vervuld meer en meer worden overgenomen door privé en NGO sector.

De literatuurstudie benadrukt, ondanks de signalering van deze globale tendensen, het belang van een landenspecifieke aanpak en invulling.

Het beurzenprogramma voor opleidingen met een academische graad is ruim afgebakend. Daarbinnen kunnen ontwikkelingslanden, uitgaande van de doelgroep van professioneel middenkader (inclusief managementkader) specifieke doelgroepen of prioritaire terreinen aangeven. De enquête onder ambassades en de drie landenbezoeken hebben duidelijk gemaakt dat een dergelijke prioriteitstelling niet eenvoudig is. De mogelijkheden daarvoor zullen in het nieuwe programma verder worden onderzocht.

Refererend aan de rol van het maatschappelijk middenveld en de privé-sector geven ook Nederlandse ambassades, in de enquête over IO, aan dat beurzenprogramma zich niet exclusief op de overheid zouden moeten richten.

Het programma staat daarom open voor kandidaten uit zowel overheid-, privé- als NGO-sector.

Dit is overigens ook nu al het geval voor de bestaande beurzenprogramma's. Aangezien het NFP is voortgekomen uit de bilaterale OS (in het verleden samenwerking van overheid tot overheid) en daarmee samenhangende bekendstellings- en voordrachtprocedures zijn blijven bestaan, is het grootste deel van de huidige deelnemers afkomstig uit de overheidssector. Het zal van belang zijn te benadrukken dat het programma zich op alle maatschappelijke segmenten richt.

Heldere informatieverschaffing is een gezamenlijke taak waarin de IMO en de Nederlandse ambassades een rol spelen. Tevens zal de IMO, in overleg met ambassades, de ontwikkeling van landenspecifieke vormen voor vraagidentificatie bevorderen.

Flexibilisering

De huidige systematiek binnen het grootste beurzenprogramma2, waarbij aan een select aantal Nederlandse opleidingsinstellingen fondsen voor beurzen worden verstrekt, zal wijzigen. In het nieuwe programma zullen beurzen door de IMO ter beschikking worden gesteld, waarbij studie aan alle erkende Masters en PhD-opleidingen mogelijk is. Om geen overbodige barrières voor bepaalde doelgroepen of landen te creëren wordt overwogen om eventuele ondersteunende cursussen van enkele weken (Engels, computerliteracy) eveneens in het kader van dit programma aan te bieden. In toenemende mate voorzien internationaal opererende onderwijsinstellingen hierin via afstandsonderwijs m.b.v. New Information and Communication Technology (NICT).

Aanbod

Een belangrijk en gewaardeerd aspect van studie in het buitenland is de «exposure», d.w.z. het in aanraking komen met andere werkwijzes en benaderingen in een internationale omgeving. Dit hoeft niet per definitie te betekenen dat de gehele opleiding in Nederland wordt aangeboden. Ook opleidingen die Nederlandse instellingen samen met buitenlandse instellingen deels in ontwikkelingslanden aanbieden komen in aanmerking. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van verschillende kanten (ambassades, vertegenwoordigers lokale organisaties) om bijscholingsmogelijkheden aan gespecialiseerde instellingen in de regio mogelijk te maken. Voordelen daarvan acht men toegankelijkheid (taal) en anderzijds de specifieke, op de regio gerichte, expertise van deze instellingen (relevantie van de opleidingen). Bovendien dragen dergelijke modaliteiten bij aan versterking van trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden.

Het programma voor academische studies zal gebruik kunnen maken van alle door Nederlandse instellingen aangeboden internationaal onderwijs dat wordt afgesloten met een PhD of Masters.1 In de praktijk zal het hoofdzakelijk gaan om onderwijs dat in het Engels wordt aangeboden.

Taakstelling IMO

Op basis van bovenstaand kader tekent zich een taakomschrijving voor de IMO af.

– Inventarisatie van alle relevante opleidingsaanbod van Nederlandse instellingen

– Ontwikkelingslanden informeren over alle relevante opleidingsaanbod

– Betrokkenheid bij vraagidentificatie

– Procedures ontwikkelen voor beoordeling en selectie van kandidaten

– Voordrachten in behandeling nemen en beurzen toekennen.

– De IMO zal erop toezien dat onderwijsverzorgende instellingen de relevantie van het onderwijs voor professioneel middenkader uit ontwikkelingslanden bewaken (i.s.m. met de ministeries die de capaciteitsfinanciering verzorgen: OCenW en LNV)

2.1.2 Het beurzenprogramma voor (tailor-made) opleidingen en trainingen van enkele maanden

Vraagsturing

Het karakter van dit programma, n.l. redelijk korte en ad-hoc bijscholing, maakt het bij uitstek mogelijk dit programma effectief aan te laten sluiten bij bestaande plannen en activiteiten. Zowel de enquête onder ambassades als de literatuurstudie naar «Tendensen en verschuivingen in behoeften aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden» wijzen op de groeiende voorkeur voor korte, tailor-made cursussen, die zoveel mogelijk in het land zelf of in de regio worden gegeven. Dit biedt meer mogelijkheden aan te sluiten bij de specifieke werkomgeving van de deelnemers. Bovendien is bij onderwijs ter plaatse deelname van meerdere personen uit een en dezelfde organisatie (kritische massa) gemakkelijker te realiseren.

Alleen bijscholingsverzoeken afkomstig van een (groep van) lokale organisatie(s) kunnen in aanmerking komen.

Verzoeken kunnen door lokale organisaties via de ambassade, die een advies geeft t.a.v. het belang en de ontwikkelingsrelevantie, worden ingediend bij de IMO.

Flexibilisering

Het programma wordt jaarlijks ingevuld op basis van binnenkomende verzoeken om training of opleiding. Activiteiten hebben een duur van minimaal 2 weken tot maximaal 1 jaar en worden door een variërende groep onderwijsaanbieders uitgevoerd. Waar mogelijk zal het onderwijs deels in het land zelf of in de regio gegeven worden (sandwich-formules).

Aanbod

Het is mogelijk deel te nemen aan bestaande internationale cursussen waaraan geen graad is verbonden (bijv diplomacursussen of modules van Mastersopleidingen). Anderzijds kan het gaan om verzoeken voor een tailor-made training die nog ontwikkeld moet worden. Voor nog te ontwikkelen tailor-made training zal de IMO relevante opleidingsinstellingen benaderen, of tenderen, en op basis van een vergelijking van ingediende voorstellen, met kostenplaatje, in overleg met de aanvragende organisatie op basis van een short-list een keuze maken. Bij de beoordeling van voorstellen zal aandacht worden besteed aan de te verwachten effectiviteit en de doelmatige inzet van middelen.

De in te schakelen Nederlandse expertise hoeft zich niet te beperken tot formele onderwijsinstellingen. Ook andere kennis-centra zoals onderzoeksinstellingen en trainingsinstituten kunnen ingeschakeld worden.

Taakstelling IMO

– het informeren van Nederlandse ambassades over de mogelijkheden van het programma

– stimuleren van het indienen van verzoeken

– waar nodig, het faciliteren van de uitwerking van verzoeken

– het ontwikkelen van een beoordelingssystematiek en bijbehorende procedures

– het beoordelen van tailor-made opleidingsvoorstellen

– subsidieverstrekking

2.2. Het programma voor institutionele ontwikkeling van hoger onderwijs en trainingscapaciteit

Landenconcentratie en afstemming op beleidsprioriteiten BZ/OS

De huidige 3 programma's voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit zijn ieder in een beperkt aantal landen operationeel. In 1999 werd het MHO uitgevoerd in 12 landen, het SPP in een twintigtal landen en het HOB in 7 landen. De programma's (m.u.v. het HOB) stonden echter open voor alle landen waarvoor Nederland in het kader van de OS een landen- of regiobeleid had. Enerzijds beperkte deze aanpak de versnippering van het programma, anderzijds bood het mogelijkheden voor wederzijdse versterking van Nederlandse ontwikkelingsinspanningen.

Deze overwegingen zijn nog steeds valabel. Inmiddels is in de bilaterale OS, op basis van (ook internationaal) groeiend inzicht, gekozen voor beperking van het aantal landen en sectoren waaraan Nederland ondersteuning biedt. Bovendien is de aanpak van de bilaterale OS gebaseerd op een sectorale benadering. Het ID-programma zal zich in aansluiting op het bilaterale beleid beperken tot een groep van in totaal 47 landen met meerjarige samenwerking, inclusief Indonesië en Zuid-Afrika, en zich richten op ondersteuning van post-secundaire opleidingscapaciteit die van belang is voor samenwerkingssectoren en op sectordoorsnijdende danweloverstijgende terreinen. Bijvoorbeeld steun aan een specifieke faculteit of opleiding of een HO-instelling in zijn geheel. Daarnaast is steun aan de HO-sector in meer algemene zin mogelijk, bijv. van het ministerie of nationale commissies. Institutionele versterking, ook van onderwijs- en trainingscapaciteit, is een leerproces van langere duur. De praktijk in de bestaande ID-programma's wijst eveneens uit dat hiervoor redelijk omvangrijke investeringen gedurende meerdere jaren moeten worden gedaan, hetgeen naar verwacht de feitelijke uitvoering van activiteiten in de praktijk tot een kleiner aantal landen zal beperken.

Vraagsturing

Het streven is dat ontvangende landen zullen aangeven waar prioritaire behoeften voor ondersteuning van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit liggen. Tijdens de landenbezoeken werd echter duidelijk dat de identificatie van prioriteiten additionele consultatie en/of onderzoek zal vereisen. In het nieuwe programma zal verder worden gezocht naar werkbare vormen van vraagsturing, hetgeen ongetwijfeld een proces van vallen en opstaan zal zijn dat in verschillende landen op een andere wijze gestalte zal krijgen. De Nederlandse ambassade en IMO zullen hierbij een faciliterende rol spelen.

In deze opzet worden de mogelijkheden voor ondersteuning door het ID-programma door de ambassades bekend gesteld bij de juiste organisaties, inclusief de criteria waaraan voorstellen moeten voldoen. Op basis van een consultatie in het ontwikkelingsland kunnen de meest relevant geachte voorstellen worden geselecteerd en worden voorgedragen aan de IMO.

De IMO zal vervolgens op basis van vergelijking een aantal ideeën selecteren voor verdere uitwerking, mede op basis van het advies van de ambassade.

Daarbij zal de IMO hoofdzakelijk kwalitatieve criteria hanteren, zoals:

• mate van aansluiting bij HO of sectorbeleid en sectordoorsnijdende dan wel -overstijgende thema's

• verwachte multiplier effecten

• verwachte duurzaamheid

• beschikbaarheid Nederlandse expertise

De landen of sectorconcentratie van het programma zal in deze opzet voortvloeien uit keuzes van projecten die gebaseerd zijn op kwalitatieve overwegingen.

Flexibilisering

Zoals naar voren is gekomen in de MHO-policy reviews (1998 en 1999) ervaren instellingen voor hoger onderwijs de grenzen die de omgeving, zoals het nationale hoger onderwijsbeleid en bijbehorende wet- en regelgeving, aan de ontwikkeling van afzonderlijke HO-instellingen stelt. Internationaal wordt steeds meer erkend dat een systeemgerichte aanpak het meest effectief is. De sectorale benadering wordt dan ook door steeds meer donoren onderschreven. Ook een taskforce van de WB en UNESCO1 die zich heeft gebogen over hoger onderwijs in ontwikkelingslanden wijst op het belang van brede hervormingen, onder andere met betrekking tot de relatie overheid-HO. Daarnaast pleit de taskforce voor aandacht voor differentiatie van het HO-stelsel, waarin zowel technisch en beroepsgericht onderwijs als de traditionele researchuniversiteiten een rol spelen, en voor herziening van financieringssystemen, verbetering van de kwaliteitsbewaking en van de relaties met andere sectoren/ de arbeidsmarkt etc.

Daarom zal het ID programma ook ruimte moeten bieden voor samenhangende activiteiten over grenzen van instituten heen, zonder dat versterking van een specifieke opleiding of HO-instelling uitgesloten wordt. Versterking van de HO-sector in zijn geheel, betekent dat niet alleen opleidingsinstituten maar ook onderdelen van ministeries, nationale HO-commissies of accreditatiecommissies ondersteund kunnen worden.

Aanbod

In het nieuwe programma zal alle in Nederland aanwezige aanbod benut kunnen worden. Niet alleen HO-instellingen (aangesloten bij VSNU, HBO-Raad, SAIL of PAEPON1 ) maar ook onderwijsondersteunende organisaties kunnen zeker wanneer het om ondersteuning van beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering gaat interessante samenwerkingspartners zijn. Inschakeling zal plaatsvinden op basis van project outlines die op basis van de globale voorstellen van aanvrager zijn opgesteld. Bij de uitwerking van de project outlines kan de IMO ondersteunende expertise ter beschikking stellen.

Taakstelling IMO

Uitgaand van een dergelijke opzet zal de rol van de IMO zijn:

• stimuleren en faciliteren van nationale prioriteitstelling, zorgvuldig afgestemd met de Nederlandse ambassade ter plaatse

• faciliteren van de uitwerking van de geselecteerde ideeën

• identificeren van organisaties in Nederland die ondersteuning kunnen bieden en op basis van voorkeur ontvangende organisatie(s) inschakelen voor verdere uitwerking. De ontvangende organisatie(s) zullen hun keuze kunnen bepalen op basis van informatie die bijv. via een tenderprocedure is verzameld

• subsidies toekennen

• monitoring, zoals toezien op explicitering van verwachte resultaten (meetbare output en effect-indicatoren)

• kwaliteitsbewaking

3. Implementatie

Het is raadzaam de nieuwe programma's stapsgewijs te introduceren. De overgang van een systeem van vaste toedeling van aantallen beurzen aan opleidingsinstituten naar een systeem met meer flexibiliteit zal de nodige tijd vergen. Door een stapsgewijze aanpak worden de IO-instellingen in staat gesteld te leren inspelen op fluctuaties in de omvang en het karakter van de vraag naar opleidingen. Anderzijds geeft een geleidelijke introductie de mogelijkheid te experimenteren met nieuwe vormen van invulling van de programma's (zoals vraagsturing) en de daarbij behorende nieuwe samenwerkingsrelaties tussen BZ/OS, IMO, ambassades, instellingen in ontwikkelingslanden en aanbieders op te bouwen.

De nieuwe programma's zullen starten in 2002. BZ/OS zal het jaar 2001 benutten voor de verdere uitwerking van de taakstelling van de intermediaire organisatie(s) en vervolgens de selectie.

In grote lijnen liggen er voor de IMO taken op de volgende terreinen:

• afstemming en samenhang van activiteiten uit verschillende IO-programma's

• stimuleren en faciliteren van vraagidentificatie door de ontwikkelingslanden i.s.m. ambassades

• het ondersteunen van de verdere uitwerking van globale verzoeken voor ondersteuning (dit geldt m.n. voor verzoeken voor tailor-made bijscholing en voor het programma voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit)

• identificatie en inventarisatie van het in dit beleidskader relevante aanbod (d.w.z. enerzijds bestaande opleidingen en trainingen en anderzijds instellingen die relevante expertise hebben voor tailor-made bijscholing of institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit)

– ontwikkelingslanden en ambassades informeren over het relevante opleidingsaanbod

• uitwerking van toelatingscriteria voor de beurzenprogramma's

– het ontwikkelen van een beoordelingssystematiek voor beursverzoeken en van verzoeken voor ondersteuning voor het ID-programma

– beoordeling van beursverzoeken en van verzoeken voor ondersteuning voor het ID-programma, (pre)selectie, toekennen van subsidies

– monitoring en kwaliteitsbewaking

Bij de uitwerking van de taakstelling van de IMO zal tevens aandacht worden besteed aan een heldere taakverdeling tussen de IMO en Nederlandse ambassades, eenvoudige en effectieve procedures en aan de vraag in hoeverre de IMO de voor haar taakstelling noodzakelijke expertise zelf in huis moet hebben dan wel gebruik zal maken van een of meer adviserende of besluitvormende commissie(s) en/of deskundigen. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen van betrokkenen met de huidige IO-programma's en daarmee te vergelijken programma's.

Beurzenprogramma's

Met ingang van 2002 zullen nog slechts twee beurzenprogramma's bestaan:

a. Het programma voor studie die met een academische titel wordt afgerond.

In dit programma gaan het UBP en het BIO-opleidingenpakket dat met een Masters, professional Masters, MBA of PhD wordt afgesloten, samen.

b. Het programma voor tailor-made en korte trainingen

In dit programma gaan het TSP, het SBP en die BIO-opleidingen die niet tot een academische graad leiden, samen.

Uit de bestaande beurzenprogramma's zullen in een periode van 4 jaar de middelen worden vrijgemaakt voor de nieuwe programma's. Dit betekent dat jaarlijks circa 25% van de middelen ter beschikking komt voor nieuw beleid (grofweg NLG 8 mln), met dien verstande dat de verwachting is dat het in het jaar 2002, ten gevolge van een aanloopperiode, nog om een lager percentage zal gaan.

Voor de instellingen die participeren in het BIO betekent dit dat zij vanaf 2002 jaarlijks circa 25% minder middelen als «vaste voet» ter beschikking krijgen.

ID-programma

In februari 2000 is de beëindiging van de huidige overeenkomsten voor het MHO, SPP en HOB aangekondigd. Contractueel is vastgelegd dat de afbouw van deze programma's een periode van 4 jaar dat wil zeggen t/m 2004 zal bedragen. De geleidelijk vrijkomende middelen zullen volgens de richtlijnen voor het ID-programma worden ingezet.

Het jaar 2002 zal worden benut voor het uitvoeren van het onder paragraaf 2.2 geschetste proces van identificatie van voorstellen. Vervolgens kan met de uit de ID-programma's vrij gekomen middelen gestart worden met nieuwe activiteiten die passen in het nieuwe beleidskader.

BIJLAGE 1 Huidige structuur van het IO

Het IBO-IO had betrekking op de volgende ODA-middelen, in totaal ca. NLG 250 mln.:

• BZ/OS122 mln voor de IO-programma's 32 mln voor capaciteitsfinanciering (RNTC, KIT)
• OCenW 78 mln voor capaciteitsfinanciering 10 mln overeenkomst Nuffic
• VROM 1 mln voor capaciteitsfinanciering

De capaciteitsfinanciering van LNV aan een aantal IO-instellingen is buiten beschouwing gebleven (circa NLG 15 mln).

Verdeling over bestaande IO-programma's (begroting BZ/OS, 122 mln):

1. 3 Programma's voor Institutional Development (ID) van opleidings- en trainingsinstituten(ID) (totaal 68 mln.)

a. Medefinancieringsprogramma voor universitaire en HBO-samenwerking (MHO) 45 mln.

b. SAIL Projecten Programma (SPP) 20 mln.

c. Samenwerking Nederlandse hogescholen met onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden ten behoeve van lager onderwijs (HOB) 3 mln.

2. 4 Beurzenprogramma's/Human Resources Development (HRD) (totaal 54 mln.):

a. Beurzenprogramma voor IO-instituten (BIO) 40 mln.

b. Speciale beurzenprogramma (SBP) 7 mln.

c. Universitair beurzenprogramma (UBP) 6 mln.

d. Jan Tinbergen Scholarships programma (TSP) 0.7 mln.

BIJLAGE 2 Lijst van landen voor structurele bilaterale OS en thema's

17 structurele samenwerkingslanden1

Bangladesh

Bolivia

Burkina Faso

Eritrea (de hulprelatie is voorlopig bevroren)

Ethiopië (de hulprelatie is voorlopig bevroren)

Ghana

India

Jemen

Macedonië

Mali

Mozambique

Nicaragua

Sri Lanka

Tanzania

Oeganda

Vietnam

Zambia

+4 landen voor samenwerking met beperktere tijdshorizon1

Indonesië

Zuid-Afrika

Palestijnse gebieden

Egypte

Themalanden

Albanië GMV2

Armenië GMV; bedrijfsleven

Beninmilieu; DOV3 -land

BhutanDOV-land

BosniëGMV; bedrijfsleven

Braziliëmilieu

CambodjaGMV

Chinamilieu; bedrijfsleven

ColombiaGMV; milieu; bedrijfsleven

Costa RicaDOV-land

Cubabedrijfsleven

Ecuadormilieu; bedrijfsleven

El SalvadorGMV; bedrijfsleven

Filipijnenmilieu; GMV; bedrijfsleven

GeorgiëGMV; bedrijfsleven

GuatemalaGMV; milieu; bedrijfsleven

Guinee BissauGMV; milieu

HondurasGMV

Ivoorkustbedrijfsleven

Jordaniëbedrijfsleven

Kaapverdiëmilieu; bedrijfsleven

KeniaGMV

MoldaviëGMV; bedrijfsleven

Mongoliëmilieu

NamibiëGMV

NepalGMV; milieu

Nigeriabedrijfslleven

Pakistanmilieu; GMV

Perumilieu; bedrijfsleven

RwandaGMV

Senegalmilieu

Thailandbedrijfsleven

ZimbabweGMV

Lijst van afkortingen

BIOBeurzenprogramma voor Internationaal Onderwijs Instituten
DACDevelopment Assistance Committee
DOVDuurzaam Ontwikkelings Verdrag
FIONFederatie van Internationaal Onderwijs Instellingen in Nederland
HBO-RaadHoger Beroeps Onderwijs-Raad
HOHoger Onderwijs
HOBSamenwerking Nederlandse hogescholen met onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden ten behoeve van basisonderwijs
HRDHuman Resources Development
IDInstitutional Development
IHEInternational Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering
IHSInstitute for Housing and Urban Development Studies
IMOIntermediaire organisatie
IOInternationaal Onderwijs
ISIOInterdepartementale Stuurgroep Internationaal Onderwijs
ISSInstitute for Social Sciences
ITCInternational Institute for Aerospace Survey and Earth Sciences
KITKoninklijk Instituut voor de Tropen
LNVMinisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
MBAMaster of Business Administration
MHOMedefinancieringsprogramma voor universitaire en hbo-samenwerking
MSMMaastricht School of Management
NFPNederlands Fellowships Programma
NGONiet-gouvernementele organisatie
NICTNew Information and Communication Technology
NUFFICNederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in Hoger Onderwijs
OCenWMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
ODAOfficial Development Aid
OSOntwikkelingssamenwerking
PAEPONPlatform van aangewezen/erkende particuliere onderwijsinstellingen in Nederland
RNTCRadio Nederland Training Centre
SAILStichting Samenwerkingsverband IO-instellingen en LUW
SBPSpeciale Beurzenprogramma
TSPTinbergen Scholarship Programma
UBPUniversitair Beurzenprogramma
VROMMinisterie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VSNUVereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
WBWereldbank

XNoot
1

Momenteel vallen in dit kader 4 beurzenprogramma's en 3 programma's voor Academische Samenwerking (zie bijlage 1).

XNoot
1

Het IHE zal niet opgenomen worden in het integratietraject, volstaan wordt met de voortzetting van de huidige samenwerking binnen het Delftse cluster met de Technische Universiteit Delft, Delft Geotechnics, TNO en het Waterloopkundig Laboratorium. Tevens wordt de mogelijkheid van het verwerven van de UNESCO status bekeken.

XNoot
2

Op sectorniveau betreft het aanpassing, opbouw of versterking van een (beleids)sector als geheel, inclusief de ontwikkeling van sectorbeleid, het opzetten van nieuwe instellingen dan wel het ontwikkelen van wet- en regelgeving.

Op het niveau van de organisatie betreft het activiteiten die de ontwikkeling beogen van de capaciteit van specifieke organisaties zoals ministeries, onderwijsinstellingen, faciliterende diensten, waarbij de nadruk veelal ligt op organisatorische structuren, processen en managementsystemen.

XNoot
1

Ook andere donoren zoals Ausaid (Australian Development Scholarships) en NORAD (NORAD Fellowship Programme) concentreren beurzenprogramma's op bilaterale samenwerkingslanden.

XNoot
2

Assessing Aid. A World Bank Policy Research Report, 1998.

XNoot
1

Tendensen en verschuivingen van behoeften aan capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. W. Biervliet, Nuffic, 2000.

XNoot
2

BIO: programma voor Beurzen aan Instellingen voor Internationaal Onderwijs (jaarlijks ca. NLG 41 mln).

XNoot
1

Aan Mastersopleidingen zal, als het nieuwe accreditatiesysteem operationeel is, de voorwaarde worden verbonden dat zij conform de nota «Keur aan kwaliteit» van OCenW, geaccrediteerd dan wel geregistreerd zijn door het accreditatieorgaan.

XNoot
1

Higher Education in Developing Countries. Peril and Promise. The Taskforce on Higher Education and Society. WB, 2000.

XNoot
1

PAEPON: Platform van aangewezen/erkende particuliere onderwijsinstellingen in Nederland (uit Nota OCenW «Meer flexibiliteit voor Bachelor/Masterstelsel»).

XNoot
1

Deze landen hebben tevens toegang tot het bedrijfslevenprogramma

XNoot
2

Goed bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw.

XNoot
3

Duurzaam Ontwikkelings Vedrag.

Naar boven