22 236
Decentralisatie

nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 oktober 1996

Mede namens staatssecretaris Van de Vondervoort deel ik u het volgende mee.

In het algemeen overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 22 februari jl. (22 236, nr. 35) heb ik aangegeven dat het kabinet bewust een andere weg bewandelt door het inkaderen van decentralisatie in afzonderlijke trajecten, dan het vorige kabinet heeft gedaan met de decentralisatie-impuls. Ik heb die lijn nogmaals uiteengezet tijdens het algemeen overleg op 24 juni 1996 (22 236, nr. 37) inzake de decentralisatie op het terrein van Binnenlandse Zaken (in het kader van de uitvoering van de decentralisatietoets). Ik heb bij die gelegenheid herhaald dat de bewindspersonen van Binnenlandse Zaken het als hun taak zien om alle informatie over decentralisatie te verzamelen en de Kamer en anderen daarover te informeren. Ik heb toen ook aangegeven dat ik niet op de stoel kan gaan zitten van individuele bewindspersonen. De Kamer moet hen, ook waar het gaat om decentralisatie, rechtstreeks ter verantwoording kunnen roepen. Daarom juich ik uw initiatief ook zo toe om afzonderlijke ministeries onder de loep te nemen via een decentralisatietoets.

De commissie heeft tijdens het overleg van 24 juni jl. aangegeven dat er behoefte blijft bestaan aan informatie van alle lopende trajecten waarbij decentralisatie of recentralisatie aan de orde is. Om mijn toezegging terzake gestand te doen heb ik in het kader van de begrotingsvoorbereiding mijn collega's van uw uitdrukkelijke verzoek op de hoogte gesteld en hen gevraagd zelf de Kamer hierover te informeren. Ik heb hen daarbij tevens verzocht aandacht te besteden aan de volgende categorieën:

– taken waarvan decentralisatie in deze kabinetsperiode is afgerond;

– taken waarvan decentralisatie op dit moment uitgewerkt wordt;

– taken waarvan decentralisatie overwogen wordt;

– taken waarbij recentralisatie (geheel of gedeeltelijk) aan de orde is.

Om de Kamer terzake te informeren heb ik mijn collega's twee verschillende wegen aangegeven. In de eerste plaats de mogelijkheid om een passage op te nemen in het algemene deel van de Memorie van toelichting bij de desbetreffende begroting.

Ten tweede de mogelijkheid dat de Kamer (de vaste commissie die het aangaat én de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken) nog vóór de behandeling van de desbetreffende begroting een afzonderlijke brief met bedoeld overzicht ontvangt. De eerste weg leek mij de meest praktische en heb die dan ook voor mijn eigen beleidsterrein bewandeld (zie bijlage 13; hoofdstuk VII, nr. 3, blz. 55).

Uit een korte inventarisatie blijkt dat de andere ministeries mijn verzoek op de volgende wijze hebben opgepakt:

* In de memorie van toelichting:

– Landbouw, Natuurbeheer en Visserij: par. 6.1 (hoofdstuk XIV, nr. 2, blz. 25)

– Sociale Zaken en Werkgelegenheid: bijlage 12 (hoofdstuk XV, nr. 3, blz. 59)

– Verkeer en Waterstaat: bijlage 11 (hoofdstuk XII, nr. 3, blz. 70)

– Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: par. 7.2 (hoofdstuk XI, nr. 2, blz. 55)

– Volksgezondheid, Welzijn en Sport: par. 7b. (hoofdstuk XVI, nr. 2, blz. 50)

* De volgende ministeries informeren de Kamer per afzonderlijke brief:

– Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

– Defensie

– Justitie (zie brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken i.a.a. vaste commissie voor Justitie d.d. 1 augustus 1996).

De volgende ministeries hebben aangegeven dat territoriale decentralisatie of recentralisatie niet aan de orde is:

– Algemene Zaken

– Buitenlandse Zaken

– Economische Zaken

– Financiën

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven