22 236
Decentralisatie

nr. 52
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 1998

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken1 en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 hebben op 29 januari 1998 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers en staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de decentralisatietoets van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (22 236, nr. 48).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Wessels (D66) merkte op dat verdere decentralisatie een goed instrument kan zijn ten behoeve van bestuurlijke vernieuwing. De in gang gezette ontwikkelingen terzake hebben geleid tot minder overlappingen, terwijl de verschillende belangenbehartigers tot elkaar zijn veroordeeld.

De gemeenten, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars op het terrein van de verzorgings- en verpleeghuizen dienen een regiovisie op te stellen, hetgeen hem een prima instrument leek om regionaal na te gaan wat men voor elkaar kan betekenen. Decentralisatie kan echter ook tot gevolg hebben dat het doel, het verkrijgen van een kwalitatief beter product, niet altijd wordt gehaald. Naar zijn mening is een belangrijke oorzaak hiervan het ontbreken van duidelijke kwaliteitseisen in de desbetreffende regelingen. In het vervolg moet hieraan meer aandacht worden besteed. Bij het beschikbaar zijn van duidelijk omschreven kwaliteitseisen kan het toezicht van inspecties op de naleving van de wet- en regelgeving veel beter plaatsvinden. Hij wees op de gang van zaken bij de decentralisatie van de bovenlokale steunfuncties voor minderheden per januari 1994 naar de provincies. De ene provincie gaat hiermee heel anders om dan de andere. Heeft de regering zicht op de resultaten na deze decentralisatie?

In de brief van 14 oktober jl. worden de noodzaak van maatwerk en het stellen van een duidelijk omschreven doel, alsmede de condities waaronder dit doel dient te worden bereikt benadrukt. De heer Wessels onderschreef dit, evenals de integratiefunctie die de politiek dient te vervullen. Decentralisatie mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit. Er dienen daarom voldoende waarborgen te zijn en te blijven om tot een verantwoorde decentralisatie over te gaan. Naar zijn mening geeft het gestelde in de brief wat dit betreft voldoende vertrouwen in de toekomst.

Hij constateerde dat er altijd een spanningsveld blijft tussen de gemeente als uitvoerder van zaken en de gemeente als beleidsmaker, met het gevaar dat de klant erop achteruitgaat. Is de inspectie in staat, te oordelen over de doelmatige werking van bijvoorbeeld het patiëntenfonds en over de rechtmatigheid van de bestedingen? Per slot van rekening mag het niet gebeuren dat een burger voor het verkrijgen van een uitkering beter in de gemeente X kan wonen en voor het verkrijgen van een sportsubsidie beter in de gemeente Y. Op welk moment zou de hogere overheid in dit soort gevallen moeten ingrijpen?

De heer Wessels vroeg waarom in de brief niets was vermeld over het decentraliseren op het gebied van de sport.

De heer Middel (PvdA) vond het een klein wonder, gezien de geschiedenis van de decentralisatie op het welzijnsterrein, dat het allemaal vrij goed is gegaan.

Hij wees op het grote onderscheid qua beleidssystematiek tussen volksgezondheid en welzijn en vroeg wat hieraan wordt gedaan.

Voor de beoogde vraaggestuurde gezondheidszorg is naar zijn mening een regiovisie onontbeerlijk, terwijl de AWBZ-zorg meer ruimte zou moeten krijgen via een vorm van decentralisatie of deconcentratie. Het feit dat daarvoor nog steeds geen wettelijke grondslag aanwezig is, vindt hij hinderlijk voor het voeren van integraal beleid en dus voor het gestalte geven aan vraaggestuurde zorg.

Hij merkte op dat decentralisatie een groot goed is en dat daarbij begeleiding door de rijksoverheid wenselijk is. De discussie daarover is al gevoerd in het kader van lokaal sociaal beleid en zal nog verder worden gevoerd, omdat de PvdA heeft aangekondigd, hiervan een hard punt willen maken. Het doet hem goed dat de VNG dit punt ook onder de aandacht had gebracht.

De heer Middel onderschreef de opmerkingen in de VNG-brief over het jeugdbeleid en de decentralisatie in dat kader.

Hij vroeg tenslotte of de decentralisatie van de kinderopvang doorgaat.

Mevrouw Kamp (VVD) had waardering voor hetgeen staat in de brief van de bewindslieden. VWS is een heel gevarieerd departement waarin combinaties moeten optreden van territoriale en functionele decentralisatie, zodat één beleidsregie voor alle onderdelen onmogelijk is.

Zij vroeg meer aandacht voor jeugdbeleid, jeugdzorg en sport, evenals voor informatievoorziening, onderwerpen waarover in de brief weinig is vermeld.

Mevrouw Kamp erkende de interactie tussen de landelijke sectoren van de zorg en de regionale sectoren, maar wees erop dat er geen twee kapiteins op een schip kunnen zijn: de rijksoverheid en de provinciale overheid. De provincie mag een regiovisie vaststellen, maar deze visie heeft slechts een adviesfunctie ten behoeve van het landelijke beleidskader.

Af en toe wordt gesteld dat de ziekenfondsen weer regionaal georganiseerd moeten worden. De VVD-fractie is voorstandster van landelijk werkende verzekeraars, waardoor de patiënt de vrijheid heeft van verzekeraar te veranderen en er ook meer concurrentiemogelijkheden zijn. Dit heeft consequenties voor de regiovisie, ook in de curesector. Voorzien is dat de Wet ziekenhuisvoorzieningen wordt vervangen door de Wet bouwbeheersing zorgvoorzieningen. Die nieuwe wet is er nog niet ofschoon de Raad van State al in november advies heeft uitgebracht. Hier ligt naar de mening van mevrouw Kamp een relatie met de wens van de minister om de privé-klinieken erbij te betrekken. Zij is er een groot voorstandster van dat de ontwerp-WBZ snel werd ingediend. Kan de minister hierover iets meer zeggen, ook in het kader van de regiovisie?

Nadat gebleken was dat de ziekenhuisinfrastructuur niet uit de collectieve middelen betaald kon worden, is bij de uitwerking van het regeerakkoord gekozen voor decentralisatie van het ziekenvervoer, maar telkens is er sprake van uitstel. In de brief van de VNG staat dat er zelfs geen overleg meer gaande is. Is dit juist? Naar de mening van mevrouw Kamp kan het zittendziekenvervoer gedecentraliseerd worden, gezien de link met de Wet voorzieningen gehandicapten en ouderen.

Zij vroeg om nadere mededelingen over de afstemming van de gebiedsindeling inzake het ambulancevervoer, de politie en de brandweer.

Teleurgesteld over het gebrek aan betrokkenheid van gemeenten om iets aan collectieve preventie te doen, bleef zij van mening dat de verantwoordelijkheid die in dat kader bij de gemeenten is neergelegd er moet blijven en dat geen wettelijke aansturing door de rijksoverheid moet plaatsvinden. Wellicht zou het kabinet de gemeenten kunnen stimuleren, meer aan collectieve preventie te doen om te voorkomen dat de zaak verzandt.

In het kader van de indicatiestelling krijgen de gemeenten een grote taak. Mevrouw Kamp ging ervan uit dat alle gemeenten zo spoedig mogelijk over (intergemeentelijke) indicatieorganen beschikken. Zij stelt prijs op een regelmatige voortgangsrapportage en vroeg of daarin aandacht besteed kan worden aan de vraag of een en ander niet zal resulteren in veel bureaucratische rompslomp. De bedoeling is dat een aanvrager zo snel mogelijk te weten komt voor welke voorziening of hulp hij in aanmerking komt.

Vermeld is dat de vaccinproductie ondergebracht wordt bij de Stichting ter bevordering van de volksgezondheid en milieuhygiëne. Is hiervoor wetswijziging nodig?

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) begreep uit de brief van de bewindslieden dat het departement van VWS permanent met decentralisatie bezig is. Haar fractie heeft dit beleid gesteund vanuit de visie dat de verantwoordelijkheid zo dicht mogelijk bij de burgers moet worden gelegd. Vaak zijn kostenbeheersing en bezuinigingen een motief geweest voor decentralisatie, met alle negatieve consequenties van dien, waarvoor het CDA medeverantwoordelijk is. Dit legt een grote druk op de autonome bestedingsruimte voor de gemeenten. Bezuinigen mag geen doel op zichzelf zijn. De doelstelling moet zijn dat bepaalde taken beter geregeld en uitgevoerd kunnen worden. Daarbij zullen ook zaken als voldoende tijd en geld voor het invoeringstraject een rol moeten spelen. Is daarmee rekening gehouden?

Zij vroeg aandacht voor de intensieve begeleiding van de decentralisatie van de indicatiestelling en wees op de noodzaak van een goede en zorgvuldige voorbereiding van dergelijke processen. Graag wordt zij op de hoogte gehouden van de vorderingen op dit terrein.

Mevrouw Mulder-van Dam merkte op dat er weinig informatie wordt gegeven over de winst- en verliesrekening van de afgeronde en nog lopende decentralisatieprojecten en meende dat die er alsnog zou moeten komen, niet alleen in financiële maar ook in personele zin. De opmerking dat de herschikking van taken heeft geleid tot een departementale bestuurskern van 1150 FTE's zegt niet of er daadwerkelijk afbouw heeft plaatsgevonden. Zij neemt niet aan dat alle decentralisatieprocessen uiteindelijk hebben geleid tot een vermindering van slechts 19,7 FTE's, zoals valt af te leiden uit de cijfers in de brief.

Wat de territoriale decentralisatie betreft, wordt in de brief aangegeven dat de effecten van het overdragen van de taken niet gebracht hebben wat ervan werd verwacht. Het kabinet heeft een lijn ingezet om daarin verandering aan te brengen. Wat is die lijn? Geschiedt het decentralisatieproces wel op basis van voldoende gegevens en kerngetallen en van een juist zicht op de problematiek? Recent is besloten, ten behoeve van vrouwenopvang en maatschappelijke opvang te kiezen voor een speciale aanpak via gescheiden doeluitkeringen. Slaat dit op die ingezette lijn of is hierbij sprake van een tijdelijke maatregel? Wordt voor 1998 door deze maatregelen een samenhangende uitvoering op lokaal niveau niet belemmerd?

Zij vroeg de minister in te gaan op de gesignaleerde spanning tussen de territoriale en de functionele decentralisatie. Een verheldering lijkt haar noodzakelijk. Wanneer is die te verwachten en wanneer krijgt de Kamer het desbetreffende voorstel voorgelegd?

Mevrouw Mulder-van Dam deelde de visie dat de verantwoordelijkheid van VWS met betrekking tot toegankelijkheid en kwaliteit vraagt om een effectief en efficiënt inspectieapparaat. Is de aangekondigde bundeling al definitief afgerond? Gezien de stellingname van het kabinet inzake de positionering van de inspecties met betrekking tot een functiescheiding tussen beleid en toezicht/inspectie heeft VWS de verantwoordelijkheid neergelegd bij de secretaris-generaal. Voor de inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming ligt de verantwoordelijkheid bij de beide betrokken ministers. Krijgt de fusie tussen de inspectie gezondheidsbescherming en de veterinaire inspectie tot de inspectie waren en veterinaire zaken haar beslag met ingang van juli 1998? Zo nee, wat is de reden daarvan?

Zij hecht belang aan een evaluatie van de decentralisatie van bovenlokale steunfuncties voor minderheden. Zij verzocht de minister, deze evaluatie en de toegezegde evaluatie van de regionale patiënten/consumentenplatforms zo in te richten dat inzicht per provincie mogelijk is, omdat er een grote verscheidenheid is te constateren in de uitvoering ervan.

De kinderopvang heeft een forse groei doorgemaakt. Pas na een forse korting is het beleid gedecentraliseerd naar de gemeenten onder dit kabinet. Mevrouw Mulder-van Dam vroeg wanneer de evaluatie van de kinderopvang na de decentralisatie aan de Kamer wordt voorgelegd en sprak de hoop uit dat de nieuwe stimuleringsmaatregelen met betrekking tot de buitenschoolse opvang niet hetzelfde lot beschoren zal zijn als de andere stimuleringsmaatregelen. Denkt de minister dat het bedrag van 160 mln. voldoende is in het licht van de brief van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie over criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheden? Zou het geen overweging verdienen in het kader van interdisciplinair beleid om ook de andere ministeries te laten bijdragen in deze stimuleringsregeling?

Antwoord van de regering

De minister dankte de heer Wessels voor het vertrouwen in het beleid, neergelegd in de brief en onderschreef dat het draait om de kwaliteit van de uitvoering van de taken. In dat kader moet nader gesproken worden over de rol van de inspectie. Het is overigens niet de taak van de inspectie, toe te zien op de doelmatige werking van het patiëntenfonds. Dit fonds krijgt een subsidie van 22 mln. voor dit jaar. Het bestuur van dat fonds moet over de besteding ervan verantwoording afleggen aan de minister volgens de gebruikelijke regels. De patiëntenorganisaties die profiteren van dit fonds zijn inmiddels zo mondig dat zij aan de bel trekken als zij onregelmatigheden menen te bespeuren. Op deze wijze wordt gezorgd voor de bewaking van de uitoefening van de taak van het fonds.

Er kunnen verschillen optreden tussen gemeenten op het gebied van uitkeringen en regelingen. Zij wees op de gang van zaken met de WVG. Sommige gemeenten blijken eraan over te houden en andere eraan tekort te komen. Dit heeft enerzijds te maken met gemeentelijk beleid en anderzijds met de verdeelsleutel. Op dit punt heeft het kabinet tot een correctie besloten.

Het verkrijgen van informatie is een combinatie van enerzijds systematische monitoring en verslaglegging en anderzijds signalen. Op het punt van de verslavingszorg heeft zij aan de raad voor de financiële verhoudingen gevraagd suggesties te doen voor een meer adequate verdeelsleutel ten behoeve van de gemeenten.

De minister was het eens met de stelling dat er op een schip maar één kapitein moet zijn. Formeel is er nog geen wettelijke grondslag voor een regiovisie, maar materieel is de zaak glashelder. In het laatste bestuurlijke overleg met het IPO is duidelijk geworden dat iedereen weet hoe de vork in de steel zit. De provincie heeft in dat kader een regierol, zorgt ervoor dat er een regiovisie komt en roept de partijen om de tafel. Het gaat echter om niet meer dan een advies, want de minister beslist.

De afwerking van de Wet bouwbeheersing zorgvoorzieningen is opgehouden. Gebleken is dat er terzake van het stelsel dat in die wet als principe zou worden gehanteerd – niet langer een vergunning van de minister om een ziekenhuisvoorziening te exploiteren, maar alleen nog maar de kwestie van toelating tot ziekenfonds en AWBZ – problemen ontstaan met de privé-klinieken. Deze klinieken worden door de huidige systematiek niet ontmoedigd. Hun financiering moet gelijk zijn aan die van een ziekenhuis. Bij toelating tot ziekenfonds en AWBZ zou de situatie kunnen optreden dat allerlei kliniekjes ontstaan die alleen toegankelijk zijn voor particulier verzekerden en toch essentiële zorg leveren uit het tweede compartiment. In de Wet ziekenhuisvoorzieningen wordt voorrang gegeven aan een regeling voor de privé-klinieken. Verheugend is het dat zij zich bij de reguliere aanbieders aansluiten. Zij kunnen dan materieel werken zoals zij werken, terwijl er sprake is van een groter organisatorisch verband en van één beleid, hetgeen uit een oogpunt van kwaliteit belangrijk is. Daaraan wordt voorrang gegeven en direct daarna, op korte termijn, zal de ontwerpwet bouwbeheersing zorgvoorzieningen naar de Kamer gaan.

Ook naar de mening van de minister leent het brede beleidsterrein van VWS zich niet voor één uniform beleidsinstrumentarium.

Kostenbeheersing was het motief voor de decentralisatie van het zittendziekenvervoer. De kostenontwikkeling in die sfeer was namelijk verontrustend. Het kabinet is evenwel tot de conclusie gekomen om op grond van allerlei argumenten niet tot die decentralisatie over te moeten gaan. Via een aanscherping van de indicatiestelling wordt er nu op aangestuurd, de kostenbeheersingsdoelstelling te bereiken. Over dit principiële punt en de zaken die daarmee samenhangen zal de Kamer apart worden geïnformeerd.

De minister is met minister Dijkstal in overleg over een proces dat leidt tot eenzelfde gebiedsindeling voor politie, brandweer en ambulancevervoer.

Ten aanzien van de Wet collectieve preventie volksgezondheid was gedacht aan decentralisatie, leidend tot kwaliteitsverhoging en maatwerk. De praktijk bleek echter anders uit te pakken. Toen van de inspectie het signaal kwam dat dit onvoldoende leefde bij de gemeenten kwam de vraag aan de orde hoe de rijksoverheid ondersteunend zou kunnen optreden. De minister vroeg de commissie-Lemstra om advies, hetgeen resulteerde in het actieprogramma versterking gemeentelijk gezondheidsbeleid dat in mei vorig jaar naar de Kamer is gestuurd. Dat beleid is in uitvoering; het platform wordt binnenkort geïnstalleerd en de vier werkgroepen zijn al geformeerd en aan de slag gegaan. Medio 1998 komt er verder nog een advies van de Raad voor de volksgezondheid. Uit bijeenkomsten met gemeentebesturen, GGD'en enz. blijkt dat die stimulans en ondersteuning echt nodig waren. Naar haar mening is dit een les voor volgende keren. Op voorhand moet het proces goed doordacht worden. Vervolgens moet getracht worden, de voorbereidingen zodanig te intensiveren dat betrokkenen er op het moment van overdracht geheel klaar voor zijn.

Voor de uitplaatsing van de vaccinproductie was geen wetswijziging nodig. Die taak is per 1 januari 1998 al formeel naar de Stichting ter bevordering van de volksgezondheid en milieuhygiëne overgeheveld.

De minister merkte op dat uitgavenbeheersing en verhoging van de doelmatigheid doelstellingen zijn op grond waarvan besloten kan worden tot decentralisatie.

Een winst- en verliesrekening, niet alleen in guldens maar ook in personeel, heeft zij niet voorhanden. Gezien de geleidelijkheid van de processen vroeg zij zich af of het mogelijk is die op te stellen. In dit verband merkte zij op dat het aantal FTE's waarmee het departement is afgeslankt veel meer bedraagt dan 19,7. Op sommige onderdelen, zoals de jeugdhulpverlening, is een concrete uitwerking voorhanden. Zij zegde toe dat bij de begroting voor 1999 in een aparte paragraaf de beschikbare gegevens per onderdelen zullen worden gevoegd.

Tot de bundeling van de inspectie gezondheidsbescherming en de veterinaire inspectie is besloten. Het traject wordt afgelegd en daarover is de Kamer geïnformeerd op 15 januari.

Hoe het met de evaluatie van de regionale patiënten/consumentenplatforms staat, kon zij niet zeggen. Zij zegde toe de Kamer hierin inzicht te geven, gesplitst naar provincie, en te trachten de provincies die het wat dit betreft minder goed doen, te stimuleren het beter te doen.

De staatssecretaris was het met de Kamer eens dat de decentralisatie van het welzijns- en zorgbeleid door moet gaan en dat er op sommige gebieden enige verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid moet blijven. Vorige week heeft zij aan de VNG officieel het lokaal sociaal beleidskader overhandigd, een soort handreiking aan die gemeenten die het hoofd willen bieden aan de steeds complexere vraagstukken. Op dat terrein moeten de lokale overheden en de rijksoverheid heel actief als partners optreden en strategische allianties vormen.

Bij de decentralisatie van de bovenregionale steunfuncties zijn geen normen vastgelegd. Dat geldt ook voor de kinderopvang, met als legitimatie dat het om een heel kwetsbare groep gaat. Bij die decentralisatie zijn de verantwoordelijkheden bij de betrokken instellingen of bestuurslaag neergelegd.

Bij de kinderopvang gelden kwaliteitsregels voor vijf jaar. Op verzoek van de Kamer en op grond van ontvangen signalen over onvoldoende kwaliteit bij kinderopvanginstellingen heeft zij het onderzoek vervroegd naar de manier waarop de gemeenten controle daarop uitoefenen. Dat onderzoek is deze maand begonnen. Zodra het onderzoeksrapport gereed is, zal het naar de Kamer worden gestuurd. Medio 1999 moet in elk geval worden bezien wat moet worden gedaan op het gebied van de kwaliteitsregels. Naar de mening van de staatssecretaris was er blijvend behoefte aan minimumnormen.

Zij merkte op dat er geen plannen zijn om te bezuinigen op de buitenschoolse opvang. Naar haar oordeel was 160 mln. voor de uitbouw van deze opvang op dit moment voldoende om aan de vraag tegemoet te komen. Alle gemeenten hebben ingetekend. Als deze zaak een grotere vlucht neemt, zal dit bedrag niet voldoende zijn. Daarmee zal dan rekening gehouden moeten worden bij de opstelling van de volgende begroting en het nieuwe regeerakkoord.

De brug tussen enerzijds het lokaal preventief jeugdbeleid en anderzijds de jeugdhulpverlening en de jeugdzorg moet geslagen worden via de regie in de jeugdzorg. Op dit moment wordt deze regie geïmplementeerd. Na het afleggen van het intensieve traject van de afgelopen vier jaar gaat dit niet zo vanzelfsprekend als gehoopt was, maar die brug moet toch geslagen worden. Verheugend is het dat veel gemeenten al bezig zijn om het integrale traject in kaart te brengen. De staatssecretaris verwachtte dat na de gemeenteraadsverkiezingen hieraan extra aandacht zal worden gegeven.

Zij was van oordeel dat de mogelijkheden voor een structurele informatievoorziening nog onvoldoende worden benut, hoewel veel kennis aanwezig is in de volksgezondheidstoekomstverkenning (VTV), de staat van de gezondheidszorg en de staat van de gezondheidsbescherming. Onderzocht wordt hoe tot een verbetering kan worden gekomen en hoe gebruik kan worden gemaakt van de signalen uit het veld. In de komende herfst zal de Kamer over de voortgang worden geïnformeerd.

De regionale indicatieorganen zijn onafhankelijk en objectief. Begonnen is met de verpleging en de verzorging en daarmee is intussen erg veel ervaring opgedaan. Vanuit die ervaring kan een goede invoeringsvoorbereiding op poten worden gezet voor de twee andere sectoren, de gehandicaptensector en de GGZ. De staatssecretaris was het ermee eens dat een en ander niet te bureaucratisch mag worden en dat klantvriendelijkheid vooropstaat. Dit vormt een onderdeel van het grote project modernisering ouderenzorg. Er zal zeer regelmatig en uitgebreid over worden gerapporteerd. De volgende rapportage over de indicatiestelling komt eind februari.

Vaak zit er spanning tussen het ongeduld dat bestaat bij het begin van een traject en de weerbarstigheid van de materie. Aanvankelijk was de staatssecretaris wat te optimistisch. Zij heeft moeten leren haar ongeduld wat te bedwingen ten behoeve van een gedegen invoering, rekening houdend met het tempo van de andere partners. Er zal een duidelijke rapportage worden opgesteld, vooral omdat de hiermee opgedane ervaringen in het vervolg van groot belang kunnen zijn.

Het kabinet had voorgesteld, ten aanzien van de maatschappelijke opvang, de verslavingszorg en de vrouwenopvang tot één doeluitkering te komen. Op verzoek van de Kamer zijn het er drie geworden. In het bestuurlijk overleg met de VNG is benadrukt dat het niet de bedoeling is, die drie als los zand naast elkaar te hebben, maar dat het de bedoeling is dat zij samenkomen op het lokale niveau, waarop dan beleid kan worden gebaseerd. De VNG bleek hierover zeer tevreden te zijn.

De staatssecretaris beaamde dat in de brief niets over sport is vermeld. Daaruit blijkt dat de rijksoverheid slechts een heel geringe, faciliërende taak op dit terrein heeft. Het accent ligt op de investeringen van de gemeenten (1,2 mld.). Weliswaar wordt het rijkssportbudget verdubbeld, maar dan nog is dat van een zeer bescheiden aard. Overigens was het sportbeleid al gemeentelijk beleid en hoorde het dus niet in dit stuk thuis. Dit had kunnen worden vermeld, omdat de «S» in «VWS» wel iets betekent.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V.A.M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA) en Wessels (D66).

Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA) en Bakker (D66).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Wessels (D66).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Beinema (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), Meyer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J.M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD) en Van den Bos (D66).

Naar boven