nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 8 maart 2000
Bij uw bovengenoemde brief verzocht u mij de problematiek inzake de grensoverschrijdende
onderwijsmobiliteit in Zeeuws-Vlaanderen door de inspectie te laten bestuderen.
Daarnaast zag u de cumulatie van bedoelde problemen met de problematiek van
de materiële bekostiging graag aan de orde gesteld.
Met betrekking tot de problematiek van de grensoverschrijdende
onderwijsmobiliteit bericht ik u het volgende.
In het door u genoemde onderzoek van het Kohnstamm-instituut «Is
het gras aan de overkant altijd groener», uitgebracht in 1998, is geconstateerd
dat veel meer Nederlandse jongeren onderwijs volgen in Vlaanderen dan andersom.
In reactie hierop is een gemengde Vlaams-Nederlandse ambtelijke werkgroep
«Balans» ingesteld, die op basis van de conclusies van de onderzoekers
heeft geïnventariseerd welke maatregelen kunnen worden genomen om de
balans meer in evenwicht te krijgen. De werkgroep wijst er in het eindrapport
op, dat in Nederland (in jaren oplopend) 250 miljoen gulden extra geld beschikbaar
komt voor kinderopvang, plus nog 150 miljoen gulden voor de kinderopvang in
de fiscale sfeer. Zij verwacht dat door deze maatregelen het voor Nederlandse
ouders aantrekkelijker en goedkoper wordt om gebruik te maken van de Nederlandse
voorzieningen. Hierdoor zullen minder ouders in Nederland gebruik maken van
de gelegenheid hun kinderen in Vlaanderen vanaf tweeënhalf jaar aan het
onderwijs te laten deelnemen. Dit zal positief werken op het verstoorde evenwicht
in mobiliteit ten gevolge van de verschillende instapleeftijd voor het onderwijs
in beide landen. De werkgroep acht voorts een evaluatie van deze effecten
nuttig en beveelt daarom aan in het kader van periodieke tellingen van Nederlandse
leerlingen in Vlaanderen en omgekeerd, na drie jaar de ontwikkelingen in de
mobiliteit te evalueren.
De aanbevelingen van de Vlaams-Nederlandse werkgroep zijn opgenomen in
het op 7 februari jl. te Breda door de betrokken Ministers van beide landen
ondertekende GENT-5-akkoord. De gemengde stuurgroep GENT-5, onder
voorzitterschap van de secretarissen-generaal van beide departementen, zal
de ontwikkelingen met betrekking tot de mobiliteit nauwlettend volgen. Het
eindrapport van de werkgroep «Balans» en het GENT-5 akkoord zullen
binnenkort aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Ten aanzien van de problematiek van de materiële bekostiging voor
plattelandsscholen deel ik u het volgende mede. Uit het gesprek dat u hebt
gevoerd met de delegatie uit Zeeuws-Vlaanderen bleek dat de ontvolking van
plattelandskernen het – financieel gezien – voor scholen voor
primair onderwijs steeds moeilijker maakt om het hoofd boven water te houden.
In dit verband wil ik u wijzen op het gestelde in mijn brief van 13 april
1999, kenmerk PO/A-99/9057 (in uw bezit), waarbij uitvoerig op deze problematiek
is ingegaan. Voor wat betreft het basisonderwijs kan ik u mededelen dat de
door het bestuur aangestipte punten zullen worden meegenomen bij de (wettelijke)
evaluatie van de programma's van eisen van het Londostelsel (Velo). Deze evaluatie
is bedoeld om per 1 januari 2002 nieuwe programma's van eisen te kunnen vaststellen.
In de voorlaatste alinea van genoemde brief werd een suggestie gedaan
voor oplossing van de situatie inzake het speciaal onderwijs. Inmiddels is
gebleken dat de voormalige VSO-afdeling van de school voor speciaal onderwijs
een zelfstandige school voor speciaal voortgezet onderwijs wordt onder de
noemer van praktijkschool. Daardoor wordt een vast bedrag per school ontvangen
en is de financiële problematiek hier opgelost.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat het op dit moment niet
opportuun is een nieuw onderzoek in te laten stellen door de inspectie. De
problematiek is voldoende bekend en in kaart gebracht en er zijn inmiddels
maatregelen in gang gezet die de situatie in de grensstreek zullen verbeteren.
Op dit moment is vooral van belang de vraag of de voorgenomen maatregelen
voldoende effect zullen sorteren om de geschetste problematiek weg te nemen,
dan wel tot een acceptabel niveau te verminderen. Dit zal, zoals gezegd, worden
geinventariseerd en ik zal u hierover op termijn nog nader rapporteren.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund