22 232
Klimaatverandering

24 242
Energiebesparingsbeleid

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 15 november 1995

Bij dezen bied ik u aan, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, de antwoorden op een aantal voorstellen en vragen die naar voren zijn gekomen tijdens de eerste termijn van het Algemeen Overleg op 1 november 1995 (22 232/24 242 nr. 12) naar aanleiding van de brief over Energiebesparingsbeleid (kamerstukken II, 1994/1995, 24 242 nr. 1) en de brief over Klimaatverandering (kamerstukken II, 1994/1995, 22 232 nr. 7).

I Voorstellen

Voorstel 1

Op voorwaarde van een volledige terugsluizing, een energieheffing voor de glastuinbouw in studie nemen. (Augusteijn)

Antwoord

De energieheffing is van toepassing voorzover het gaat om elektriciteit. Voor gas ten behoeve van het groeiproces is er geen heffing. Ik acht een heffing op gas namelijk geen goede maatregel omdat dit de concurrentiepositie van deze sector, die toch al onder druk staat, ernstig zou verslechteren. Een neutrale terugsluis zou zeer moeilijk zijn. De glastuinbouw wordt gestimuleerd om energie te besparen middels een meerjarenafspraak. De uitvoering van deze meerjarenafspraak ligt tot nu toe goed op schema en wordt nauwgezet door de Ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gevolgd.

Voorstel 2

Inzet van aardwarmte is een optie. (Te Veldhuis)

Antwoord

Er is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar aardwarmte, maar voorlopig is dit geen rendabele optie. Bovendien is het theoretisch potentieel van deze optie laag: 0,5% van het Nederlandse energiegebruik. Het is daarom verstandig ons geld te stoppen in opties voor duurzame energie met meer perspectief als zon, wind en biomassa. In het kader van het lange-termijnbeleid, dus ook in het kader van de Energienota, wordt opnieuw naar aardwarmte gekeken.

Voorstel 3

Voor het jaar 2000 proefprojecten met groene stroom verder uitbreiden. (Augusteijn)

Antwoord

Op dit moment wordt al flink wat gedaan om groene stroom te stimuleren, zoals groen beleggen en de vrijstelling in de REB. In het overleg met EnergieNed in het kader van het MAP zal ook worden besproken hoe meer distributiebedrijven mogelijkheid kunnen bieden voor groene stroom.

Ten slotte wordt onderzocht of op groene stroom het lage BTW-tarief van toepassing kan zijn. Naast PNEM is ook EDON gestart met het aanbieden van groene stroom. Ik verwacht dat andere distributiebedrijven zullen volgen.

Voorstel 4

Extra inzet dematerialisatie van produktieprocessen (recycling), bijvoorbeeld bij kunststof. (Lansink, Crone, Te Veldhuis)

Antwoord

In de eerste plaats is het van belang dat de produktie energie-efficiënt geschiedt. Dit is zowel goed voor de economie als voor het milieu. Met meerjarenafspraken tracht ik energie-efficiency te stimuleren. Ik ben mij ervan bewust dat ook bij de kunststofproduktie efficiënt energiegebruik van groot belang is. Nederland is een grote kunststoffenproducent en exporteert ook veel kunststof. Hierbij spelen belangrijke energie-aspecten. Er is immers veel energie nodig bij produktie van kunststoffen en bovendien is energie (olie) een grondstof.

Ik wil benadrukken dat bij het oplossen van milieu- en energievraagstukken van dergelijke complexe produkten altijd genuanceerd de gehele keten in ogenschouw moet worden genomen. Zo kan het recyclen van bepaalde kunststoffen best interessant lijken, maar het kan zijn dat het recyclingproces zelf meer energie kost dan het produceren van het «virgin»-materiaal uit basisgrondstoffen. Het gaat dus om beheer van de hele keten. Onder ketenbeheer wordt verstaan het optimaal beheren van produktieketens zodat verspilling van grondstoffen en energie wordt voorkomen. Ketenbeheer is voor een belangrijk deel een kwestie van goed management en samenwerking tussen bedrijven. De eerste stap in de richting van ketenbeheer is in de praktijk echter moeilijk. De voordelen zijn namelijk niet altijd duidelijk, omdat men niet geneigd is ver buiten de eigen «schakel» te kijken. Via proefprojecten, die nu al door Novem in gang worden gezet, zullen deze voordelen worden verkend. Wanneer deze praktijkexperimenten slagen zal bekeken worden hoe deze aanpak verder kan worden geïmplementeerd, bijvoorbeeld in de meerjarenafspraken.

Voorstel 5

Inzet van Shell-Esso-ecotax geld voor broeikasgasreductie. (Crone)

Antwoord

Op deze vraag is al tijdens het debat over de regulerende energiebelasting ingegaan (10 oktober 1995). Ik heb toen aangegeven dat Shell en Esso mede in het licht van de Energienota bereid zijn te komen tot een dialoog met de overheid over duurzame energie en energiebesparing. Dat zal zich concretiseren op het gebied van het uitwisselen van kennis, bespreken van aanpak van bepaalde terreinen en, zo mogelijk, het opzetten van afgestemde programma's. Er zijn echter nog geen definitieve conclusies getrokken.

Voorstel 6

Er moet een aanvang worden gemaakt om samen met de sector landbouw te komen tot de aanleg van energieplantages. (Augusteijn)

Antwoord

Deze maatregel wordt op dit moment nader bekeken. Er lopen een aantal proefprojecten (onder meer in Flevoland, Wieringermeer en Limburg). De tijd is nog niet rijp voor de aanleg van grootschalige energieplantages in Nederland. De vraag is of dit wel rendabel is voor ons land. Hierbij moet ook worden gekeken naar de mogelijkheid van import van hout.

II Vragen

Vraag 1

Haalt men de doelstelling uit de VNEB met betrekking tot de geplaatste/te plaatsen zonneboilers? (Middelkoop)

Antwoord

De doelstelling in de VNEB is 300.000 geplaatste systemen in 2010. Op dit moment, eind 1995, staan er ongeveer 12.500 systemen. Er is de laatste jaren een duidelijke groei opgetreden.

Ondersteunend aan deze groei is de subsidieregeling en de meerjarenafspraak die met de zonneboilerindustrie afgesloten is. Deze meerjarenafspraak beoogt de prijs van de systemen te verlagen door nieuwe technische ontwikkelingen en schaalvergroting in de produktie mogelijk te maken. Deze kostprijsdaling ligt op schema. De meerjarenafspraak is mede ondertekend door vijf energiebedrijven, die zich ieder voor een aantal te plaatsen systemen hebben uitgesproken. Het ligt in de verwachting dat er binnenkort nog een aantal zullen toetreden, met de bijbehorende verplichting. Ook het VNI (Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven) zal binnenkort tot het meerjarenafspraak toetreden, waardoor een extra push in de markt wordt gezet.

Inmiddels zijn reeds 35 van 40 energiedistributiebedrijven actief op het gebied van zonneboilers, variërend van voorlichting tot geldelijke bijdragen. In diverse gemeentes vinden grote projecten plaats. Novem ondersteunt al deze initiatieven in het Nationale onderzoeksprogramma Zonne-energie Thermische Conversie en voert daarin ook de nationale zonneboilercampagne.

De grote aantallen systemen die jaarlijks geplaatst moeten worden om de doelstelling in 2010 te halen, zullen vooral in de grote projecten op de Vinex-locaties gerealiseerd moeten worden. Hierin zal de energieprestatienorm, die per 15 december van kracht wordt, een belangrijke rol spelen, met name als de aanscherpingen van kracht worden, die gepland zijn in 1998 en 2000.

Al met al acht ik de VNEB-doelstelling van 300.000 zonneboilers in 2010 haalbaar.

Vraag 2

Kan de windenergiedoelstelling niet alsnog worden gehaald? (Vos)

Antwoord

In de brief over het energiebesparingsbeleid (kamerstukken II, 1994/1995, 24 241 nr. 1) en antwoorden op vragen van de Tweede Kamer (AHTK 879 1994/1995, AHTK 1056 1994/1995) heb ik al aangegeven dat de doelstelling van 1000 MW wat later bereikt zal worden dan in 2000. Ik denk dan aan drie jaar. Ik zal mij echter blijven inspannen om deze doelstelling zoveel mogelijk binnen bereik te houden. Op dit moment zijn hiertoe een aantal initiatieven gaande:

1 Bestuurlijk overleg met windrijke provincies over de Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie.

2 Stimulering van windenergie via een vrijstelling in de REB, de VAMIL-regeling, Groen beleggen en de groene stroom.

3 Gesprekken met de windenergiebranche over verbetering exportkansen, waardoor schaalvergroting kan optreden en de turbines ook voor de Nederlandse markt aantrekkelijker worden.

Vraag 3

De Wet Energiebesparing Toestellen (WET) is van belang. Wanneer moet deze, als er in Europees verband niets wordt bereikt, worden ingezet? (Vos)

Antwoord

In Europees kader wordt gestreefd naar minimum efficiency-eisen voor diverse apparaten bij voorkeur middels afspraken maar indien dit niet mogelijk is middels richtlijnen. Om druk op de Europese Commissie uit te oefenen, wordt tegelijkertijd op nationaal niveau gewerkt aan efficiency-eisen, bij voorkeur via afspraken met importeurs en/of fabrikanten. Indien de commissie niet op korte termijn met concrete voorstellen komt en tevens nationale afspraken niet mogelijk zijn, dan wordt efficiency-verbetering via de Wet energiebesparing toestellen (WET) verplicht gesteld.

Zoals in februari in antwoord op vragen van mevrouw Vos (AHTK 472 1994/1995) is geantwoord zal op bovengenoemde weg verder gewerkt worden aan efficiency-eisen voor koel- en vriesapparatuur, wasmachines, wasdrogers en vaatwasmachines. Deze benadering zal daarnaast worden toegepast – met nadruk op het terugdringen van het standby-gebruik – bij het bruingoed; t.v., video en audio-apparatuur en bij kantoorapparatuur; computers, fax, en kopieerapparaten.

Wat is inmiddels in Brussel bereikt?

– Naar aanleiding van de Nederlandse notificatie met minimum efficiency-eisen voor koel- en vriesapparatuur heeft de Europese Commissie een richtlijn op dit gebied voorgesteld. Deze richtlijn wordt nu in de raad besproken. De in de richtlijn voorgestelde efficiency-eisen zijn voor Nederland echter te laag.

– Voor cv-ketels zijn inmiddels al rendementseisen vastgelegd in het Besluit rendementseisen cv-ketels. Dit is een implementatie van een Europese richtlijn op dit gebied.

– Het kenbaar maken van het energiegebruik middels een verplicht energie-etiket gebaseerd op Europese richtlijnen geldt sinds 1 januari 1995 voor koel- en vriesapparatuur en volgend jaar vanaf 1 april 1996 voor wasmachines en wasdrogers. In voorbereiding zijn de richtlijnen voor energie-etiketering van vaatwasmachines, gecombineerde wasmachines-wasdrogers, verlichting, boilers en ovens.

Vraag 4

Waarom is individuele warmtemeting niet net als in Duitsland verplicht? (Middelkoop)

Antwoord

Voor individuele warmtemeting is dit jaar een stimuleringsactie opgestart zoals aangekondigd in de Vervolgnota Energiebesparing (VNEB).

Deze stimuleringsactie omvat:

– Uitgebreide voorlichting aan energiebedrijven, woningcoöperatie en bewoners van onbemeterde complexen.

– Cursussen voor technische diensten van energiebedrijven.

– De oprichting van een helpdesk voor het beantwoorden van vragen en warmtemeting.

– Subsidie van warmtemeters door energiebedrijven; ISO-HR regeling.

– De ontwikkeling van een Nederlandse norm voor een eenduidige afrekening van de stookkosten en criteria voor de keuze van een meetsysteem.

In 1996 zal bekeken worden of deze stimuleringsactie succesvol is bij het terugdringen van een aantal onbemeterde complexen. Mocht de actie niet succesvol blijken, dan zal regelgeving gebaseerd op de Wet energiebesparing toestellen (WET) worden overwogen.

Vraag 5

Is het mogelijk de VAMIL-regeling op te rekken, bijvoorbeeld ook voor particulieren? (Te Veldhuis)

Antwoord

Dit is helaas niet mogelijk omdat de VAMIL een fiscaal instrument is dat specifiek is toegesneden op ondernemers. Ondernemers zijn verplicht een boekhouding te voeren waarin de waardevermindering (afschrijving) van hun bedrijfsmiddelen wordt bijgehouden.

Om investeringen van particulieren in duurzame energie te stimuleren bestaan er andere instrumenten. Zo is er de groen beleggen regeling. Particulieren die kapitaal in een «groen» fonds storten hoeven geen belasting te betalen over het rendement op die belegging.

Een andere optie die momenteel wordt onderzocht is het lage BTW-tarief voor groene stroom. Dat voordeel vloeit ook direct naar de eindgebruiker, c.q. de particulier, waardoor indirect investeringen in deze energievormen wordt gestimuleerd.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven