22 232
Klimaatverandering

24 242
Energiebesparingsbeleid

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 januari 1996

De vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en voor Economische Zaken2 hebben op 1 en 16 november 1995 overleg gevoerd met minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en minister Wijers van Economische Zaken over:

– de brief van de minister van VROM d.d. 15 september 1995 inzake realisatie NMP-2-doelstellingen klimaatbeleid (kamerstuk 22 232, nr. 7);

– de brief van de minister van EZ d.d. 28 juni 1995 inzake Energiebesparingsbeleid (kamerstuk 24 242);

– de brief van de minister van VROM d.d. 25 september 1995 inzake Klimaatverandering (kamerstuk 22 232, nr. 8);

– de brief van de minister van VROM d.d. 31 oktober 1995 inzake reductiedoelstellingen CO2-beleid (22 232, nr. 9).

Bij dit verslag zijn brieven met schriftelijke antwoorden van resp. de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Economische Zaken als bijlagen gedrukt.

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Lansink (CDA) betoogde dat wie zich de totstandkoming van het NMP en het NMP-plus herinnert en het debat over de regeringsverklaring in 1989 – met een aanval van de D66-fractie op het door het kabinet-Lubbers III geformuleerde CO2-beleid – teleurgesteld moet zijn over de resultaten in 1995 en de toekomstverwachtingen voor 2000 en later. Er is niet of nauwelijks sprake van stabilisatie ten opzichte van 1989 of 1990. In het NMP-2 werd nog een reductiedoelstelling voor 2000 vastgelegd van 3% tot 5% ten opzichte van 1989–1990. Het kabinet stelt thans: «in het licht van de internationale ontwikkelingen en met de extra inspanningen die worden geleverd, wordt vastgehouden aan de CO2-reductiedoelstelling van 3% in 2000». Wat is die stelling waard, omkijkend en vooruitziend? De Kamer heeft de reductiedoelstelling bepaald op 3% tot 5%.

De heer Lansink somde vier punten op waarop de brieven van VROM teleurstellen:

– de verschillen in de analyses en cijfers van RIVM/CPB aan de ene kant en van het ministerie aan de andere kant. Is het niet mogelijk eenduidigheid te krijgen in uitgangspunten, aannames en systematiek?

– de aanduiding van de tegenvallers in het CO2-reductiebeleid. De economische ontwikkeling lijkt zich volgens het zogenaamde gunstige scenario te voltrekken, wat een overschrijding van de taakstelling betekent volgens VROM van 13 en volgens RIVM/CPB van 19 Mton CO2; een substantiële overschrijding van de ongeveer 180 Mton die destijds als basis werd genomen.

– een mager pakket aanvullende maatregelen, met name gezien de op 31 oktober jl. aan de Kamer gezonden lijst van suggesties die te licht zijn bevonden.

– de relatie met het economisch beleid. Het kabinet dient in gezamenlijk beraad te komen tot een document waarin de wisselwerking tussen de economische toestand in het land, datgene wat nodig en nuttig wordt geacht, en het milieu beter naar voren komt. Het zou bijvoorbeeld goed zijn om zicht te krijgen op de wisselwerking tussen de gas- en olie-industrie en de produktie van kunststoffen. De CO2-uitstoot bij de produktie van kunststoffen wordt Nederland toegerekend, maar een deel van de produkten wordt geëxporteerd, waar tegenover staat dat ook elders geproduceerde kunststoffen het land binnenkomen.

Met de brieven nrs. 7 en 8 is formeel wel, maar materieel niet voldaan aan de door de Kamer aanvaarde motie 23 900-XI, nr. 56, waarin de regering werd verzocht voor 1 januari 1996 duidelijk te maken welke maatregelen nodig zouden zijn om de emissiereducties van het NMP-2 te bereiken. De Kamer zou aan de hand daarvan kunnen beoordelen welke doelstelling haalbaar was: –3% of –5%. Van een serieus pakket maatregelen is volgens de heer Lansink geen sprake. De overgang naar de berekeningsmethode van het IPCC levert een papieren winst op van 4 Mton CO2-reductie, maar kan de teleurstelling niet wegnemen. De additionele tamelijk zachte maatregelen leveren namelijk nog slechts 2 Mton reductie op. De heer Lansink veronderstelde dat de Kamer zal vasthouden aan de motie, zodat er eigenlijk een nieuwe notitie zou moeten worden gevraagd.

Een deel van de teleurstellende ontwikkeling is terug te voeren op de beslissing van het kabinet-Kok tot forse bezuinigingen op de ministeries van EZ en van VROM. De ombuiging van 180 mln. op het energiebesparingsbeleid kon niet zonder gevolgen blijven, te meer waar de in stuk 24 242 als compenserende maatregelen aangeduide maatregelen nauwelijks als zodanig kunnen worden gezien. Immers, handhaving van de inspanningen van de convenantpartners biedt evenmin compensatie als de regulerende heffing. Ook het beroep op de distributiesector om het MAP op peil te houden, kon de gevolgen van de beëindiging van de subsidiefaciliteiten niet compenseren. Het kabinet mag dan ook voor een deel verantwoordelijk worden gesteld voor de negatieve ontwikkelingen.

Merkwaardig is ook dat als uitgangspunt geldt dat alleen die maatregelen worden genomen, die ook andere gunstige effecten hebben, omdat zij zichzelf terugverdienen of andere milieuvoordelen hebben, zoals energiebesparing. Op de bij interruptie gestelde vraag of hij nu afstapte van het door zijn partij steeds voorgestane «no regret»-beleid, wees de heer Lansink erop dat er maatregelen zijn, zoals het bijstoken van hout in twee kolencentrales, windturbines en warmte-krachtkoppeling (WKK) die zich niet direct terugverdienen, maar die wel de moeite waard zijn in het kader van het verminderen van de CO2-produktie. Leergeld zou kunnen zijn, dat energiebesparing vooral daar loont waar met minder middelen meer kan worden bereikt. Er zou een èn-èn-beleid moeten worden gevoerd, maar dat ziet men weinig in de stukken terug. De industrie heeft zelf al veel gedaan, maar blijkens de overzichten van de OESO geldt dat niet voor de energiesector.

De heer Lansink memoreerde dat het toenmalige VVD-kamerlid Braams in 1981 als eerste in de Kamer het CO2-vraagstuk aan de orde heeft gesteld. Uit de door de heer Braams kort geleden aangeleverde cijfers leidde de heer Lansink af dat in de sectoren wonen en industrie met succes besparingen zijn doorgevoerd: –25% respectievelijk –12,5%. Het is de vraag hoeveel besparingsruimte daar nog bestaat. De elektriciteitsproducenten en raffinaderijen blijken in dezelfde periode (1986–1993) 27,2% meer CO2 te hebben uitgestoten. Is er in die sector winst te behalen? Ook de landbouw en de transportsector hebben een toenemende CO2-emissie veroorzaakt: 26,7% respectievelijk 24,2%. In absolute termen scoort de transportsector hoog (bijna 40 Mton in 1993). Daar zal dus extra naar moeten worden gekeken.

Dit soort cijfers moet worden geanalyseerd en daarna moet de besparingsruimte worden berekend, zodat zinnige maatregelen kunnen worden voorgesteld. Ingrijpen in de economisch belangrijke sectoren is verre van eenvoudig. Niettemin vroeg de heer Lansink hoe het kabinet met deze cijfers denkt om te gaan op de korte en middellange termijn.

Hij achtte afstemming van beleid tussen de ministeries, ook dat van OCW, nodig. Ook beleidsafstemming binnen de ministeries is nodig, met name binnen het ministerie van VROM waar onder meer sprake is van woningbouwplannen, energiebesparingsnormen en beleid inzake bestaande bouw.

De huishoudens nemen nog relatief veel stroom af en die stroomafname lijkt soms nog hoger te worden. De daarmee verband houdende CO2-uitstoot wordt meegenomen in de cijfers over de elektriciteitsproduktie, maar zou ook afzonderlijk moeten worden bezien. De nota Duurzaam bouwen verdient in dat kader aanscherping.

Bij de begrotingsbehandeling in 1994 is er door de CDA-fractie al op gewezen dat met de ombuigingen op het wetenschappelijk en technologisch onderzoek het paard achter de wagen wordt gespannen. Een goed klimaatbeleid is meer gediend met steevaste ontwikkeling en toepassing van duurzame energie dan met een schijnoplossing als CO2-opslag in lege aardgasvelden. Van belang blijft ook actieve participatie in het onderzoek naar fysische energiedragers. Het zou volgens de heer Lansink onnodig moeten zijn om opnieuw een lans te breken voor de uitbreiding van het kernenergetisch areaal in de komende eeuw. Als Nederland nu afzag van de import van kernstroom, zou er nog een extra CO2-probleem bij komen. Bezien zal moeten worden hoe de huidige patstelling kan worden doorbroken, mede gegeven het feit dat het toe moet naar een op waterstofgebruik gebaseerde economie. Een goed onderbouwde visie op de toekomst zou het gemakkelijker maken om de samenleving maatregelen op korte termijn op te leggen.

Het is opvallend dat het kabinet geen uitvoering geeft aan de op de indicatieve lijst van maatregelen vermelde suggesties. Mede gegeven de overcapaciteit bij de grootschalige elektriciteitsopwekking leek de gesuggereerde 100% houtstookcentrale de heer Lansink overigens inderdaad geen oplossing. Het leek hem beter om in goed overleg met de sector een einde te maken aan het moratorium WKK. Waarom zouden nieuwe grootschalige woningbouwlocaties overigens niet zo kunnen worden gemaakt, dat restwarmte er (verplicht) optimaal kan worden gebruikt? De suggesties over extra bosbouw en verwerking van kunststofafval leken hem interessant. Kan de lijst niet alsnog op uitvoerbaarheid van de suggesties worden bezien?

De sector verkeer en vervoer vormt een verhaal apart vanwege de economische betekenis enerzijds en de toenemende bijdrage aan de CO2-uitstoot anderzijds. Structurele ingrepen zijn moeilijk, maar dat men eigenlijk alleen de inspanningen wil vergroten om de snelheidslimieten te handhaven, is wel erg mager. Blijkens kranteberichten wil D66 snelheidsbegrenzers op personenauto's. Dat leek de heer Lansink geen goede oplossing. Bovendien is het volgens Logistiek Nederland de vraag of de snelheidsbegrenzers op vrachtwagens wel energie besparen. Uit ervaring wist hij dat een cruise control in de auto het energiegebruik kan verminderen. Stimulering van de inbouw daarvan, net als destijds van de katalysator, zou een betere oplossing zijn dan het aanbrengen van een snelheidsbegrenzer, wat internationaal op problemen zal stuiten.

Structurele oplossing van het fileprobleem moet ook grote winst opleveren op het gebied van de CO2-uitstoot. Desgevraagd noemde de heer Lansink het waar mogelijk realiseren van een extra baan (voor het vrachttransport). Hij beaamde dat, zoals bij interruptie werd opgemerkt, een regelmatige snelheid van verkeersstromen filevorming voorkomt. Op de A2, waar dit is onderzocht, kon dat ook gemakkelijk omdat het verkeer er over drie banen beschikt. Dat het openbaar vervoer en het vervoer te water ook moeten bevorderd, is al op een ander moment besproken, aldus de heer Lansink in reactie op een interruptie.

Het blijft van belang te streven naar schonere en stillere motoren. Zouden alle auto's een 5-versnellingsbak hebben, dan zou dit ook al enige besparing opleveren.

Het regeringsstandpunt inzake Joint implementation (JI) zou geloofwaardiger worden, wanneer het beleid in eigen land minder terughoudend was en meer in lijn met wat destijds in het NMP-2 is beoogd.

De in de brieven neergelegde aanvullende maatregelen op CO2-gebied zijn ontoereikend en zicht op structureel beleid op de middellange termijn ontbreekt. Wellicht wreken zich nu de volgens de heer Lansink spastische houding ten opzichte van kernenergie en de kortzichtige ombuiging op subsidies voor energiebesparing en duurzame technologie. De Kamer zal volgens hem de discussie op dit terrein met enkele uitspraken bij motie moeten afronden, tenzij tegemoet wordt gekomen aan het door hem gevraagde. Hij pleitte voor een harde invulling van de doelstelling met aanvullende maatregelen, voor het bij de volgende begroting terugdraaien van de besparing op de subsidies die echt nodig zijn voor duurzame technologie, milieu enz. en voor stimulering van een aantal concrete punten: restwarmte, WKK en cruise control.

De heer Crone (PvdA) had de zojuist gedane suggesties graag vergezeld gezien van een kostenplaatje.

Het kabinet meldt dat het NMP-beleid tot terugdringing van de CO2-emissie met 3% met een klein pakket extra maatregelen kan worden gehaald. RIVM, CPB en ECM, de instituten die dit soort dingen plegen na te rekenen, betwijfelen of dit lukt en verwachten zelfs een stijging van de uitstoot van 3,5% bij een gematigde economische groei en van 6,3% bij een hogere groei. De heer Crone was geneigd te denken dat die instituten gelijk hebben, zodat extra beleid onvermijdelijk is.

Blijkens persberichten reduceert het IPCC-rapport de wetenschappelijke twijfel over het broeikaseffect en vergroot het de zekerheid dat er wel sprake is van een vervelend effect van menselijk handelen op het klimaat. Dat is eerder reden tot aanscherping dan tot afzwakking van het beleid. Deze kwestie zal ongetwijfeld uitvoerig in de Kamer aan de orde komen, nadat deze zelf kennis heeft kunnen nemen van het rapport en een parlementair panel de risico's na 2000 heeft ingeschat.

Het broeikaseffect is een mondiaal probleem. Het doet er niet toe op welke plaats in de wereld CO2-emissies plaatsvinden. Tot nu toe is 75% van de emissies veroorzaakt door de industriële wereld. De komende decennia zullen de CO2-emissies het sterkst toenemen in de ontwikkelingslanden. Noord en zuid zijn in dat opzicht tot elkaar veroordeeld: zij zullen beide enorme schade lijden als er gebeurt wat wordt gevreesd en tegelijkertijd is geen van beide in staat het probleem alleen op te lossen. In het Klimaatverdrag is terecht vastgelegd dat industriële landen, die rijk zijn geworden door hoog energiegebruik, de plicht hebben hun uitstoot te stabiliseren en uiteindelijk te verlagen. De ontwikkelingslanden moeten zich economisch kunnen ontwikkelen en moeten kunnen rekenen op technologische en financiële steun uit het noorden om de bij economische ontwikkeling onvermijdelijke stijging van emissies zoveel mogelijk te beperken. Zowel de wetenschappelijke inzichten als de politieke ontwikkelingen in internationaal kader dwingen eerder tot het waarmaken dan tot het relativeren van eerder aangegane verplichtingen. Anders ontvalt Nederland en de andere westerse landen de basis voor geloofwaardige internationale milieudiplomatie ten opzichte van de Derde-wereldlanden en de Oosteuropese landen. Nederlandse topmensen die enthousiast het Nederlandse beleid en innovaties willen uitdragen, wordt eerst gevraagd wat Nederland zelf doet, alvorens men wil discussiëren over de mogelijkheden van Nederlandse steun op het gebied van CO2-uitstoot.

In dit licht is de brief over de vorderingen van het Nederlandse klimaatbeleid niet overtuigend. Het kabinet dient een betere garantie te geven dat het de eigen doelstelling van –3% waarmaakt. De discussie hierover zal deels technisch zijn. Aan de hand van cijfers zette de heer Crone uiteen dat om het kabinetsvoornemen uit te voeren, de komende vijf jaar een energie-efficiencyverbetering van 2% per jaar moet worden gehaald. Dit percentage werd tijdens het hoogtepunt van de energiecrisis gehaald, maar toen waren de energieprijzen hoog en was er een groot aanbod van eenvoudige en goedkoop toepasbare technologie. Hoe kan het kabinet verwachten dat dit de komende jaren zal lukken? Die vraag mag zeker worden gesteld in het kader van het «no regret»-beleid, waarbij wordt uitgegaan van economisch rendabele investeringen.

In alle sectoren blijven de resultaten van de uitstootbeperking iets achter bij de doelstelling. Dat geldt dus zeker niet alleen voor de industrie.

De heer Crone stemde in met de twee beleidspolitieke correcties van het NMP-beleid. In de eerste plaats verdwijnt de reductie van 5% in 2000 uit beeld. Terecht, gezien de resultaten in andere Europese landen en de open economie van Nederland. Ook politiek gezien is een streven naar –5% minder relevant. Bovendien zou dat zeer veel geld en vervroegde afschrijving van investeringen vergen. Het is de vraag of dit geld niet beter kan worden gebruikt voor geleidelijke trajecten die op termijn een veel groter effect hebben. Het gaat erom waar de CO2-guldens het effectiefst ingezet kunnen worden. Desgevraagd zei de heer Crone te verwachten dat de reductie na 2000 jaarlijks 1% à 2% zal moeten zijn.

De tweede beleidspolitieke correctie die het kabinet wil aanbrengen – en terecht – is aanpassing aan de definities van het Klimaatverdrag. Daarmee wordt bovendien het CO2-gat verkleind.

De heer Crone stemde voorts in met het kleine aanvullende beleidspakket, maar wilde wel weten wat er precies wordt bedoeld met «versnelling energiebesparing kantoren/MKB». Komt dat overeen met suggesties die mede door hem in het kader van de energieheffing zijn gedaan?

Hij deed vervolgens een aantal aanvullende beleidssuggesties en stelde in de eerste plaats voor om de terugverdientijd voor investeringen in energiebesparing bij bedrijven te verlengen tot zes jaar, wat betekent dat de investeringen rendabel blijven, zij het dat de rentelast voor die bedrijven een paar jaar hoger is. Daarmee wordt min of meer gegarandeerd dat MJA-bedrijven en andere bedrijven hun doelstelling halen. Bezien zou kunnen worden of de middelen die nu worden uitgetrokken voor energiebesparing in kantoren en MKB, gekoppeld aan de nog niet benutte MAP-gelden kunnen worden ingezet voor fiscale ondersteuning. Het is ook mogelijk een langere terugverdientijd vast te leggen in de milieuvergunning.

Bij interruptie werd tegengeworpen dat het kabinet geen zeggenschap heeft over de MAP-gelden. De heer Crone stelde dat zowel MKB Nederland als VNO en NCW om benutting van die gelden hebben gevraagd en dat het kabinet zelf een deel van die 80 mln. wil inzetten voor energiebesparing in MKB en kantoren. Misschien is het door hem voorgestelde wel de meest kosten- en CO2-effectieve manier.

De indicatieve lijst bevat suggesties die al uit andere stukken af te leiden waren en niet tot grote winst leiden, maar de verlenging van de terugverdientijd staat er niet in, hoewel deze suggestie al maanden geleden door de heer Crone is gedaan en de directeur-generaal voor energiebeleid die gedachte destijds ook heeft geuit.

Vervolgens verzocht de heer Crone om steun voor het inzetten van extra warmtekracht ter verbetering van het milieubeleid en ter vergroting van de energiebesparing in de elektriciteitssector. Als er bij koppeling aan het openbare net een tarief wordt vergoed dat hoog genoeg is, kan er gemakkelijk 1000 mW warmtekracht worden ingezet en kan worden voorkomen dat internationale investeerders in het Rijnmondgebied afhaken omdat zij geen warmtekracht kunnen afzetten. Hij hoopte dat dit punt in het komende Elektriciteitsplan en in de Energienota zal worden opgenomen, naast bekende zaken als demand side management, duurzame energie, warmtepompen en exergie. Zijn Shell en Esso, waarvoor bij de ecotax 30 à 40 mln. vrijvalt, bereid om die middelen in te zetten voor het bevorderen van duurzame energie?

Er is voorts een extra impuls nodig om de tegenvallende resultaten in de sector mobiliteit te corrigeren. De PvdA-fractie ondersteunt verdere uitbreiding van een effectieve snelheidscontrole. Zij wijst een snelheidsbegrenzer in personenauto's zeker niet op voorhand af, zij het dat die vanwege de eraan verbonden kosten pas op de langere termijn zal kunnen worden ingevoerd en dan nog het liefst in Europees verband. Ook de heer Crone was geporteerd voor de cruise control. Hij zei desgevraagd op dit moment niet te willen voorstellen om op alle autowegen in Nederland een maximumsnelheid van 100 km/u in te voeren, maar wel te willen dat de bestaande maximumsnelheden worden gehandhaafd en waar nodig worden verlaagd, wanneer daarvoor een draagvlak blijkt te bestaan. Over de mogelijkheid van het invoeren van rekeningrijden wordt halfjaarlijks aan de Kamer gerapporteerd, maar het is duidelijk dat de minister van Verkeer en Waterstaat dat niet voor 2000 wil invoeren, wat de PvdA betreurt.

Extra inzet op dit moment voor dematerialisatie van de produktie zal op termijn grote resultaten opleveren. Het gebruik van minder materiaal, recycling van materiaal en minder energiegebruik bij produktie, zijn zaken die milieu-energetisch gezien hoge rendementen opleveren. Er is wel een invoeringstraject voor nodig. Bij de bespreking van het Tienjarenafvalplan zou de mogelijkheid aan de orde kunnen komen van het uiteindelijk verbieden van het verbranden van plastic afval. Mede gezien het mestoverschot dient het gebruik van kunstmest aanzienlijk te worden teruggedrongen. Gegeven het zeer energetisch-intensieve produktieproces zal dat tot een grote CO2-reductie leiden.

In de nota Duurzaam bouwen staan voorstellen om het gebruik van duurzaam materiaal in de bestaande en de nieuwe woningvoorraad te bevorderen. In dit kader wordt onder meer door de PvdA-fractie gedacht aan bijvoorbeeld fiscale ondersteuningsmaatregelen voor huiseigenaren en huurders. Bij de behandeling van de nota zal daarvoor steun van het kabinet worden gevraagd.

Wat is er over van het in het NMP vermelde idee om extra bosaanplant te verkopen aan bedrijven, investeerders en beleggers tegen CO2-certificaten? Zou dat voor een aantal bedrijven niet een (tijdelijke) oplossing zijn?

Naast de energieheffing, zal een afvalontmoedigingsbeleid moeten worden gevoerd en zal recycling via heffingen moeten worden bevorderd. Bij de ecotaxdiscussie van enkele weken geleden heeft de minister van EZ instemmend gereageerd op de stelling van de heer Crone dat eigenaar-bewoners en huurders het recht moeten hebben op een energieadvies van hun energiedistributiebedrijf. Dat zou kunnen worden betaald uit de MAP-gelden. Heeft de minister hierover al overlegd met de distributiebedrijven?

In reactie op enkele interrupties stelde de heer Crone een aantal suggesties te hebben gedaan waarmee de –3% gegarandeerd wordt gehaald. Het kabinet zal in deze en andere discussies moeten bepalen of het die suggesties overneemt, eventueel onder druk van de Kamer. Als de economische groei sterker wordt, zal het helemaal moeilijk worden om de –3% te halen en dan zal de meer principiële vraag aan de orde moeten komen of de ecologie grenzen aan de groei mag stellen en of het «no regret»-beleid kan worden gehandhaafd. De PvdA-fractie wil niet accepteren dat het fijn is voor de economie als die groeit en dat de emissies dan ook gewoon mogen groeien. Als de economie harder groeit, is er juist extra ruimte om middelen in te zetten voor het intensiveren van het beleid. Een deel van de door hem voorgestelde maatregelen kan dan automatisch van kracht worden, zoals verlenging van de terugverdientijd. Komen voor Kerstmis nog de eerste resultaten van de studie ecologie-economie? De heer Crone verwachtte dat het kabinet uitvoerig op deze punten zal ingaan in de Klimaat- en de Energienota die ook rond die tijd zullen verschijnen.

Hij bestreed de suggestie dat er licht zit tussen het kabinetsbeleid tot lastenverlichting voor het bedrijfsleven en zijn pleidooi voor een grotere inspanning van het bedrijfsleven op CO2-gebied. Er is in het regeerakkoord een pakket afgesproken met lastenverlichtingen en beleidsintensiveringen. De PvdA-fractie heeft bij voortduring gezegd eventuele meevallers niet te willen omzetten in extra verlaging van het financieringstekort, maar in versterking van de economische structuur, het onderwijs en het openbaar vervoer en ter verbetering van de milieu- en energie-infrastructuur en mogelijk ook nog in lastenverlichting.

Terecht stelt het kabinet middelen beschikbaar voor Joint implementation. Er zal ook regelmatig over worden gerapporteerd. Het kabinet stelt dat het verdere verplichtingen (na 2000) in het kader van het Klimaatverdrag alleen op zich wil nemen, als er sprake is van koppeling met Joint implementation. Nederland heeft evenwel een eigen verantwoordelijkheid voor de emissiereductie. Daarenboven is het buitengewoon efficiënt om de CO2-guldens effectief in te zetten in het buitenland. Kan het kabinet de genoemde stelling verduidelijken?

De heer Te Veldhuis (VVD) stelde voorop dat het voorzorgsbeginsel goed in acht moet worden genomen, gezien het feit dat de afgelopen honderd jaar de concentratie van CO2 met 25% is toegenomen en de mogelijkheid dat ze de komende eeuw met 50% of zelfs 100% zal toenemen, afhankelijk van wat opkomende markten (emerging markets) als China, Indonesië en Brazilië gaan doen. Er dienen dus voorzorgsmaatregelen worden genomen, want zelfs als de CO2-uitstoot op enig moment volledig wordt beëindigd, dan nog heeft de natuur 10 000 of misschien wel 100 000 jaar nodig om zich te herstellen.

De heer Te Veldhuis was het er ook mee eens dat de CO2-uitstoot een mondiaal probleem is dat alleen kan worden opgelost als er mondiaal gezien voldoende maatregelen voor worden genomen. Natuurlijk passen er ook verbeteringen in Nederland in, maar men moet wel met beide benen op de grond blijven staan en zich realiseren dat het Nederlandse aandeel in de mondiale CO2-uitstoot 0,7% is. Het is een politieke plicht om geen onwaarachtige illusies te wekken over wat Nederland kan bijdragen aan de oplossing van het probleem. Nederland moet uiteraard wel een bijdrage leveren, maar die moet men in het goede perspectief zien. Wil men proberen om alleen in Nederland oplossingen te forceren, dan moet men zich realiseren dat dit slechts een druppel zal zijn op de gloeiende CO2-plaat, maar dat het wel ten koste kan gaan van het Nederlandse investeringsklimaat en van de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Als men in Nederland te ver vooruitloopt, bestaat het risico dat investeringen niet meer hier worden gedaan, maar in landen met veel lagere milieu-eisen, zodat het resultaat per saldo slechter uitpakt dan het geval zou zijn geweest als Nederland niet al te zeer van andere landen afwijkende milieu-eisen had gesteld.

Men moet ook z'n zegeningen tellen, aldus de heer Te Veldhuis. Een van de energie-efficiëntste industrieën ter wereld heeft zich in Nederland gevestigd. Tussen 1986 en 1992 is het BNP met 20% toegenomen, het aantal huishoudingen met 15% en het energiegebruik met 7,8%. Dat duidt op grote energie-efficiëntie. Nederland steekt daarbij met kop en schouders uit boven landen als Frankrijk en Zweden. Ondanks de energie-intensieve maatschappij (glastuinbouw, chemische industrie, transport- en distributiesector) ligt het Nederlandse energiegebruik per capita op een niveau dat nog lager is dan dat van Zweden en Frankrijk. Nederland heeft het schoonste, energiezuinigste en geluidarmste wagenpark ter wereld.

Wil de overheid verdergaande maatregelen nemen, dan moet zij er wel voor zorgen dat iedereen blijft meedoen. Wat er moet gebeuren, moet bij de mensen en bedrijven ook geloofwaardig overkomen. De VVD-fractie vindt derhalve dat moet worden gestreefd naar win-win-situaties, dus situaties waarbij zowel het milieu is gediend als de economie en de portemonnaie van de individuele burger. Een beleid van belonen, inspireren, motiveren en prikkelen is beter dan een beleid van alleen maar straffen. Straffen kan leiden tot frustraties, tegenwerking en verkeerde inventiviteit.

Op de bij interruptie gestelde vraag of hij dan van de marktwerking – waarbij er alleen maar sprake kan zijn van winnaars, als er ook verliezers zijn – af wil, antwoordde de heer Te Veldhuis dat hij streefde naar voorstellen waarin het «bestraffende» element minder wordt gevoeld.

Destijds is bewust met behulp van goedkoop aangeboden aardgas een aantal grote energieverbruikers naar Nederland gehaald en is bewust het transport- en distributiesysteem bevorderd. De Nederlandse overheid zou zich onbetrouwbaar opstellen, als zij die bedrijven nu zou straffen. Het Nederlandse energieopwekkingspatroon is zodanig, dat meer dan 93% van de energie wordt opgewekt met fossiele brandstoffen: olie, kolen en gas. Dat kan niet anders dan gepaard gaan met produktie van CO2. De grote bedrijven die naar Nederland zijn gehaald, produceren vrijwel uitsluitend voor de export, maar hun CO2-uitstoot wordt toegerekend aan de Nederlandse uitstoot, terwijl er 0% CO2-uitstoot voor op de CO2-balans staat van de landen waarin die produkten worden gebruikt. Nederland importeert uiteraard ook. Wil men een realistischer toerekening van CO2-uitstoot, dan zal de balans evenwichtiger moeten worden samengesteld dan thans het geval is. Bij de behandeling van de nota Luchtverontreiniging en luchtvaart is ook de vraag aan de orde geweest, of het wel billijk is dat een flink deel van de internationale CO2-uitstoot aan Schiphol is toegerekend. Wanneer alleen het produktieproces wordt bekeken en niet het gebruiksproces en de afvalfase, dan is er sprake van een vrij eenzijdige benadering van de CO2-balans. Vandaar dat een grensoverschrijdende benadering de heer Te Veldhuis juister voorkwam.

Op internationaal niveau is zijns inziens op een aantal punten nadere actie nodig. Uit de ontwikkeling van de CO2-uitstoot in andere landen blijkt, dat het bewustzijn op dat punt moet worden verbeterd. De bevolkingstoename zal in het kader van de toekomstige CO2-uitstoot een belangrijk punt worden. Derhalve zal internationaal moeten worden overlegd over de mogelijkheid de overbevolking terug te dringen. Voorts zullen er ook internationaal afspraken moeten worden gemaakt over de plaats waar CO2-guldens worden ingezet om daarmee een maximaal rendement te bereiken. Als voorbeeld noemde de heer Te Veldhuis de situatie waarin een geïnvesteerde CO2-gulden in bijvoorbeeld Oost-Europa twintig keer zoveel rendement oplevert als in Nederland. Voorts moet men zich bezinnen op het overdragen van technieken en technologieën aan Oost-Europa en de emerging markets. Immers, over tien jaar zullen de emerging markets meer CO2 uitstoten dan op dit moment de gehele Westerse wereld doet.

Een ander actiepunt is het stimuleren van het behoud van bos en het aanleggen van nieuw bos om daarmee CO2 te kunnen afvangen. Ook internationaal gezien zal er aan meer duurzame energiebronnen moeten worden gedacht. Ter wille van het evenwicht – de ontwikkelingslanden en Oost-Europa zullen waarschijnlijk vooral fossiele brandstoffen gaan gebruiken – zal ook aan het gebruik van kernenergie moeten worden gedacht, want dat geeft geen CO2-uitstoot, behalve bij het delven van de grondstoffen.

In Europees verband zal tot strakkere normstelling en certificering van apparatuur moeten worden overgegaan. Waarom sluit men in Europa niet aan bij het in Californië ontwikkelde systeem, waarbij in 2007 zal worden gereden met auto's die geen CO2 meer uitstoten? Uiteraard is daar wel energie voor nodig. Wil men in het luchtverkeer minder kortere vluchten (tot 1500 km), dan moet er worden gezorgd voor goede alternatieven, zoals de HSL. De vele procedures die Nederland kent, maken het evenwel moeilijk om de HSL snel te realiseren. Als er ook nog een referendum over wordt gehouden, komt die HSL er mogelijk nooit. Ook in dit kader is dus een geïntegreerde benadering van de problemen nodig.

De VVD-fractie is geporteerd voor variabilisatie van de autokosten in Europees verband en voor Joint implementation met ontwikkelingslanden.

Op nationaal niveau zijn er ook nog mogelijkheden, zoals in het exergieproject, want daarmee is een wereld te winnen. Als Rijk, provincies en gemeenten ervoor zorgen dat de warmte die vrijkomt bij bijvoorbeeld elektriciteitsopwekking, wordt gebruikt voor het verwarmen van kantoren of huizen, dan zou daarmee in een jaar of tien 30% aan energie kunnen worden bespaard.

De komende tien jaar moeten er in het kader van het Vinex-beleid ongeveer een miljoen woningen worden gebouwd. Als er via goede isolatie per woning per jaar 1000 m3 gas kan worden bespaard, dan betekent dit, uitgaande van een woninglevensduur van 50 jaar, een besparing van ongeveer 50 miljard m3 gas en een navenante besparing aan CO2-uitstoot.

Voor het bedrijfsleven bestaat de Vamil-regeling voor investeringen in milieuvoorzieningen. De staatssecretaris van Financiën wil ook zoiets voor «groen beleggen». Waarom zou er niet een regeling worden gemaakt, waarbij huiseigenaren of privé-bouwers een aantal jaren een lager huurwaardeforfait krijgen, wanneer zij meer doen dan in de nota Duurzaam bouwen is neergelegd?

Waarom zou er geen gebruik worden gemaakt van natuurlijke omstandigheden, zoals de aardwarmte en de getijden? Waarom wordt niet meer gebruik gemaakt van andere natuurlijke duurzame vormen van energie, zoals zonne-energie en windenergie? Ook gebruik van energie uit biomassa is een mogelijkheid.

De heer Te Veldhuis verzocht het kabinet in overleg te treden met de autohandel om na te gaan of het niet mogelijk is om de vervuilende auto's zonder katalysator vervroegd uit de markt te halen.

Hij wilde ook weten wat de winst op het gebied van CO2-uitstoot zou zijn, wanneer de kerncentrale Borssele nog enkele jaren zou worden opengehouden. Verder wees hij nog op enkele tegenstrijdigheden in het milieubeleid.

Het kabinet kiest voor afvalverbranding, wat energie kost. Het storten van afval levert brandstof (methaangas) op, die zou kunnen worden gebruikt. Verdient het geen aanbeveling om in het kader van de CO2-uitstoot tot storten over te gaan? Er zijn strenge eisen gesteld aan het SO2-gehalte van dieselolie. Het produktieproces om die zwavelarme brandstof te kunnen bereiden vergt evenwel zoveel extra energie dat er per ton verminderde SO2-uitstoot tien ton extra CO2 wordt uitgestoten. Waar kiest de regering nu voor?

De VVD-fractie wil maatregelen die resultaat opleveren vóór de komma en niet achter de komma.

Uit de door de heer Braams geleverde cijfers blijkt dat de OESO uitgaat van 184,5 Mton CO2-uitstoot en het NMP-2 van 175 Mton. Is men bij het NMP-2 van verkeerde getallen uitgegaan? Zo ja, hoe kan dat?

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) memoreerde dat haar fractie de CO2-voorstellen liever aan het eind van het jaar had willen behandelen, tegelijk met de Energienota en de Klimaatnota, en dat de fractie in dat kader in maart bij motie heeft gevraagd om extra maatregelen teneinde de reductiedoelstelling van 3 tot 5% te halen. De kamerbreed gesteunde motie werd in mei ingehaald door de actualiteit. Onder andere uit het rapport van het RIVM werd toen duidelijk dat de economische groei gunstiger was dan verwacht, wat enerzijds verheugend is, maar anderzijds gevolgen heeft voor het milieu en met name voor de CO2-uitstoot. Het kabinet heeft daarom vervroegd extra maatregelen voorgesteld. Blijkens de op 31 oktober jl. toegezonden indicatieve lijst is er ook een ander pakket maatregelen mogelijk en kan daarover worden gesproken bij de behandeling van de Energienota. Er is dus helaas ook op dat stuk sprake van een geknipt debat. Mevrouw Augusteijn wenste de toezegging dat in ieder geval de Energienota en de Klimaatnota in samenhang met elkaar zullen worden bezien.

De noodzaak van maatregelen doet zich eens te meer gevoelen, nu het IPCC in een rapport stelt dat vaststaat, dat klimaatveranderingen voor 90% door menselijke invloed worden veroorzaakt. Het is de vraag of men de hiermee verbonden risico's nog kan nemen en welke weg men kiest, als men spreekt over duurzame economie. Welke randvoorwaarden worden aan de groei gesteld? Het kabinet probeert een antwoord te vinden. Bij het aantreden van het kabinet sprak de minister van milieu over «milieu-inclusief denken». De minister van EZ hield een toespraak over wat hij noemde: econologie. D66 verwacht dan ook zeer veel van de uitkomst van het verdere debat over economie en ecologie.

Broeikasgassen in algemene zin zijn een mondiaal probleem, dat moet worden aangepakt door de nationale overheden. Daarom zijn er ook in Europees verband afspraken gemaakt over de CO2-reductie door middel van nationale doelstellingen. Dat de Nederlandse bijdrage aan de totale CO2-uitstoot minder dan 1% is, doet daar niets aan af. Nederland is wel klein, maar blaast in verhouding z'n partijtje mee. Voordeel is, dat Nederland kansen heeft waarvan anderen ook kunnen profiteren.

Omdat de CO2-reductie van 3% niet zonder extra maatregelen kan worden gehaald, stelt het kabinet een zevental maatregelen voor. Het heeft bovendien gekozen voor een andere duiding van de startdatum, namelijk volgens IPCC-normen.

Mevrouw Augusteijn herinnerde aan de uitspraak van de D66-fractievoorzitter tijdens de algemene beschouwingen dat het kabinet de voorgestelde extra maatregelen zeker moet uitvoeren en zo mogelijk meer moet doen, wat volgens de fractie ook kan.

Energiebesparing biedt een belangrijke kans op verbetering. De meerjarenafspraken (MJA's) dienen geëvalueerd te worden. Welke maatregelen staan ten dienste als de MJA's niet blijken te worden gehaald? Verwijzend naar het jaarverslag van een multinational, vroeg mevrouw Augusteijn of er nadere afspraken over energiebesparing mogelijk zijn met de industrie.

Blijkens het succes van de «groene stroom» is er veel belangstelling voor duurzaam opgewekte energie, ook al is die duurder.

Het IPCC-rapport geeft aan dat er ernstig rekening moet worden gehouden met klimaatveranderingen als gevolg van de stijging van de temperatuur. Die ontwikkeling is niet zo maar terug te draaien, maar wel kunnen er maatregelen worden genomen om erger te voorkomen.

Ook de D66-fractie wil niet millimeteren tot achter de komma, maar de geloofwaardigheid van het beleid overeind houden. De eerder genoemde motie dient dan ook te worden uitgevoerd, zeker wat de 3%-reductiedoelstelling betreft, maar ook richting de 5%-reductiedoelstelling en dan ook na 2000. Immers, veel maatregelen die nu worden ingezet, zullen pas op langere termijn rendement opleveren. Daarom moeten maatregelen om de doelstelling in 2000 te halen, reeds nu worden genomen. Dat geldt ook voor de door D66 gewenste aanvullende maatregelen.

Op het D66-wensenlijstje staat in de eerste plaats verdere ontwikkeling van duurzame energie. Meer inzet van WKK en windenergie en het aanboren van nieuwe energiebronnen dienen te worden bevorderd. Graag zou de fractie zien dat wordt nagegaan of de «groene stroom»-projecten nog voor het jaar 2000 een extra impuls kunnen krijgen.

Mevrouw Augusteijn pleitte voor de aanleg van energieplantages die een dubbel doel dienen: CO2-binding en vervanging van fossiele brandstoffen. Het is overigens beter om bij houtverbranding nieuw hout en dunningshout te gebruiken dan afvalhout, omdat dit problemen kan opleveren als het geïmpregneerd is.

Het duurzaam bouwen zal moeten worden bevorderd. Via sectorstudies zullen gerichte energiebesparingsprojecten moeten worden opgezet in de utiliteitsbouw en de particuliere bouw. Financiële en andere maatregelen moeten het voor de particuliere bouwer interessanter maken om duurzaam te bouwen.

Wat de energieprijzen betreft, zal er een verdergaande studie moeten worden uitgevoerd naar de ecotax. De energieheffing zou ook voor de tuinbouw moeten gelden, maar omdat lastenverzwaring in de tuinbouw ongewenst is, naar de tuinders moeten worden teruggesluisd. Door middel van zulke prijsmaatregelen moeten extra besparingen worden bereikt. Dat geldt ook in het MKB. Door middel van milieuconsulenten met branchekennis zouden bedrijven in die sector aangezet moeten worden tot verdere milieuzorg.

Wat de sector verkeer en vervoer betreft, zou haast moeten worden gemaakt met invoering van de zuinige motor (1 op 35) waarover in Duitsland al wordt gesproken. Bij die invoering zou een systeem moeten worden toegepast, analoog aan dat bij de invoering van de katalysator. De D66-fractie wenste voorts een studie naar de mogelijkheid van invoering van snelheidsbegrenzers. Tevens wil zij de maximumsnelheid verder beperken ter vermindering van de CO2-uitstoot, ter verbetering van de verkeersveiligheid en ter oplossing van het fileprobleem. Aanvullend merkte mevrouw Augusteijn op, dat de fractie tijdens het overleg op 31 oktober jl. over de corridorstudie Amsterdam–Utrecht heeft geconstateerd, dat daarbij enerzijds de ontwikkeling van de trein aan de orde is en anderzijds gedeeltelijke verbreding van de A2 ten behoeve van de ontwikkeling van Vinex-locaties.

De ontwikkeling van biodiesel heeft in Frankrijk een grote vlucht genomen. Het is jammer dat er in Nederland weinig aan wordt gedaan, hoewel er in Europees verband afspraken over zijn gemaakt en het goed zou zijn om ook in Nederland door inzet van financiële middelen biodieselprojecten te ontwikkelen.

Joint implementation biedt grote kansen. Het kabinet stelt in dat kader extra geld beschikbaar voor projecten in Oost-Europa en te ontwikkelen landen. De D66-fractie wil daaraan een extra impuls geven en is ook bereid om te bekijken hoe na 2000 èn in Europees kader een CO2-besparing die met Nederlandse hulp in andere landen wordt gerealiseerd, ten dele kan worden meegerekend bij de Nederlandse reductiedoelstelling, die dan nog wat verhoogd zou kunnen worden.

Waarom zijn suggesties als over inzameling van kunststofafval, fiscale maatregelen, inclusief accijnsverhoging, en CO2-opslag zo snel door het kabinet van tafel geveegd? Waarom wordt er geen studie naar gedaan?

Tot slot verzocht mevrouw Augusteijn beide ministers om de voorstellen van de Kamer te onderzoeken en het resultaat daarvan aan de Kamer te rapporteren. Mocht een serieuze reactie op voorstellen niet meteen mogelijk zijn, dan wilde zij graag een indicatie van het moment waarop er wel een uitgebreidere reactie mogelijk zal zijn. Aangezien het de fracties niet mogelijk is om voor alle voorstellen meteen de CO2-reductie te kwantificeren en de kosten aan te geven, vroeg zij het kabinet dat te doen.

Mevrouw Vos (GroenLinks) leidde uit de zorgwekkende signalen van het IPCC-rapport af dat er een doortastend(er) CO2-beleid nodig is. Als daar nu niet mee wordt begonnen, gaan kostbare jaren verloren en wordt een afdoende oplossing wellicht helemaal onmogelijk.

In het licht van de ernst van de problematiek vond zij het ontluisterend dat het kabinet, zonder zich rekenschap te geven van de consequenties van de economische groei, met doorzichtige berekeningen tekorten wegredeneert die door RIVM, CPB en ECN zijn aangegeven en met een pakketje maatregelen komt waarmee hooguit 2 Mton CO2 kan worden bespaard. Mevrouw Vos vond het ook bevreemdend dat zij de vorige dag nog had moeten vragen om een overzicht van maatregelen, nodig om een 5%-reductie te kunnen bereiken, terwijl de Kamer daar destijds uitdrukkelijk om heeft gevraagd. De heden ontvangen lijst maakt geen afgewogen oordeel mogelijk over de haalbaarheid van de –5%-doelstelling. De GroenLinks-fractie acht het halen van die –5% nog steeds nodig en ook mogelijk, gegeven voorstellen die haar hebben bereikt. Het kabinet heeft de –5% kennelijk allang opgegeven.

Het belangrijkste verschil tussen de cijfers van het kabinet en van de instituten schuilt in de omvang van de efficiencyverbetering die kabinet en instituten verwachten. Het kabinet denkt over de periode 1990–2000 1,6% efficiencybesparing te realiseren, terwijl de besparing de eerste vijf jaar slechts 1,1% was, zodat er de komende vijf jaar een verbetering van 2% moet worden gerealiseerd, ofschoon efficiencyverbetering juist steeds moeilijker te bereiken wordt en de energieprijzen laag blijven.

Kabinet en instituten denken ook verschillend over het halen van de MJA's in de verschillende sectoren. De consequenties van het niet halen van de MJA's moeten onder ogen worden gezien en daarvoor moet een oplossing worden gevonden. Betere monitoring van de MJA's is noodzakelijk. Waarom zou een energieheffing voor grootverbruik niet als stok achter de deur kunnen worden gebruikt?

Het lijkt erop dat het kabinet wel de economische vruchten wil plukken van de economische groei, maar niet onder ogen wil zien dat deze groei extra opgaven op milieugebied stelt. De extra ruimte die de economische groei biedt, zal moeten worden gebruikt voor het aanpakken van de milieu-effecten.

In het Duitse rapport «Faktor 4» wordt een serie opties gegeven voor het over de hele breedte met een factor 4 verbeteren van de energie-efficiency, onder voorwaarde dat daarmee meteen wordt begonnen. Graag zag mevrouw Vos dat het kabinet die uitdaging aanging.

Zij noemde daarna een aantal volgens haar fractie noodzakelijke aanvullende maatregelen. Extra inzet van 1000 mW WKK zou volgens het platform Warmtekracht 3 Mton CO2-uitstoot schelen. Het platform rekent voor dat het een kosteneffectieve maatregel is, maar het kabinet gaat uit van aanzienlijk hogere kosten. WKK kan nieuwe investeringen in groot centraal vermogen overbodig maken en in die zin veel geld besparen. WKK moet uiteraard wel meteen worden ingezet bij het realiseren van de nieuwe Vinex-locaties, omdat het achteraf invoeren veel duurder wordt. Vanuit de elektriciteitssector wordt aangevoerd dat er dan een overcapaciteit aan elektriciteit ontstaat. Kan in dit licht niet worden overwogen om de import van kernstroom te verminderen of te stoppen? In reactie op de bij interruptie gemaakte opmerking dat er dan een grotere CO2-uitstoot zou komen, omdat er bij WKK wel sprake is van CO2-uitstoot en bij kernenergie niet, herinnerde mevrouw Vos eraan dat haar fractie ook om andere redenen grote bezwaren heeft tegen kernenergie. Zou overigens, wanneer er door WKK een elektriciteitsoverschot komt, niet ook kunnen worden overwogen om de meest vervuilende en oude kolencentrales eerder te sluiten dan in de bedoeling lag? Zou er ook niet meer ruimte voor WKK kunnen worden geschapen door export van elektriciteit?

Al jaren wordt gewacht op het in gebruik nemen van de Wet energiebesparing toestellen. Er is in Europees verband nog steeds geen resultaat geboekt wat de efficiency-eisen voor toestellen betreft. De EU staat nationale wettelijke eisen pas toe, als overleg over vrijwillige invoering van efficiency-eisen niets heeft opgeleverd. Wordt er zo'n overleg gevoerd? Als er niet binnen afzienbare tijd resultaat wordt geboekt op het stuk van vrijwilligheid, dan zal de nationale regeling, neergelegd in de Wet energiebesparing toestellen, van kracht moeten worden en wel uiterlijk 1 januari 1997.

Mevrouw Vos achtte de energieprestatienorm, die op 15 december a.s. van kracht wordt, veel te slap. De 15% besparing die daarmee wordt bereikt ten opzichte van het gemiddelde energiegebruik in de huidige nieuwbouw, is alleen al te behalen door het plaatsen van een waakvlamloze HR-combiketel. De eisen aan nieuwbouwwoningen moeten worden aangescherpt en in de utiliteitsbouw moet ook een energieprestatienorm worden ingevoerd. De subsidieregeling voor duurzame renovatie in het plan van aanpak voor duurzaam bouwen zou moeten worden uitgebreid tot de bestaande woningbouw, omdat daarin met isolatie goede resultaten te bereiken zijn.

Het kabinet moet geld uittrekken voor een ambitieuze aanpak van energiediensten, die belangrijk en aantrekkelijk zijn voor met name het MKB, waarin men over te weinig expertise en financiële middelen beschikt om te investeren in energiebesparing. Via het energiebedrijf zouden investeringen voorgefinancierd kunnen worden die via de besparingen kunnen worden terugbetaald. De MAP-gelden die nu blijven liggen, zouden ervoor ingezet kunnen worden.

Het is jammer dat de doelstelling voor windenergie niet waargemaakt kan worden. Is het niet mogelijk de ruimtelijke problemen en de weerstand bij lagere overheden weg te nemen door een sterkere inzet vanuit de landelijke overheid?

Om de al genoemde redenen moet zo snel mogelijk de maximumsnelheid op de autosnelwegen worden beperkt tot 100 km/u. Goede handhaving is daarbij uiteraard een randvoorwaarde. Waarom zouden de aanvullende maatregelen die het kabinet wil inzetten voor de handhaving, niet meteen over de hele linie kunnen worden ingezet bij generieke invoering van de 100 km/u-beperking?

Tot 2000 wordt er in het kader van de Joint implementation geëxperimenteerd. Pas na 2000 mogen gunstige resultaten worden toegerekend aan de Nederlandse doelstelling. De fractie van GroenLinks zou het niet terecht vinden als het totale resultaat aan Nederland kon worden toegerekend, omdat Nederland bijvoorbeeld in Oost-Europa via de goedkoopste maatregelen een CO2-reductie zou kunnen realiseren en de betrokken landen vervolgens zelf de duurdere maatregelen zouden moeten nemen. Een deel van de bereikte winst op het gebied van de CO2-uitstoot zou aan de betrokken landen zelf moeten worden toegerekend, òf de daar ingezette CO2-guldens zouden moeten worden omgerekend naar het effect dat er in Nederland mee zou zijn bereikt.

Op dit cruciale punt van haar beleid heeft de minister van VROM geen sterke rol weten te spelen. Gevreesd moet worden dat ook met het voorgelegde pakket maatregelen zelfs de –3%-doelstelling niet zal worden gehaald. De ministeries van EZ en van Verkeer en Waterstaat schieten op dit terrein tot nu toe te kort, aldus besloot mevrouw Vos haar betoog.

De heer Van Middelkoop (GPV, mede namens de RPF) stelde vast dat het CO2-beleid niet alleen over een serieus vraagstuk gaat, maar ook over een vraagstuk met een hoge symboolwaarde. Zaken als het broeikaseffect en diffuse bedreigingen raken de fundamenten van het menselijk bestaan. Bij het CO2-beleid moet de duidelijkheid van de doelstellingen dan ook voorop staan en kan het kabinet het zich niet permitteren vaak te falen.

Het gaat niet aan, de Nederlandse inzet te relativeren met de opmerking dat de Nederlandse CO2-uitstoot minder dan 1% bedraagt. Nederland heeft net als alle landen zijn verplichtingen en moet die nakomen.

Het is onbevredigend dat veel van de (actuele) problemen die de komende jaren moeten worden aangepakt, verband houden met de verwachte sterkere economische groei en dat het kennelijk moeilijker wordt om schoon te produceren naarmate men welvarender wordt. Welvarender worden, zou juist extra inspanningen op het gebied van het milieubeleid rechtvaardigen.

Verwijzend naar de ideeën in 1989, pleitte de heer Van Middelkoop ervoor, na te denken over een structureler wijze van produceren en consumeren. Vooruitlopend op de discussie over de Winkeltijdenwet, wees hij er in dit verband op dat het zeven dagen per week open zijn van winkels leidt tot meer mobiliteit en dus tot meer energiegebruik. Daarom pleitte hij ervoor om dergelijke wetsontwerpen ook te bezien tegen de achtergrond van de doelstellingen op andere terreinen, zoals de doelstellingen inzake vermindering van energiegebruik en CO2-uitstoot.

Een krachtige en tot resultaat leidende inzet van de minister van VROM op het terrein van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte CO2-uitstoot zal haar positie in het gesprek met de boeren over het mestbeleid sterker en geloofwaardiger maken.

De heer Van Middelkoop sloot zich aan bij het pleidooi voor WKK en verwees naar de verzuchting van een tuinder, dat het niet uit te leggen is, dat de oude kolencentrales die met 40% elektrisch rendement draaien worden gehandhaafd, terwijl WK-installaties met rookgasreiniger die een totaal rendement van 90% scoren, niet in de tuinbouw kunnen worden geplaatst, omdat energiebedrijven daaraan niet meewerken.

Een van de doelstellingen in het kader van Duurzaam bouwen is dat er in 2000 300 000 zonneboilers moeten zijn geplaatst, gefinancierd uit MAP-gelden. Lukt dat wel? Overigens wordt erover geklaagd dat er als gevolg van de fusering van nutsbedrijven minder aan voorlichting wordt gedaan.

Wat de energieprestatienormering betreft, zal er ook in de bestaande bouw de nodige winst te boeken zijn. De heer Van Middelkoop onderschreef de opmerkingen in dit kader over duurzaam bouwen en bouwen in de toekomst. Er is in het verleden veel bereikt op het gebied van isolatie. Er zal nu meer nadruk moeten worden gelegd op technische-installatiemaatregelen. Er zal een einde moeten worden gemaakt aan het feit dat er in Nederland nog altijd ongeveer 250 000 onbemeterde huizen zijn. Er moet inderdaad gebruik worden gemaakt van de Wet energiebesparing toestellen.

De minister van LNV gaat met de tuinbouw praten over het LTO-voorstel over een complete herstructurering van de sector. De minister van VROM zal daar uit overwegingen van ruimtelijke ordening bij betrokken zijn. In dit verband wees de heer Van Middelkoop op de klacht dat Nederland, dat jarenlang in de tuinbouw voorop heeft gelopen, nu achterloopt bij andere landen wat het gebruik van restwarmte in de tuinbouw betreft.

Antwoord van de regering

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stelde vast dat dit debat op een belangrijk moment wordt gehouden. Immers, alom wordt in de media gerept van klimaatveranderingen en van het niet meer te stoppen zijn van de opwarming van de aarde. Blijkens het IPCC-rapport is het vrijwel zeker dat de menselijke activiteiten tot klimaatveranderingen leiden. Volgens het KNMI past de nu al optredende temperatuurstijging niet meer binnen de normale schommelingen van het klimaat. De klimaatmodellen, waarvan de betrouwbaarheid toeneemt, laten zien dat bij verdubbeling van de CO2-concentratie in de atmosfeer de temperatuur mondiaal 1 tot 3,5 graad zal stijgen, met lokale uitschieters van 7 graden. Om de klimaatverandering binnen geaccepteerde grenzen te houden, is een daling van de broeikasgasemissies absoluut vereist.

De conclusie lijkt onontkoombaar: de wereld staat voor een gigantische opgave waarvoor een samenhangende internationale aanpak een absoluut vereiste is. Internationaal wordt er fors over onderhandeld en dat zal de komende jaren ook nog moeten gebeuren. Hoewel de Nederlandse bijdrage aan het klimaatprobleem in absolute zin beperkt is, moet Nederland wel zijn verantwoordelijkheid nemen. Bij het tot stand brengen van een mondiale aanpak zijn trekkers nodig. Nederland moet daarbij een actieve rol spelen. De mondiale opdracht is duidelijk, maar er is nog een lange weg te gaan voordat eensgezindheid over de uitvoering zal zijn bereikt.

Voor het beleid dat Nederland voor de korte termijn moet voeren, zag de minister twee hoofdlijnen. Nederland moet absoluut geloofwaardig blijven en alle bestaande internationale verplichtingen en afspraken nakomen. Nederland zal zich voorts moeten inzetten voor de totstandkoming van internationale afspraken over de reductie van broeikasgassen met 1% tot 2% per jaar voor àlle industrielanden gezamenlijk. Vroeg of laat zal de stabilisatiedoelstelling van het Klimaatverdrag plaats moeten maken voor daadwerkelijke reductie. Elk land zal zich op dat gegeven moeten voorbereiden en het is verstandig om dat vanaf heden te doen.

Het beleid moet zich richten op het beperken van de risico's. Er moet niet te veel worden gedaan, om spijt te voorkomen als de klimaatveranderingen mee blijken te vallen, noch te weinig, om te voorkomen dat er later tegen zeer hoge kosten draconische maatregelen moeten worden genomen. Het is de vraag of het juiste evenwicht tussen beide benaderingen nog ligt bij de huidige invulling van het zogenaamde «no regret»-beginsel. Nu worden alleen die maatregelen genomen die ook om andere redenen gewenst zijn, bijvoorbeeld omdat ze zich zelf terugverdienen. Een beleid dat risico's wil beperken, gaat een stap verder en anticipeert op mogelijk verdergaande reductiedoelen. Zo'n beleid zal samen met de doelgroepen moeten worden ingevuld.

In de diverse nationale milieubeleidsplannen zijn doelstellingen geformuleerd voor de verschillende broeikasgassen. De doelstelling voor CO2 heeft altijd de meeste aandacht gekregen. In het NMP-plus, herbevestigd in het NMP-2, werd als CO2-doelstelling opgenomen reductie van de emissie in 2000 ten opzichte van 1989–1990 met 3% tot 5%. De 3%-reductiedoelstelling werd met maatregelen ingevuld. Over het van kracht worden van de 5%-reductiedoelstelling moest in 1995 een beslissing worden genomen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen. De afgelopen jaren heeft steeds de vraag centraal gestaan hoe de 3%-reductiedoelstelling zou kunnen worden gehaald, welke beleidsinstrumenten daarvoor zouden moeten worden ingezet en welke financiële middelen daarvoor nodig zouden zijn.

De minister somde vervolgens de meest aansprekende voorbeelden van gehanteerde en te hanteren beleidsinstrumenten op:

– de zelfregulering op basis van de meerjarenafspraken met ter versterking en als vangnet de energievoorschriften in de milieuvergunning;

– de aanstaande introductie van de regulerende energiebelasting, waarin naar haar overtuiging de Eerste Kamer het kabinet zal volgen;

– het Milieu-actieplan van de energiebedrijven.

Bij het inzetten van deze instrumenten is steeds het uitgangspunt geweest dat de beoogde maatregelen ook andere doelen moeten dienen. Dit uitgangspunt, ook wel het «no regret»-beginsel genoemd, legt de bovenkant van de beleidsinspanning vast. Tot nu toe is het kabinet ervan overtuigd – al is er ook wel eens twijfel – dat dit uitgangspunt verenigbaar is met de 3%-reductiedoelstelling. De beleidsinstrumenten die nu ingezet worden, staan niet op zich zelf, maar vullen elkaar aan en versterken elkaar. Om de 3%-reductiedoelstelling voor CO2 te kunnen realiseren, is het gehele palet aan instrumenten nodig.

Dat het kabinet heeft besloten bij de berekening van de CO2-emissie vanaf heden de IPCC-methode toe te passen in plaats van de NMP-methode is geen rekentruc om het CO2-gat te verkleinen. Het is een wijziging die was voorzien voor de vervolgnota Klimaatverandering en die in internationale rapportages van Nederland al enige tijd is aangebracht. De IPCC-methode geeft beter weer welke CO2-emissie daadwerkelijk optreedt. Deze methode gaat niet uit van de koolstofinhoud van de in Nederland vervaardigde kunststoffen (wat de NMP-methode doet), maar van de vrijkomende CO2 bij het verbranden van kunststofafval in Nederland. De IPCC-methode houdt ook rekening met andere emissiebronnen dan fossiele brandstoffen.

Bij interruptie werd opgemerkt dat het kabinet bij het overgaan op de IPCC-methode de «winst» die de methodeverandering oplevert als extraatje had kunnen beschouwen bovenop de nagestreefde reductie. De minister wees er vervolgens op dat er op basis van de IPCC-methode moet worden gerapporteerd over de geboekte voortgang inzake de aangegane verplichting tot een reductie van 3%.

Zoals aangegeven in de brief van 27 oktober jl. hebben de instituten na de publikatie van de CO2-brief (kamerstuk 22 232, nr. 7) op 15 september jl. hun berekeningen nog aangepast, hoewel 8 september de deadline was. Overigens is de inhoud van die wijzigingen (het rekening houden met het element «statistisch verschil») in lijn met de eerdere rapportages. De consequentie is wel dat de geraamde overschrijding in die berekeningen 1 Mton groter wordt en afhankelijk van de gehanteerde economische modellen resulteert in 2 of 10 Mton in 2000.

Uit de CO2-brief blijkt inderdaad dat de analyses van de ministeries en instituten verschillen. De instituten komen tot een raming van de overschrijding die belangrijk hoger is dan de ministeries ramen. Op 1 november jl. is gevraagd of het kabinet bij zijn berekening niet te optimistisch is geweest. De minister stelde daartegenover dat geloven in je eigen beleid totdat het tegendeel blijkt, geen slechte zaak is. Binnen het milieubeleid wordt de verantwoordelijkheid voor het halen van de doelstelling bij de doelgroepen gelegd. Het slechts gedeeltelijk inboeken van de beoogde effecten bevordert het succes van de benadering niet, omdat er dan minder druk op de ketel is. Daarnaast is er aanvullend instrumentarium waarmee achterblijvers kunnen worden aangepakt. Zoals blijkt uit de schriftelijke reactie op in het overleg van 1 november gestelde vragen, biedt de Wet milieubeheer in dezen mogelijkheden.

Desgevraagd zei de minister dat het kabinet gelooft dat het overgelegde pakket maatregelen het berekende resultaat zal opleveren. Dat de instituten daaraan enige twijfel hebben, komt mede doordat zij geen rekening houden met beleid dat nog niet is vastgelegd in wet- en regelgeving. Bij de totstandkoming van het NMP-plus en het NMP-2 is ook gediscussieerd over dat verschil in benadering. De Kamer heeft toen uitgesproken eraan te hechten de nog niet in wet- of regelgeving vastgelegde aspecten wel mee te rekenen om daarmee druk uit te oefenen ter effectuering van de doelstellingen.

Bij de beoordeling van het klimaatbeleid zijn de vorderingen bij het CO2-reductiebeleid uiteraard van groot belang. Men moet zich evenwel ook realiseren hoe het is gesteld met het reductiebeleid ten aanzien van andere broeikasgassen, met name methaan en lachgas. Weliswaar is er bij lachgas sprake van een lichte stijging, maar bij methaan is er een flinke meevaller ten opzichte van de reductiedoelstelling van 10%. De resultaten bij elkaar opgeteld en omgerekend in CO2-equivalenten geven een meevaller te zien van circa 3 Mton. Het is zelfs mogelijk deze meevaller te vergroten via het pakket van additionele maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten. Bij alle kritiek op het CO2-reductiebeleid zou ook dit moeten worden vermeld.

De visies van verschillende fracties op de concrete invulling van het instrument Joint implementation verschillen, maar het is verheugend dat er een breed draagvlak is om het instrument verder te ontwikkelen, met name in de periode na 2000. De Joint implementation-inspanningen tot 2000 zullen niet meegerekend worden bij de invulling van de 3%-reductiedoelstelling, maar zullen wel zichtbaar worden gemaakt. Immers, met of zonder creditering, deze inspanningen dragen wel bij aan beperking van de dreigende klimaatverandering. Daarnaast worden de ontvangende landen langs deze weg bij het klimaatprobleem betrokken en komen zij ook in aanmerking voor aantrekkelijke investeringsprojecten in bijvoorbeeld de energie-infrastructuur.

De minister herinnerde aan de mededeling in de brief van 15 september, dat het kabinet bij het besluit over een pakket additionele maatregelen is uitgegaan van een CO2-gat van 1 tot 9 Mton in het jaar 2000, afhankelijk van het gehanteerde economische scenario. Nu de instituten hun berekeningen hebben aangepast, is duidelijk dat het gat 2 tot 10 Mton bedraagt. Het kabinet heeft besloten tot een pakket additionele reductiemaatregelen met een totale omvang van 2,1 Mton in 2000. Daarnaast is besloten tot een extra methaanreductiemaatregel met een begroot effect van 0,8 Mton CO2-equivalenten. Daarmee zou het positieve saldo bij de andere broeikasgassen bijna 4 Mton worden.

Omdat verschillende woordvoerders op 1 november betwijfelden of het pakket voldoende zal zijn voor het realiseren van de 3%-reductiedoelstelling, hebben zij suggesties gedaan voor verdergaande maatregelen. Een aantal gesuggereerde maatregelen maken evenwel al onderdeel uit van het additionele pakket. Ze zijn weliswaar nog niet vastgelegd in beleidsplannen, maar wel al ingeboekt. Het DUBO-beleid bijvoorbeeld voorziet al in aanscherping van de energieprestatienorm. De introductie van energiediensten is een onderdeel van de maatregel Versnelling energiebesparing zakelijke markt. De minister realiseerde zich dat een toelichting op deze voorstellen in de brief van 15 september de Kamer van nut zou zijn geweest.

Het pakket additionele maatregelen is voldoende bij een behoedzame economische ontwikkeling: 1,8% per jaar over de periode 1990–2000. Ligt het percentage hoger, dan zal zich ondanks het pakket opnieuw een overschrijding van de reductiedoelstelling voordoen. Het kabinet heeft gekozen voor een benadering waarbij niet geforceerd extra maatregelen worden genomen. Immers, het is niet uitgesloten dat het pakket toch voldoende is. Het kabinet zal de ontwikkeling blijven volgen en indien nodig nieuwe afwegingen maken. Daarnaast had het kabinet, zoals in de aanvullende brief van 27 oktober is toegelicht, specifieke argumenten om bepaalde maatregelen die het in overweging had genomen, nu niet haalbaar te achten. Een belangrijk argument is dat de maatregelen vanwege de hoge kosten niet voldoen aan het «no regret»-beginsel en dat in sommige gevallen uitsluitend een CO2-doel zou worden gediend, bijvoorbeeld bij CO2-opslag. Soms worden die hoge kosten veroorzaakt door geforceerde invoering. Verder impliceren sommige maatregelen dat de overheid terugkomt op eerder genomen besluiten waardoor de bestuurlijke betrouwbaarheid in het geding komt.

In het additionele pakket is wat het verkeer betreft, uitsluitend gekozen voor maatregelen met een «no regret»-karakter die meerdere voordelen hebben, zoals minder NOx-emissie of verbetering van de verkeersveiligheid. Helaas is er voor CO2 geen met een katalysator vergelijkbare techniek voorhanden die een sterke reductie van de uitstoot teweegbrengt. Maatregelen aan de voertuigen hebben veelal een lange doorwerkperiode, zodat er op dit stuk voor 2000 niet veel winst te behalen valt. Alleen de board computer en de cruise control kunnen hierop een uitzondering vormen. Het kabinet zal met het bedrijfsleven in contact treden om te stimuleren dat tot vrijwillige massale introductie wordt overgegaan.

De maatregelen waartoe nu niet is besloten, zullen op een meer natuurlijk moment weer in beeld komen. Zo zal de ontwikkeling van de WKK na 2000 zeker verdergaan. Daar is nog voldoende potentieel voor. Daarnaast zal het kabinet in de Energienota en de vervolgnota Klimaatverandering de koers voor de wat langere termijn moeten vaststellen, waarbij principiële keuzes aan de orde zullen komen.

Er is vanuit de Kamer op gewezen dat het kabinet ook een maatregelenpakket voor de 5%-reductiedoelstelling had moeten voorleggen. In het NMP is aangegeven dat bij een besluit over het al dan niet van kracht verklaren van deze reductiedoelstelling internationale ontwikkelingen zouden worden betrokken. Naar het oordeel van het kabinet is invulling van de 5%-reductiedoelstelling in 2000 niet opportuun, onder meer omdat de ontwikkelingen in het buitenland daar onvoldoende aanleiding toe geven. De inspanning dient maximaal gericht te zijn op het realiseren van de 3% reductie. Ook in Europees verband wordt er rekening mee gehouden dat Nederland deze reductie realiseert. Bij het niet van kracht verklaren van de 5%-reductiedoelstelling speelt ook nog een rol dat Joint implementation-activiteiten niet mogen worden meegeteld. Een extra reductie met 2% komt ongeveer overeen met het CO2-effect van de Nederlandse JI-inspanningen op dit moment. Het doorkijkje naar reductiemogelijkheden voor de periode na 2000, waarnaar in de bekende motie werd gevraagd, komt aan de orde in de aangekondigde nota's die eind 1995/begin 1996 zullen verschijnen. Uit de discussie over de uitvoerbaarheid van de 3% CO2-reductiedoelstelling komt naar voren dat er spanning ontstaat tussen die doelstelling en een ander belangrijk element uit het CO2-beleid, namelijk het «no regret»-uitgangspunt. Tot nu toe kunnen beide elementen overeind gehouden worden. Moeten er evenwel verdergaande maatregelen worden genomen om de doelstelling te halen, dan zal het kabinet zich nader moeten beraden op het «no regret»-uitgangspunt. Gezien de toenemende eenstemmigheid over het belang van het klimaatprobleem is die discussie dàn ook gerechtvaardigd.

Bij de visie voor de langere termijn op dit punt, die in de vervolgnota Klimaatverandering en de Energienota zal worden neergelegd, zal een aantal punten moeten worden betrokken. In de eerste plaats de nieuwste gegevens over de ernst van het klimaatprobleem. Verder zijn van belang de uitvoerbaarheid en de kostendekking van additionele reductiemaatregelen in Nederland voor CO2 en andere broeikasgassen. Voorts moeten de reductiedoelstelling en de inzet die daarvoor nodig is, zijn afgestemd op de daadwerkelijke prestaties die andere landen leveren. De energie-efficiency moet bijvoorbeeld worden vergeleken.

Nederland is, zoals bekend, geen eiland. Markten mondialiseren en Nederland heeft veel energie-intensieve bedrijven waarvoor de internationale concurrentiekracht van groot belang is. Gelukkig hebben de meeste van deze bedrijven internationaal gezien een hoge mate van energie-efficiency, aldus de minister, die eraan toevoegde dat hiermee in het klimaatbeleid rekening moet worden gehouden.

De inderdaad belangrijke onderlinge afstemming van de vervolgnota Klimaatverandering en de Energienota krijgt op dit moment ook de nodige aandacht. De meer sectorale doelen, die in de Energienota zullen worden geformuleerd, zullen moeten aansluiten bij de ambities van het klimaatbeleid na 2000.

De minister van Economische Zaken schetste het kader van de reparatiebrief (24 242). December 1993: NMP-2 en de vervolgnota Energiebesparing, waarin een ambitieus besparingsbeleid is geformuleerd, mede met het oog op de CO2-problematiek. Oktober 1994: beleidsbrief met aankondiging van bezuinigingen op energiebeleid en met vermelding van compenserende maatregelen; bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken is toegezegd dat de Kamer zal worden geïnformeerd over het effect van die compenserende maatregelen. Die maatregelen kennen drie hoofdsporen: continuïteit bij de meerjarenafspraken, stimulering van duurzame energie en voortzetting van het milieu-actieplan. Waar die sporen elkaar aanvullen en versterken, is het van groot belang tegelijkertijd op alle drie in te zetten. Het gaat wel degelijk om compenserende maatregelen, want ondanks de bezuinigingen houden de meerjarenafsprakenpartners en de distributiebedrijven zich aan hun inzet. De industrie heeft het ambitieniveau van geen der meerjarenafspraken bijgesteld noch een meerjarenafspraak opgezegd. Met de industrie bestaan 24 meerjarenafspraken en drie intentieafspraken, die bij elkaar zo'n 90% van het industriële energiegebruik omvatten. Op grond van de monitorgegevens inzake de energiebesparing bij de bedrijven die meedoen aan de meerjarenafspraken, kan worden geconcludeerd dat men op schema zit: 9% energie-efficiencywinst in de periode 1989–1994.

De meerjarenafspraken worden jaarlijks gecontroleerd. Indien bedrijven minder blijken te doen dan was afgesproken, wordt in overleg nagegaan wat daarvan de oorzaak is. Mocht blijken dat de animo voor energiebesparing is afgenomen en dat de ambities in neerwaartse richting zijn bijgesteld, dan heeft de overheid reden om de meerjarenafspraak op te zeggen, waarna er geen overheidsondersteuning meer wordt gegeven en de vergunningverlener het betrokken bedrijf zal aanspreken op zijn energiebesparing. Hierover is in het schriftelijke antwoord van de minister van VROM al het nodige opgemerkt.

In het kader van de meerjarenafspraken zijn de verschillende mogelijkheden geïnventariseerd en wordt vervolgens nagegaan onder welke condities bepaalde investeringen nuttig zijn. In die context zijn ook terugverdientijden gedefinieerd, mede op basis van bepaalde ondersteuningsmogelijkheden van de overheid. Om redenen van beheersing van de openbare financiën zijn op een gegeven moment de condities verslechterd die golden voor de overheidsondersteuning. De minister heeft vervolgens in het kader van de meerjarenafspraken een beroep op de industrie gedaan om nog eens te bekijken of er niet voldoende argumenten waren om de investeringen overeind te houden, ondanks de beperktere overheidssteun. De facto zijn de terugverdientijden van de energiebesparingsprojecten dus verlengd.

Constant probeert de overheid de industrie te wijzen op de effecten van energiebesparing. Enerzijds moet de overheid proberen zo ambitieus mogelijk te zijn ofte wel te stretchen en anderzijds moet zij haar geloofwaardigheid niet verliezen. Als men eenzijdig de condities aanpast op basis waarvan de investeringen oorspronkelijk werden gedaan, dan moet men natuurlijk wel uitkijken met dat stretchen, omdat de rek eruit is. Recentelijk is de handleiding energie in de milieuvergunning voor niet MJA-bedrijven uitgebracht. Daarin wordt aangegeven, dat de terugverdientijd voor processen drie jaar is en voor gebouwen en faciliteiten vijf jaar. Mochten er nieuwe argumenten zijn om de terugverdientijd te verlengen, dan zullen die in de gesprekken met de partners naar voren worden gebracht en zal op verlenging worden aangedrongen. Permanent wordt gelet op de mogelijkheid om met nieuwe argumenten te komen om nieuwe investeringen binnen het bereik van ondernemingen te brengen. De tot nu toe met de MJA's behaalde resultaten rechtvaardigen de veronderstelling dat de doelstelling voor de industrie als geheel zal worden gehaald. Mocht op een gegeven moment de indruk ontstaan, dat dit niet zo is, dan zal er opnieuw kritisch naar worden gekeken.

Net als zijn collega van VROM vertrouwde ook de minister erop dat de regulerende energiebelasting er komt, want die is ook van belang voor het stimuleren van de duurzame energie door de bijzondere regeling daarin, waarbij producenten een gunstiger vergoeding krijgen bij levering van duurzame energie. Daarnaast zijn van belang de regeling Groen beleggen en de Vamil-regeling. Extern onderzoek naar de effecten van deze regelingen heeft aangetoond dat het nieuwe fiscale instrumentarium even goed of zelfs iets beter stimuleert dan de oude subsidieregelingen. Ook daar is de compensatie dus goed doorgevoerd.

Over de voortzetting van het MAP is uitvoerig overleg gevoerd met EnergieNed. Ook in 1996 zal er worden overlegd om de effectiviteit van het MAP op te voeren. De energiebedrijven hebben gemeld dat de bezuinigingen van de centrale overheid een handicap zijn bij de uitvoering van het plan. Het stimuleringsinstrumentarium van het MAP blijft evenwel overeind.

Per saldo levert, zoals in de reparatiebrief staat, het effect van enerzijds de bezuinigingen en anderzijds de compenserende maatregelen een zeer geringe vertraging op in het besparingstempo. De doelstelling van duurzame energie blijft zelfs geheel binnen bereik.

In het verband van de Europese Unie en van het International Energy Agency behoort Nederland tot de allerbesten op het terrein van het terugdringen van de CO2-uitstoot. De minister wenste niet te doen aan zelfgenoegzaamheid, maar ook niet aan zelfkastijding. In de energie-intensieve Nederlandse economie wordt een hoge graad van energie-efficiency bereikt, zoals ook blijkt uit de schriftelijke beantwoording door de minister van VROM, mede namens hem, en uit de hand-out met een vergelijking van de prestaties van de Nederlandse economie met die van enkele andere EU-landen.

Ingaande op het verschil tussen de cijfers van ministeries en instituten over de verwachte energiebesparing en duurzame energie, wees de minister erop dat dit een gevolg is van enerzijds de mate waarin (toekomstig) beleid in rekening is gebracht en anderzijds een verschil in analyse. De instituten geven een schatting op basis van de ontwikkelingen die zij verwachten. De ministeries gaan uit van de gemaakte afspraken. De instituten rekenen het vastgestelde beleid, dwingende maatregelen, in casu directe regulering, volledig mee. Echter, bij minder verplichtend beleid rekenen zij opties slechts gedeeltelijk mee. Zo zetten de instituten voor de MJA's een lager besparingspercentage in op grond van hun ideeën over de beschikbare techniek en de rentabiliteit daarvan. De ministeries hanteren uiteraard de besparingspercentages die zijn afgesproken, omdat die zijn gebaseerd op inventarisaties van rendabele besparingsinvesteringen die in overleg met de betrokken sectoren zijn opgesteld. Ook de minister van EZ wees erop dat de beleidsvoornemens door de instituten niet en door het kabinet wel worden meegerekend. De ministeries houden ook rekening met MJA's waarover gesprekken gaande zijn en met MJA's waarover al intentieverklaringen zijn getekend, zoals die inzake de koel- en vrieshuizen en de asfaltindustrie. De instituten schatten het MAP lager in, omdat het nog niet is ingevuld met maatregelen. De ministeries rekenen met het effect, vastgelegd in het U-MAP.

Er is altijd een spanningsveld tussen instituutsanalyses van de economische gedragsmechanismen op een wat hoger aggregraatsniveau aan de ene kant en het fijnmazige micro karakter van energiebesparingsbeleid anderzijds. Het zijn in wezen twee verschillende werelden, maar geen van beide is minder waard. Daarnaast zijn er kleine definitieverschillen die te maken hebben met het punt waarop men de grens trekt tussen efficiencyverbetering enerzijds en structuurverandering anderzijds. Een voorbeeld is de spaarlamp. De overheid stimuleert het gebruik van spaarlampen. Dat betekent efficiencywinst, maar tegelijkertijd laten veel burgers die spaarlamp buiten uit veiligheidsoverwegingen langer branden, wat weer een structuurwijziging is. Er zullen wel verbeteringen moeten komen in de samenwerking tussen de instituten en de ministeries. Daarom heeft het ministerie van EZ bij het ECN een onderzoek gefinancierd dat erop is gericht om in de toekomst de analyses van de instituten en van de ministeries beter op elkaar te laten aansluiten. Maar ook dan nog zullen er verschillen blijven.

In het licht van de tot nu toe achtergebleven realisatiecijfers mag inderdaad de komende jaren waarschijnlijk op een tempoversnelling worden gerekend en wel om drie redenen. In de eerste plaats blijkt uit de beleidsmonitoringcijfers dat het grootste deel van de WKK-effecten nog in de pijplijn zit en dat het feitelijke besparingseffect zich dus nog grotendeels moet materialiseren. In de tweede plaats is bij de overgang van MAP-1 naar MAP-2 met de nutsbedrijven een beleidsintensivering afgesproken. MAP-2 is pas ingegaan op 1 januari 1995. Dus ook in dezen kan een tempoversnelling tegemoet worden gezien. In de derde plaats zal, naar het kabinet aanneemt, op 1 januari 1996 de regulerende energiebelasting worden ingevoerd, wat voor de erbij betrokken sectoren zeker een besparingseffect met zich zal brengen. In reactie op een interruptie stelde de minister dat de schatting van de besparing in de afgelopen periode (1,1%) wel erg pessimistisch is. De technische onderbouwing van een en ander zal de Kamer schriftelijk bereiken. Daarop vooruitlopend, vermeldde de minister dat in de periode 1988–1994 in de WKK-sfeer een besparing van 33 Pj is gerealiseerd, terwijl de besparing bij uitvoering van de pijplijnprojecten wordt geraamd op 78 Pj. Bij de tender industriële energiebesparing gaat het om 7 Pj respectievelijk 17 Pj en bij het Novem-programma industrie om 10 Pj respectievelijk 50 Pj.

Al klinkt dat vreemd, er zijn in Nederland nauwelijks mogelijkheden voor getijdenenergie. Er wordt in internationaal verband wel aan de mogelijkheid van getijdenenergie gedacht, maar dan bijvoorbeeld voor de kust van Normandië.

De minister was ervan overtuigd dat richting, trend en vastbeslotenheid inzake het bereiken van zeer ingrijpende en zeer ambitieuze energiebesparingsdoelstellingen en structuurwijzigingen in het omgaan met energie, van veel grotere betekenis zijn dan de vraag of dat in 2000 of 2001 wordt bereikt. Hij waarschuwde voor een kwartaalcijferachtig omgaan met het nagestreefde. Immers, ondernemingen die op basis van kwartaalcijfers worden gerund, vertonen een neiging tot nervositeit die ten koste gaat van de strategische richting. Hoofdlijnen en commitment zijn belangrijker dan het exacte moment waarop het doel wordt bereikt.

Mocht de economische groei hoger zijn dan geraamd, dan zullen, omdat de ontwikkeling van de CO2-emissies nauwlettend wordt bijgehouden, tijdig nieuwe afwegingen kunnen worden gemaakt op basis van de dan aanwezige inzichten en in samenhang met nota's die dan zijn of worden uitgebracht. Er is een aantal strategische kaders nodig, een aantal belangrijke lange-termijnintenties om te kunnen bepalen of er op de juiste wijze wordt geopereerd. Die nota's zijn van cruciaal belang voor het creëren van een kader waarin kabinet en Kamer kunnen praten.

Economische groei is op zich zelf goed voor de energie-efficiency, omdat er naarmate de groei toeneemt meer wordt geïnvesteerd en oudere jaargangen kapitaalgoederen worden vervangen door nieuwere die bijna altijd energie-efficiënter zijn. Het karakter van de groei bepaalt de volumecomponent. Het is de vraag of de groei meer van hetzelfde betekent of ook een toeneming van andere zaken. De minister was ervan overtuigd dat de structuurverandering van de economie zal tonen dat het energie-intensieve element geleidelijk kleiner zal worden doordat de nieuwe zaken, zoals de elektronische snelweg, naar hun aard minder energie-intensief zijn.

Er wordt gebruik gemaakt van studies naar besparingspotentiëlen per sector die zijn uitgevoerd door TNO en de Rijksuniversiteit Utrecht. Men moet wel voorzichtig zijn met het vertalen van resultaten van potentieelstudies in beleidsdoelstellingen, omdat bij potentieelstudies wordt gekeken naar wat technologisch mogelijk is en niet naar de kosten daarvan.

Omdat de CO2-doelstelling voor 2000 anders zal worden overschreden, is gekozen voor aanvullende maatregelen op het gebied van zowel energiebesparing als duurzame energie: ondersteuning gemeentelijk energiebesparingsbeleid, versnelling energiebesparing kantoren en MKB, versnelling energiezuinige nieuwbouw, bijstoken hout in kolencentrales, effectieve handhaving van snelheidslimieten voor motorvoertuigen en handhaving van de 80 km/u-limiet voor vrachtauto's. Ook wordt de methaanemissie van offshore aardgaswinning beperkt. Het totale effect van de in de CO2-brief genoemde maatregelen bedraagt 2,9 Mton in het jaar 2000, waarvan 2,1 Mton CO2 en 0,8 Mton methaan.

Ter versnelling van de energiebesparing op kantoren en bij het MKB worden energiediensten ingezet. De kern vormt een op de klant (kantoor of MKB) toegesneden advies op energiegebied, gekoppeld aan voorfinanciering van energiebesparende maatregelen te zamen met het beheer van de installatie en afbetaling via de energierekening. Die nieuwe faciliteit moet in samenhang met de MAP-activiteiten worden bezien en uitgewerkt. De voorfinanciering, die heel belangrijk is, zal mogelijk zijn door een bijdrage uit het MAP en aanvullende financiering uit private bronnen en door fiscale stimulansen. De minister stond welwillend tegenover het idee van een energieadvies op maat voor iedere huishouding en wilde de mogelijkheid van extra inzet van zogenaamde E-teams, gericht op huishoudens, graag aan de orde stellen in het overleg met EnergieNed over MAP-2.

De maatregel versnelling energiezuinige nieuwbouw is al een extra impuls voor duurzaam bouwen. Die maatregel betreft zowel woningen als infrastructuur. In het plan van aanpak Duurzaam bouwen wordt voor individuele woningen per 1 januari 1998 de energieprestatienorm verscherpt en per 1 januari 2000 nog eens. Deze verscherpte regelgeving komt ook in de Vinex-locaties tot uiting. Wat de infrastructuur betreft, is in het plan aangegeven dat Gasunie, EnergieNed, SEP, VROM en EZ samen een handleiding zullen opstellen om de besluitvorming over de toepassing van exergie en daarmee optimalisatie van de energievoorziening op Vinex-locaties te bevorderen en te vergemakkelijken.

Een ieder onderschrijft dat exergie veel mogelijkheden biedt. Veel nieuwe technieken, zoals WKK, vallen al onder die term. Nieuwere exergietechnieken, zoals de warmtepompen, doorlopen een introductietraject om de mensen eraan te laten wennen. Bovendien moet rekening worden gehouden met de verschillende belangen die een rol spelen. De warmtepomp is cruciaal, maar ingewikkeld. Als wordt geprobeerd de ontwikkeling in dezen te forceren, bestaat het risico dat het hele exergiedenken onderuit wordt gehaald.

De houtbijstookmaatregel voorziet in de mogelijkheid dunningshout in te zetten, maar afvalhout is goedkoper. Vandaar dat daar in de eerste plaats voor wordt gekozen. In de CO2-brief staat dat voor de stimulering van de oogst van dunningshout vanaf 1998, of zoveel eerder als nodig is, 14 mln. is uitgetrokken. Het bijzondere karakter van deze brandstof – is het een afvalstroom of een energiebron? – dwingt tot een redelijk fundamentele discussie over de criteria voor vergunningverlening.

De B-lijst, opgenomen in de brief van 31 oktober, bevat geen projecten die op dit moment zinvol en uitvoerbaar zijn. De daarvoor in de brief van 27 oktober genoemde argumenten zijn al door de minister van VROM nader vermeld. Veel van deze maatregelen komen in een ander daglicht te staan als wordt gedacht over realisering voor 2005 in plaats van voor 2000.

Omdat er kennelijk nog misverstanden bestaan over de WKK, wees de minister erop dat Nederland op dit gebied de rest van de wereld ver vooruit is en blijft. Er wordt gestreefd naar 8000 mW opgesteld WKK-vermogen in 2000. Om dat te bereiken, moeten er de komende jaren nog WKK-installaties worden gebouwd en in gebruik genomen met een totaal vermogen van 3000 mW. Extra WKK-capaciteit zou problemen opleveren. Er is nu eenmaal sprake van overcapaciteit in de elektriciteitssector, wat geld kost. De industriesector dringt wel aan op meer WKK, maar niemand is bereid de kosten te betalen van de extra overcapaciteit die daardoor zal ontstaan. De minister voelde er niets voor met milieu-argumenten «free riders»-gedrag toe te staan. Er is ook nog een bestuurlijk argument tegen extra WKK. Op een gegeven moment is, omdat bleek dat er door de explosieve groei van de WKK grote overcapaciteit zou ontstaan, door partijen met moeite een beheerst proces overeengekomen. Het doorbreken van deze bestuurlijke afspraken zou onverantwoord zijn en veel werk uit het recente verleden tenietdoen. Dit betekent niet dat hiermee een bovengrens is gesteld aan de WKK, want als er geen capaciteit bijgebouwd wordt, zal de situatie van overcapaciteit vlak na 2000 snel omslaan in een van ondercapaciteit. Het zou inderdaad niet verstandig zijn om de significante capaciteitsbehoefte die dan ontstaat, niet aan te grijpen voor de bouw van WKK. De WKK zal in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw aan de orde worden gesteld.

De minister zei grote reserves te hebben aangaande het voorstel over de opslag van CO2 bij een raffinaderij en over de ammoniakproduktie, omdat een maatregel op dat stuk bij uitstek een «regret»-maatregel is. Zolang er nog maatregelen zijn die ook andere doelen dienen, hebben die de voorkeur. Op dit moment zijn er geen goede argumenten om partijen te overtuigen van het nut van die maatregel, waarbij de kosten f 30 tot f 50 per ton CO2 bedragen.

Op veel plaatsen waar dat financieel kan, wordt al aan restwarmtebenutting gedaan, maar verplichtstelling is niet aan de orde, omdat restwarmte in sommige situaties buitengewoon duur kan zijn. Het van overheidswege forceren van dergelijke projecten, die een terugverdientijd van meer dan 25 jaar hebben, zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat er helemaal niets van terechtkomt, ook niet op het moment dat die projecten wel betaalbaar zouden zijn.

Eind dit jaar wordt de Energienota uitgebracht, waarin wordt aangegeven wat er de komende jaren moet worden gedaan om ook na 2000 energiebesparing en duurzame energie de nodige impulsen te geven. Aan de rol van de technologie in dit kader zal in de nota uitgebreid aandacht worden besteed. In de Energienota wordt ook aandacht besteed aan de studie van de Rijksuniversiteit Utrecht over een geschat besparingspotentieel van 75% voor de periode 1990–2050. Dit is wel een technologische schatting. Ook kernenergie komt in de Energienota aan de orde.

Mochten er in Europees verband geen afspraken worden gemaakt over de efficiency-eisen voor toestellen, dan hoopte de minister in 1996 op dit gebied een forse stap verder te komen met convenanten of verdere regelgeving.

Tot slot zei hij bereid te zijn om in genoemde Energienota forse ambities te formuleren voor zowel de toename van de energie-efficiency als het aandeel duurzame energie.

Nadere gedachtenwisseling

De heer Lansink (CDA) wilde graag weten wanneer de Energienota komt, omdat erover wordt gedacht om de behandeling van de ontwerp-Energiedistributiewet uit te stellen tot de behandeling van de Energienota. Bij de behandeling van de Energienota wilde hij de discussie voortzetten over duurzame energie en fysische energiedragers, zoals kernenergie, waarbij geen sprake is van CO2-uitstoot. Ook zal moeten worden gediscussieerd over de vraag of er geen structurele oplossing mogelijk is door over te stappen op een waterstofeconomie. Het is verheugend dat de Nederlandse industrie al zoveel doet op het gebied van de terugdringing van de CO2-uitstoot.

De heer Lansink beaamde dat de koersrichting veel belangrijker is dan de cijfers op zich, maar de vraag naar de omvang van de additionele maatregelen, nodig om de ambitieuze taakstelling te realiseren, blijft overeind. Hij meende dat het pakket toch te mager is. Blijkens de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat zullen de cruise control en dergelijke gestimuleerd worden.

Volgens de heer Lansink dient iedere bewindspersoon na te gaan of de projecten die vorig jaar zijn ingezet op het gebied van besparingen, terecht zijn geweest. Hij wees in dit verband met name naar het hoger onderwijs.

Het is verheugend dat de MJA's, ondanks de besparingstaakstellingen, overeind blijven. Dat geldt ook voor de overgang van het MAP naar het MAP-2. Het is wel de vraag of de sector het lang volhoudt, als de aanleverende instituten worden gekort.

De heer Lansink drong erop aan het «no regret»-beleid iets te verruimen in de richting van de fysische energiedragers. De Kamer zou het lef moeten hebben om de beslissing over Borssele terug te draaien. De mededeling over een eventueel langer openhouden van Borssele heeft kort geleden geen reacties opgeroepen; misschien zijn de mensen er nu aan toe.

De CDA-fractie zal uiteraard de maatregelen steunen waarmee zij kan instemmen, maar de heer Lansink was voornemens bij de behandeling van de begroting van VROM de komende week op het punt van duurzaam bouwen en van subsidies voor milieutechnologie aanscherpingen voor te stellen.

De heer Crone (PvdA) was het ermee eens dat er in het kader van de Klimaatnota gediscussieerd zal worden over «yes or no regret-beleid». Hij deelde ook de conclusie van de minister van VROM over Joint implementation. Dat met de Nederlandse activiteiten op dat terrein de kloof tussen de 3%- en de 5%-doelstelling al wordt overbrugd, was nieuw voor hem. De hoofdzaak is dat dit proces op gang wordt gebracht en gehouden.

Iets meer dan de helft van het energiegebruik van huishoudens houdt verband met de produktie van produkten. Op dat stuk is grote winst mogelijk. Hergebruik van plastic is een factor 5 beter voor de CO2-emissie dan verbranden.

De reactie inzake de exergie en de energie-adviesdiensten is verheugend. Is er al vooruitgang geboekt inzake het fiscaal stimuleren van de zuinige auto? Is zoiets niet toch ook mogelijk bij de cruise control en de board computer? De trend is nog steeds om auto's zwaarder te maken met meer vermogen.

Wat de cijfers betreft, wilde de heer Crone de monitoring als ijkpunt zien. Hij vroeg om ervoor te zorgen dat op het moment dat er maatregelen nodig zijn, deze al zijn voorbereid. Volgens hem hoeft de overheid ook niet terug te komen op gemaakte afspraken. De overheid moet zich niet schuldig voelen als bedrijven met MJA's of energiebedrijven met een bepaalde doelstelling hun doel niet kunnen halen. En de overheid hoeft dan zeker niet voor de benodigde middelen te zorgen. Wel zou bijvoorbeeld een verlengde terugverdientijd kunnen worden gefaciliteerd. Het potentieel van de verlengde terugverdientijd (van drie naar zes jaar) gaat de bezuinigingen bij de onderzoeksinstituten vele malen te boven.

Bij extra economische groei zal er sprake zijn van efficiencyverbetering, maar ook van extra middelen, zodat huishoudens en bedrijfsleven zich een extra inspanning kunnen getroosten om de door de economische groei hogere emissies terug te dringen. Dat zal wel afgedwongen moeten worden. De heer Crone betoogde dat WKK-capaciteit op Vinex-locaties op dit moment niet tegengehouden mag worden met als motief dat er sprake is van overcapaciteit. Immers, dan is WKK daar de komende vijftig jaar niet meer mogelijk.

De heer Te Veldhuis (VVD) kwalificeerde de antwoorden als groen-realistisch.

Het klinkt als een paradox, maar het zou goed zijn voor het milieu als zich meer energiebehoeftige industrieën in Nederland vestigden. Nederland zou dan een hogere CO2-uitstoot hebben, maar het zou per saldo beter zijn voor het milieu, omdat de in Nederland werkzame industrie de meest energie-efficiënte ter wereld is. Sommige industrieën kunnen zelfs niet efficiënter worden. Het is bedenkelijk dat men zich in Nederland allerlei doembeelden op CO2-gebied aanpraat, terwijl Nederland qua milieuresultaten de beste score van de wereld heeft. In reactie op een interruptie waarin werd gewezen op de vergelijking van de CO2-emissie en het energiegebruik per capita in de EU-landen, merkte de heer Te Veldhuis op dat 93% van de energie die in Nederland wordt opgewekt, afkomstig is van fossiele brandstoffen, terwijl landen die laag scoren wat de CO2-emissie betreft, veelal kernenergie gebruiken, bij de produktie waarvan nu eenmaal geen CO2 vrijkomt. Dat het Nederlandse energiegebruik per capita verhoudingsgewijs hoog is, heeft te maken met de opbouw van de Nederlandse industrie als gevolg van gebrek aan grondstoffen en hulpstoffen. Destijds is «potjesgas» gebruikt om grote chemische bedrijven naar Nederland te halen. Daarnaast is het energiegebruik hoog door de grote transportsector en de tuinbouw. Het energiegebruik per capita kan in Nederland slechts worden teruggedrongen door de energiebehoeftige industrie naar het buitenland te verjagen, met alle nadelen van dien, ook voor het milieu.

Nederland zal op papier altijd slecht blijven scoren wat de CO2-emissie betreft, omdat volgens de IPCC-methode alle uitstoot wordt toegerekend aan het land van produktie en niet aan het land van gebruik.

De heer Te Veldhuis was van mening dat er internationaal nog veel moet worden gedaan en dat er grote winst kan worden geboekt. Hij vroeg de ministers hierop te wijzen in de Europese ministerraden. Binnen tien jaar zullen de opkomende markten de Westerse wereld hebben ingehaald wat de CO2-uitstoot betreft, tenzij snel tot overdracht van technologie wordt overgegaan.

De SEP heeft al eens voorgerekend dat bij een betere aaneenschakeling van energiecentrales, gebouwen en woningen in vijftien jaar 20% à 30% energiewinst te boeken is. Daaruit blijkt hoeveel winst er mogelijk is op het gebied van de CO2-uitstoot, omdat de afvalwarmte van die centrales kan worden (her-)gebruikt voor bijvoorbeeld verwarmingsdoeleinden. Het is dan ook goed dat de rijksoverheid doorgaat met haar streven om provincies en gemeenten planmatig op dat spoor te zetten.

De nota Duurzaam bouwen is een aardige aanzet in de richting van energiebesparing en duurzaam samenleven. De heer Te Veldhuis stelde vast, dat er geen antwoord is gegeven op zijn suggestie om na te gaan of mensen fiscaal kunnen worden gestimuleerd meer te doen dan in de nota DUBO is vermeld. In welke vorm die stimulans precies wordt gegeven, maakte de heer Te Veldhuis niet veel uit, als de regeling maar eenvoudig is en tot substantiële resultaten leidt. Die extra kosten zouden bijvoorbeeld in tien jaar via het huurwaardeforfait afgeschreven kunnen worden. De grootste winst zal moeten worden geboekt bij de vernieuwbare energiebronnen: zon, wind en WKK.

Volgens de SEP kan het langer openhouden van de kerncentrale in Borssele 1,5 à 1,6 Mton CO2-uitstoot per jaar schelen. Is dat waar? Zo ja, dan zou die besparing in één jaar bijna net zoveel opleveren als de besparing ingevolge de aanvullende maatregelen van het kabinet in vijf jaar. Er is dan ook aanleiding om het onderwerp kernenergie op de agenda te houden.

Als het waar is dat verdere isolatie in de bestaande bouw de komende tien jaar 2 miljard m3 zou schelen, dan is het de moeite waard om na te denken over stimulerend beleid in dezen, aldus beëindigde de heer Te Veldhuis zijn betoog.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) constateerde een groot verschil in toonzetting tussen de schriftelijke en de mondelinge beantwoording. Zij was het eens met de noodzaak tot structuurverandering en tot het nu inzetten van allerlei maatregelen en met de noodzaak om verder te kijken dan 2000. Zij herinnerde aan haar op 1 november naar voren gebrachte overtuiging dat de 3% reductie in 2000 wel gehaald zal kunnen worden en dat de inspanning gericht moet blijven op nog verdergaande reductie, al zal die 5% mogelijk niet kunnen worden gehaald.

Uit de beantwoording is gebleken dat veel wordt verschoven naar de behandeling van de Energienota en de Klimaatnota. Dat is op zich wel logisch, maar voortzetting van het debat op dat moment betekent dat de aanvullende maatregelen ook worden opgeschoven, wat niet overeenkomt met de wens van de minister van VROM om het pakket eerder te bespreken. Mevrouw Augusteijn meende dat met de extra door de Kamer voorgestelde maatregelen dezelfde voortvarendheid moet worden betracht als uit de antwoorden spreekt voor de door het kabinet voorgestelde maatregelen. De samenhang in beleid moet tot uitdrukking komen in de verdere behandeling van het broeikaseffect op zich. Om die samenhang tot uitdrukking te brengen, is volgens haar een gezamenlijke behandeling van Energienota en Klimaatnota gewenst. Gaat dat gebeuren?

Graag kreeg zij nog antwoord op haar vraag of het niet mogelijk is om met het bedrijfsleven te praten over extra energiebesparing bovenop de energiebesparing, neergelegd in MJA's. Het is prachtig dat er wat de WKK betreft nog veel in de pijplijn zit, maar het zou jammer zijn als bepaalde mogelijkheden werden gemist. Is het mogelijk om met de «groene stroom»-projecten in ieder geval in 2003 de 1000 mW te halen?

Jammer genoeg, aldus mevrouw Augusteijn, is het antwoord over houtplantages afhoudend, evenals dat over besparingsmogelijkheden in het MKB. Zij sloot zich wat de nota DUBO betreft aan bij de woorden van de heer Te Veldhuis, met name inzake de particuliere bouw.

Naar aanleiding van het schriftelijke antwoord van de minister van Verkeer en Waterstaat merkte mevrouw Augusteijn op, dat snelheidsbegrenzers en lagere snelheden zeker winst opleveren wat de CO2-uitstoot betreft. Het algemeen invoeren van een maximumsnelheid van 100 km/u levert 0,3 Mton op.

Het zou goed zijn om wat de Joint implementation betreft te kijken naar de mogelijkheid van extra impulsen, niet alleen op het gebied van overdracht van technologische kennis.

Mevrouw Augusteijn betreurde het dat niet is gereageerd op haar verzoek om de voorstellen van de kant van de Kamer op haalbaarheid te onderzoeken, op CO2-uitstoot te toetsen en de kosten ervan aan te geven. De voortvarendheid die in de stem van beide minister doorklinkt, mag best worden omgezet in concrete maatregelen.

Mevrouw Vos (GroenLinks) had de indruk dat de discussie zich sterk kenmerkt door een korte-termijnblik. In het licht van de uiteindelijk in de volgende eeuw te bereiken CO2-reductiedoelstelling (80%) is het vandaag besprokene uiterst minimaal.

Zij ging niet akkoord met de stelling dat de 5%-reductiedoelstelling van tafel is, gezien de internationale ontwikkelingen. Er zijn veel voorstellen ter tafel gekomen die de doelstelling van 5% nog steeds reëel doen zijn. Bovendien vergt de bestaande noodsituatie handhaving van deze reductiedoelstelling. Bij de behandeling van de begroting van VROM zal de GroenLinks-fractie op dit punt terugkomen.

Uiteraard wil ook de GroenLinks-fractie graag dat het door de ministers voorgestane beleid realiteit wordt, maar men moet ook onder ogen zien dat de instituten niet zonder reden inschatten dat dit niet het geval zal zijn. Daarom is het de vraag welke plannen er dan nog op de plank liggen. Was het optimisme over de efficiency niet gekoppeld aan het scenario van hoge economische groei? Kan de stok achter de deur bij het niet halen van de MJA's niet worden gezocht in het alsnog opleggen van een energieheffing aan grootverbruikers?

In feite worden in verband met de verleden jaar doorgevoerde bezuinigingen extra inspanningen gevraagd van bedrijven om de doelstelling te realiseren. Dat de rek eruit is, is een negatief effect van die bezuinigingsoperatie. Als gevolg van die bezuinigingen blijft een deel van het potentieel onbenut. In reactie op de bij interruptie gemaakte opmerking dat de bezuinigingen zijn ingegeven door de noodzaak de overheidsfinanciën te saneren, omdat de staatsschuld de laatste vijftien jaar zo is opgelopen, zei mevrouw Vos dat zij een andere keuze zou hebben gemaakt en dat haars inziens de keuze van het kabinet geen goede is geweest, omdat het daarmee het halen van de doelstellingen in de waagschaal heeft gesteld.

Waaruit bestaat het grote verschil tussen de raming van het ministerie van EZ van de kosten per ton CO2 die door WKK kan worden bespaard (f 625 tot f 800) en de raming van het platform Warmtekrachtkoppeling (f 30 tot maximaal f 50)? Desgevraagd zei mevrouw Vos zich te kunnen voorstellen dat de uitbreiding van de WKK door de Kamer zo belangrijk wordt geacht, dat de Kamer hiervoor extra middelen uittrekt. De sector wilde zelf de modernisering van Borssele en heeft daarmee zelf een overcapaciteit veroorzaakt. Mevrouw Vos was ervoor om vanwege het milieubelang extra middelen uit te trekken voor extra inzet van WKK. In reactie op de bij interruptie gestelde vraag of zij dan niet blij was met de reductie van de CO2-uitstoot als gevolg van de renovatie van Borssele, memoreerde zij dat zij die renovatie destijds geldverspilling heeft genoemd, omdat er al overcapaciteit werd voorspeld, terwijl zij een dergelijke centrale bovendien niet gewenst achtte vanwege de daarbij behorende veiligheids- en afvalproblemen.

Hoeveel menskracht zal worden ingezet voor de aangekondigde faciliteit op het terrein van de energiediensten? Vanuit de sector zijn er signalen dat de Vamil-regeling en de regeling Groen beleggen voor lang niet alle windenergieprojecten een oplossing bieden. Wat gaat het kabinet op dit stuk doen, ook mede gezien de ruimtelijke problemen? Mevrouw Vos pleitte ervoor om via een aanvullend pakket te proberen toch die 1000 mW te halen.

In het regeerakkoord is afgesproken dat extra ruimte ook kan worden besteed aan structuurversterking, waaronder duurzame structuur wordt verstaan. Is het kabinet voornemens om bij economische meevallers extra gelden vrij te maken voor investeringen in duurzame energiestructuren?

De minister van VROM beaamde dat voorkomen moet worden dat men bij dit soort discussies de grote lijn uit het oog verliest en verzandt in cijferfetisjisme, maar voegde hieraan toe dat cijfers soms handig zijn om te bepalen hoe een en ander verloopt.

Inderdaad is men met kernenergie van CO2-uitstoot verlost, maar zolang er nog geen oplossing is voor met name de afvalproblematiek, meende de minister te moeten vasthouden aan het eerder door de regering ingenomen standpunt. Zij was nog niet zover dat zij de mening onderschreef dat het CO2-probleem niet kan worden opgelost zonder inzet van kernenergie. Zij deelde de bij interruptie naar voren gebrachte mening, dat zonne- en windenergie niet de eindoplossing zijn voor de problemen. Zij onderstreepte de opmerking van de minister van EZ dat de technologische ontwikkelingen in de komende jaren behulpzaam zullen zijn bij het oplossen van het CO2-probleem. Het onderwerp kernenergie zal verder besproken moeten worden bij de behandeling van de Energienota.

«Yes or no regret-beleid» blijft natuurlijk een belangrijk punt. Wat de minister betrof was voor kernenergie «no regret»-beleid niet aan de orde. De discussie over andere maatregelen moet haars inziens worden gevoerd bij de behandeling van de vervolgnota Klimaatverandering.

In de begrotingstoelichting staat dat het kabinet van mening is dat via BMP-differentiatie een fiscale stimulering moet plaatsvinden van zuinige auto's. Mocht de zogenaamde «3 liter-auto» er op termijn komen, dan komt deze zonder meer in aanmerking voor een fiscaal interessante regeling. Aangezien de investering in een board computer of cruise control in relatie tot de aanschafprijs van een auto niet zo groot is, vroeg de minister zich af of er wel een fiscale tegemoetkoming nodig is. Er zal wel naar worden gekeken. Er worden gesprekken gevoerd met bijvoorbeeld de RAI om te stimuleren dat het inbouwen van zulke zaken vanzelfsprekend wordt bij nieuwe auto's.

Zij beaamde dat als er grote hoeveelheden woningen moeten worden gebouwd, dit op de milieuvriendelijkste en energiezuinigste manier moet gebeuren. De staatssecretaris van VROM is daarmee druk doende. De minister zei optimistisch te zijn over de resultaten van de gesprekken met de diverse energieleveraars. Op sommige Vinex-locaties kan WKK tot stand komen binnen de moratoriumafspraken.

Extra economische groei betekent dat er meer middelen moeten worden ingezet om het beoogde doel te bereiken. In dat geval zullen Kamer en kabinet opnieuw moeten overleggen, maar dan is de discussie over de Klimaatnota al achter de rug en is het pakket maatregelen duidelijker. Het opstellen van deze nota kost meer tijd dan oorspronkelijk werd gedacht. In april zal een goed en gedegen stuk kunnen worden gepresenteerd.

De minister beaamde dat er internationaal nog zeer veel te doen is op het gebied van de CO2-uitstoot. Nederland zal zich volledig moeten inzetten om hierover in internationaal verband maatregelen af te spreken en handreikingen te doen, met name op het gebied van Joint implementation. Nederland kan zich wel koesteren in wat het in internationaal verband heeft bereikt, maar dat maakt wel duidelijk dat het elders nog niet goed gaat. Dat geldt voor een aantal Oosteuropese landen, maar zeker voor ontwikkelingslanden.

De toerekeningsmethode is al schriftelijk uiteengezet. De discussie over de intensivering van DUBO-activiteiten en de isolatie-activiteiten in bestaande bouw zal bij de behandeling van de begroting kunnen worden voortgezet met de verantwoordelijke staatssecretaris.

De minister veronderstelde dat alle maatregelen die nog mogelijk zijn, zullen moeten worden genomen om de 3%-doelstelling te halen, zeker als de economische groei zich ontwikkelt zoals het zich nu laat aanzien. Ook al mogen de resultaten ervan niet gecrediteerd worden, zij was van mening dat de activiteiten in het kader van Joint implementation moeten worden voortgezet, omdat ook langs die weg wordt bijgedragen aan de vermindering van de CO2-belasting van het klimaat. Het zou overigens illusiepolitiek zijn om te zeggen: wij blijven ons best doen om in Nederland de 5% reductie te bereiken. Als de 3% gemakkelijk te realiseren is, zal het percentage vanzelf wel hoger worden. Die 5% kan hooguit officieus worden gehaald via Joint implementation.

De minister van Economische Zaken deelde mee dat voor het kerstreces in het kabinet zal moeten worden besloten over de Energienota, al was het maar, omdat in die nota ook de evaluatie van de Elektriciteitswet is opgenomen die voor het eind van het jaar rond moet zijn. Op een aantal gebieden overlappen Energienota en Klimaatnota elkaar inderdaad. Op die gebieden wordt gestreefd naar een hoge mate van consistentie, maar beide nota's hebben ook een geheel eigen dynamiek. De Klimaatnota zal waarschijnlijk iets later worden vastgesteld dan de Energienota en dus ook later worden behandeld. In reactie op een interruptie stelde de minister dat het klimaatprobleem een belangrijk probleem is en een van de dimensies is van de Energienota. Het heeft belangrijke consequenties voor het lange-termijnbeleid inzake de energiehuishouding. Vandaar dat het thema duurzaamheid dominant in de nota terug te vinden zal zijn. Tegelijkertijd gaat het in de Energienota om een aantal andere belangrijke vraagstukken, zoals de Europeanisering van de elektriciteitssector, de brandstofdiversificatie, waarbij ook andere vraagstukken een rol spelen, de structuur van de sector en de rolverdeling tussen overheid en markt. Het zou intrinsiek onjuist zijn om de Energienota tegelijk met de Klimaatnota te behandelen, omdat het toch om kwesties gaat die ten dele wel, maar grotendeels niets met elkaar te maken hebben. In het kader van problemen in de energiesector zou het bovendien buitengewoon slecht uitkomen als de behandeling van de Energienota moest wachten op die van de Klimaatnota. Het kabinet acht het vraagstuk belangrijk genoeg om er ook consistent mee te werken als vanuit verschillende verantwoordelijkheden verschillende thema's worden behandeld.

Bij interruptie werd gesteld dat het ontbreken van samenhang van dit CO2-debat met de Energienota en de Klimaatnota leidt tot een versnipperde besluitvorming die aan kwaliteit dreigt in te boeten. De minister wierp tegen dat dit debat op verzoek van de Kamer werd gehouden naar aanleiding van cijfers over CO2. Het kabinet heeft steeds gezegd dat er maatregelen zullen moeten worden genomen in de context van de lange-termijnontwikkeling. Het energievraagstuk en het klimaatvraagstuk hebben beide zeer veel dimensies. De overlap tussen beide zal door het kabinet goed gemanaged worden. Op het punt waarop de nota's van elkaar verschillen, moeten ze verschillend worden behandeld, want dat alles met alles samenhangt, wil niet zeggen dat alles tegelijk moet worden behandeld.

De minister stelde dat nieuwe Vinex-locaties een perfect podium zijn voor de toepassing van exergie, dus ook voor WKK, groot of klein, maar ook voor een alternatief als elektriciteitsnet plus warmtepompen. Er zal per locatie over moeten worden beslist. Het is niet zo dat het moratorium daarbij te allen tijde een beslissende rol speelt.

De industrie is wel degelijk getroffen door de ombuigingen, niet alleen van de WKK-subsidies, maar ook van de andere marktintroductiesubsidies. In de handleiding energie in de milieuvergunning voor niet MJA-bedrijven wordt uitgebreid ingegaan op het thema van de terugverdientijden.

De minister wilde de meevallende economische groei niet meteen koppelen aan de overheidsuitgaven, maar wenste een integraal en consequent beleid te voeren. Derhalve wilde hij bij voortgezette economische groei eerst de ontwikkeling van de belastingopbrengsten, het uitgavenkader en de staatsschuldquote in ogenschouw nemen. De noodzakelijke daling van de staatsschuldquote zal toch al moeilijk te realiseren zijn. Bij meevallende economische groei zal er inderdaad meer financiële ruimte bij het bedrijfsleven ontstaan, zodat het ook meer in energie-efficiency kan investeren. Bij meer financiële ruimte worden bepaalde technologieën eerder toegepast. Bij de stretching zullen dergelijke factoren ook worden betrokken. Getracht zal worden de ruimte binnen het bedrijfsleven maximaal te benutten.

In het regeerakkoord staat dat jaarlijks met betrekking tot de aanwending van eventuele groeimeevallers een afweging moet worden gemaakt tussen verdere verlaging van het financieringstekort en verdere verlaging van de lasten, mede in het kader van de noodzaak van maatregelen ten behoeve van economische structuurversterking. Het afgelopen jaar is bij de invulling van die afspraak een fors accent gegeven aan de lastenverlichtingskant. Wil Nederland de EMU-doelstellingen bij de huidige lage inflatie realiseren, dan zal er moeten worden gekozen voor een forse inzet tot verdere verlaging van het financieringstekort. Deze discussie zal in alle details, maar op macro niveau tussen kabinet en Kamer worden gevoerd in het kader van de Voorjaarsnota en alle andere nota's die de sociaal-economische driehoek produceert en door het kabinet worden overgenomen. De minister kon derhalve in dit kader geen stellige uitspraken doen, al wilde hij wel zeggen dat hij, mocht er als gevolg van meevallende groei extra ruimte ontstaan aan de uitgavenkant van de begroting, samen met zijn collega van VROM zal pleiten voor extra investeringen in het kader van WKK en dergelijke.

Hij beaamde dat het een jaar langer openhouden van Borssele circa 1% van de CO2-uitstoot scheelt oftewel 1,75 Mton, maar wilde dit feit zien in de context van de zeer uitgebreide discussie, eind 1994, over de renovatie van Borssele. Dat debat heeft aangetoond dat er behoefte bestaat aan een structurele discussie over kernenergie en de condities waaronder deze eventueel kan worden gebruikt. Dit thema komt aan de orde in de Energienota.

Soms wordt er inderdaad niet genoeg gesproken over de internationale context van de CO2-uitstoot. Nederland dringt in het kader van de Europese Unie permanent aan op een ecotax. Er wordt voorts gewerkt aan minimum efficiency-eisen voor apparaten. Er wordt verder gepleit voor maatregelen ter verhoging van de emissie-eisen voor auto's. De minister zei voornemens te zijn om tijdens het voorzitterschap van Nederland in 1997 en in het voortraject daar naartoe, in het raam van het definiëren van het Vijfde onderzoekkaderprogramma te bezien in hoeverre op Europees niveau meer onderzoek kan worden gestimuleerd naar duurzame energievoorziening.

Over advisering aan het MKB door energiediensten wordt momenteel overlegd met MKB Nederland, de installatiebranche en EnergieNed. Daarnaast wilde de minister de subsidieregeling voor milieu- en energie-adviezen continueren.

Eind 1995 zal er een windenergiecapaciteit van ongeveer 250 mW zijn gerealiseerd. Naar verwachting zal dat in 2000 750 mW zijn en in 2003 1000 mW. De vertraging is primair een gevolg van plaatsingsproblemen in de provincies.

De B-lijst was de Kamer oorspronkelijk niet toegestuurd, omdat de daarop vermelde maatregelen op dit moment niet haalbaar of te duur zijn. Een aantal van die maatregelen is op langere termijn wel uitvoerbaar. In de Energienota en de Klimaatnota zullen een aantal van die maatregelen, zij het in andere vormgeving, worden opgenomen.

Bij een extra WKK-capaciteit met 500 mW zouden de kapitaalkosten van de elektriciteitssector jaarlijks met 50 tot 100 mln. toenemen bij een investering van 650 tot 800 mln. De vraag is wie dat zal betalen. Als men de sector zelf wil laten meebetalen, betekent dit gewoon dat de burger meer moet betalen. De doelstelling voor WKK (8000 mW) zal worden gehaald en na 2003 zal de groei van WKK fors doorzetten. De becijfering van het platform Warmtekrachtkoppeling zal nader worden bekeken en de Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over het resultaat van dit onderzoek.

Tegenover de emissienadelen van de groei staan efficiencyvoordelen. Zeker op de lange termijn kan men voordeel hebben van die extra efficiency, omdat er extra technologie wordt binnengehaald en dus extra geld wordt verdiend, aldus beëindigde de minister zijn betoog.

De heer Crone (PvdA) had nu geen behoefte aan een brief over de kosten van 500 mW WKK, omdat die kosten afhankelijk zijn van het deel van de overcapaciteit dat wordt geschrapt. Hij zou liever zien dat dit aan de orde kwam in de Energienota en het Energieplan dat volgend jaar komt.

Hij vroeg nog een notitie ter beantwoording van de vraag of verlenging van de terugverdientijden wel of niet alleen voor MJA-bedrijven moet gelden én van de vraag of de verlenging niet op de een of andere manier kan worden gefaciliteerd, bijvoorbeeld via MAP-gelden of langs fiscale weg.

De minister van Economische Zaken zegde een dergelijke notitie toe.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Versnel-Schmitz

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Hillen

BIJLAGE 1

Aan de voorzitters van de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en voor Economische Zaken

's-Gravenhage, 13 november 1995

Hierbij doe ik u, ten behoeve van de voortzetting van het Algemeen Overleg over klimaatbeleid op 16 november a.s., een schriftelijke reactie toekomen op een deel van de vragen en voorstellen die door de fracties in eerste termijn zijn ingebracht. De reactie is mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Beide ministers zullen ook separaat schriftelijk reageren op een aantal vragen die op hun terrein liggen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

SCHRIFTELIJKE REACTIE VAN DE MINISTER VAN VROM OP VRAGEN EN VOORSTELLEN UIT HET ALGEMEEN OVERLEG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR VROM EN EZ OP 1 NOVEMBER 1995 INZAKE KLIMAATBELEID EN ENERGIEBESPARINGSBELEID

Algemeen

In de eerste termijn van het Algemeen Overleg is door de verschillende fracties een groot aantal vragen en voorstellen naar voren gebracht. Omdat het overleg na de inbreng van de fracties in eerste termijn is geschorst, wordt hierna op dat deel van de vragen en voorstellen, waarvoor de Minister van VROM verantwoordelijk is, schriftelijk gereageerd.

Stand van zaken CO2-certificaten (Crone)

De heer Crone (PvdA) heeft gevraagd hoe het staat met de invoering van een systeem van CO2-certificaten voor het bevorderen van bosbouw.

In het NMP-2 is een systeem van CO2-certificaten aangekondigd, te introduceren in 1996. Vooralsnog wordt voorzien dat dit systeem vóór de zomer van 1996 operationeel zal zijn. Het systeem heeft betrekking op het stimuleren van extra bosaanplant in Nederland met het oog op het vastleggen van koolstof waardoor de toename van de CO2-concentratie in atmosfeer wordt tegengegaan. Een opzet van het systeem is inmiddels voorgelegd aan en besproken met de energiesector (Sep en EnergieNed), omdat deze sector in principe als een belangrijke kandidaat wordt gezien voor de aankoop van certificaten. De sector is in beginsel onder voorwaarden geïnteresseerd in het systeem. De certificatenregeling kan uit kostenoverwegingen aantrekkelijk zijn voor partijen die met de overheid afspraken hebben gemaakt over het terugdringen van de CO2-emissie.

Overigens wijs ik u erop dat uit de beantwoording van schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken naar aanleiding van de derde nota van wijziging en het nader gewijzigd voorstel voor de Wet Energiedistributie blijkt dat energiebedrijven de aankoop van CO2-certificaten niet kunnen bekostigen uit opbrengsten uit de MAP-heffing. Bekostiging zal moeten plaatsvinden uit de gewone tariefopbrengsten. CO2-binding door middel van bosaanplant zal «on top of» de energiebesparingsdoelen uit het MAP moeten plaatsvinden.

Sanctie voor achterblijvers bij MJA's (Augusteijn)

Mevrouw Augusteijn heeft gevraagd naar de mogelijkheid van sancties voor achterblijvers bij de uitvoering van meerjarenafspraken energiebesparing.

In het Nederlandse milieu- en energiebesparingsbeleid staat zelfregulering op basis van afspraken met doelgroepen centraal. Wat betreft energiebesparing wordt deze benadering ondersteund en aangevuld door andere instrumenten waaronder de Wet Milieubeheer.

De Wet Milieubeheer bevat de bepaling dat het bevoegd gezag zich de vraag moet stellen of in het belang van het milieu regels moeten worden gesteld aan het energiegebruik in inrichtingen. Dit betreft zowel vergunningen als AMvB's.

Wat betreft de gedragslijn bij het verlenen van milieuvergunningen zijn afspraken gemaakt met IPO en VNG (circulaire «Omgaan met energiegebruik en meerjarenafspraken bij de milieuvergunning», juni 1994). Zelfregulering op basis van milieuconvenanten en meerjarenafspraken staat voorop en wordt ondersteund en bevestigd via de milieuvergunning. Bedrijven die aan een MJA meedoen en zich aan de afspraken houden worden beloond met meer flexibiliteit wat betreft het treffen van maatregelen. Voor niet-MJA bedrijven (waaronder bedrijven die zich niet aan de MJA-afspraken houden) kan het bevoegd gezag energievoorschriften in de milieuvergunning opnemen. Gemeenten en provincies worden daarbij ondersteund vanuit Infomil (beschikbaar zijn de voorlopige handleiding «Energie in de milieuvergunning, voor inrichtingen die niet tot een MJA zijn toegetreden» en informatiebladen over de stand der techniek voor energiebesparing).

Op deze wijze is verzekerd dat ook bedrijven die niet meedoen met een MJA of die zich niet aan de afspraken houden, een bijdrage leveren aan de nationale doelstellingen ten aanzien van energiebesparing en de reductie van CO2-emissies.

CO2 per capita (Te Veldhuis)

De heer Te Veldhuis wees op cijfers over het per capita energiegebruik waarbij Nederland gunstig zou afsteken ten opzichte van andere landen.

Binnen de 15 EU-landen heeft Nederland relatief een hoog energieverbruik en een hoge CO2-emissie per hoofd van de bevolking. Het energieverbruik per hoofd van de bevolking wordt mede bepaald door de economische structuur van een land en de energie-efficiency van een land. Nederland heeft een energie-intensieve economie die energie-efficiënt is. De CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking wordt daarnaast ook bepaald door de samenstelling van de brandstofinzet in een land.

Op basis van 1993-gegevens gepubliceerd door IEA en OECD, staat Nederland op een vijfde positie wat betreft het energieverbruik per hoofd van de bevolking, na België, Luxemburg en twee Scandinavische landen, maar boven Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Het energieverbruik per hoofd ligt in Nederland ruim 25% boven het EU-gemiddelde.

Voor de CO2-emissie per hoofd van de bevolking geldt dat Nederland ruim 30% boven het gemiddelde van de 15 EU-landen ligt. In 1993 stond Nederland op de vierde positie.

Hieronder is voor de 15 EU-landen de CO2-emissie en het energieverbruik per capita weergegeven

 CO2-emissie per capitaenergieverbruik per capita
 ton/cap.plaatst.o.e./cap.plaats
Luxemburg29,9 110,0 1
Denemarken11,42 3,8 8
België11,3 3 5,1 4
Nederland11,2 4 4,6 5
Duitsland11,15 4,2 6
Finland10,9 6 5,7 2
Groot-Brittannië9,7 7 3,8 9
Ierland 9,4 8 3,011
Griekenland 7,2 9 2,214
Italië7,110 2,712
Oostenrijk 7,111 3,310
Frankrijk 6,412 4,1 7
Zweden 5,9135,4 3
Spanje 5,714 2,313
Portugal4,715 1,815
EU-15 8,5  3,615

Bron: Energy Policies of IEA Countries – 1994 Review.

Ter illustratie van het feit dat de Nederlandse industrie energie-efficiënt opereert is in onderstaande tabel een internationale vergelijking gegeven voor enkele industriële sectoren. Hieruit blijkt dat Nederland in de pulp & papier-, ijzer & staal-, de ammoniak- en de cementindustrie efficiënt opereert. In deze sectoren zit Nederland ruim onder het EU-gemiddelde en is er nog maar een gering efficiency potentieel onbenut. De raffinage-sector in Nederland is mondiaal gezien het meest efficiënt en benadert de state-of-art performance.

Energie besparingspotentiëlen (in %) vergeleken met de «best practice» case

 NederlandBelgiëDuitslandEUDenemarken
Pulp en papier1317172555
IJzer en staal 819232655
Ammoniak16302821
Cement 423 91336

Bron: RUU, 1994.

Energie Efficiency Index Raffinage-sector (USA = 100)

State-of-art performanceNetherlands IndustryWestern Europe PeersPacific Basin GroupUS Trend Group
80858997100

Bron: Solomon Associates Limited, 1992

Toerekening emissies exportprodukten (Te Veldhuis)

De heer Te Veldhuis vraagt zich af of het niet vreemd is dat aan landen die exporteren de emissies van die exportprodukten worden toegerekend.

Bij het toerekenen van emissies aan landen moeten methodische keuzes worden gemaakt. Zoals in de brief inzake klimaatbeleid van 15 september jl. (kamerstuk 1994/1995, 22 232, nr. 7) is aangegeven heeft het kabinet ervoor gekozen de IPCC-methode te hanteren. Deze methode wordt ook in het kader van het Klimaatverdrag gehanteerd. Volgens de IPCC-methode worden emissies toegerekend aan het land van produktie. Dit betekent inderdaad dat de emissies die samenhangen met de produktie van exportprodukten (consumptiegoederen maar ook elektriciteit) worden toegerekend aan het land van produktie. Voor deze benadering is zowel principieel als praktisch veel te zeggen. Principieel omdat de producent aanspreekbaar is op zijn milieuprestaties (via meerjarenafspraken of op basis van de milieuvergunning) en de toegevoegde waarde aan het producerende land ten goede komt en praktisch omdat de beschikbare statistische bronnen hierbij het beste aansluiten. Een methode die rekening houdt met export/import-effecten is praktisch moeilijk uitvoerbaar.

Wat betreft het klimaatprobleem gaat het er uiteraard om hoeveel broeikasgassen door alle landen gezamenlijk worden uitgestoten. Het beleid moet erop zijn gericht om mondiaal gezien tot reducties te komen. Het mag niet zo zijn dat Nederlandse exporterende bedrijven vanwege CO2-plafonds hun activiteiten moeten stopzetten en de produkten elders minder efficiënt worden geproduceerd, waardoor er per saldo vanuit klimaatoptiek een verslechtering zou optreden. Bij de vaststelling van nationale CO2-reductiedoelen zal dan ook rekening gehouden moeten worden met een internationale vergelijking van de energie-efficiency van sectoren.

Stimuleren zuiniger auto's (Lansink, Augusteijn en Te Veldhuis)

Het stimuleren van de aanschaf van zuiniger auto's maakt deel uit van het NMP2-beleid. Fiscale stimuleringsmaatregelen zijn in voorbereiding. Zie verder de brief van de Staatssecretaris van Financiën en ondergetekende over de eerste rapportage van de «subwerkgroep vergroening van het fiscale stelsel».

De heer Te Veldhuis noemde de «zero emission vehicles» aanpak in Californië als voorbeeld. De in Californië toegepaste «Low Emission Vehicles»-wetgeving heeft evenwel geen betrekking op CO2, maar stelt uitsluitend emissiegrenswaarden voor NOx, CH en CO. De «zero emission vehicle» volgens deze wetgeving (lees : de elektrische auto) heeft evenwel geen 0-emissie van CO2. De CO2-emissie komt in dat geval vrij bij de centrales.

De door mevrouw Augusteijn genoemde «3 liter-auto» (met een verbruik van 3 liter per 100 km) bestaat nog niet. Enkele Duitse autofabrikanten zijn van plan voor het jaar 2000 met een dergelijk ontwerp op de markt te komen. Dat zal waarschijnlijk een kleine en lichte turbo-diesel-auto worden. Dat is een belangwekkende ontwikkeling, indien de autoconsument deze auto's wil aanschaffen in plaats van de huidige, grotere auto's met een hoger verbruik.

Van groter belang voor de CO2-emissiereductie is echter het over de hele linie zuiniger worden van alle (nieuwe) auto's, zowel benzine als diesel. Dat vormt een probleem in zoverre de Europese Commissie nog steeds geen voorstellen voor verbruiks-/CO2-normen voor nieuwe auto's gedaan heeft, en de Europese autoindustrie niet bereid blijkt om verder te gaan dan een reductietempo van circa 1% per jaar.

Intussen neemt het gemiddelde gewicht en vermogen van de nieuw verkochte auto's nog steeds toe, waardoor de autonome vermindering van verbruik/CO2emissie in de praktijk grotendeels tenietgedaan wordt. Een verschuiving in vraag en aanbod richting zuiniger modellen is dan ook geboden; de fiscale stimuleringsregeling zal dit moeten bevorderen.

Laagzwavelige dieselolie (Te Veldhuis)

Inderdaad kost de produktie van laagzwavelige dieselolie enige extra energie. De totale milieuwinst t.g.v. deze schonere brandstof weegt ruimschoots op tegen de extra CO2-uitstoot. Overigens maakt laagzwavelige diesel deel uit van internationale afspraken om de emissies van vrachtauto's verder te reduceren.

Vervroegd slopen van oudere auto's (Te Veldhuis)

In sommige landen wordt een flinke overheidssubsidie gegeven voor de inruil van zeer vervuilende oude auto's bij de aanschaf van een nieuwe auto, veelal om stedelijke luchtverontreiniging met CO en CH te verminderen, en om industriepolitieke redenen. Nergens is sprake van CO2-reductie als doelstelling. Het is inderdaad zelfs de vraag of vervroegd slopen tot CO2reductie leidt.

Uitgaande van het energieverbruik resp. de CO2-uitstoot over de hele levenscyclus van een auto (dus incl. produktie en sloop) komt een voorlopige schatting van het RIVM erop uit dat een verlenging van de levensduur van auto's mogelijk het hoogste CO2-rendement heeft.

Daarbij dient te worden bedacht dat met de oudste auto's de minste kilometers gereden worden, en dat dergelijke auto's in Nederland veelal uitsluitend in het bezit zijn van die inkomensgroepen die zich moeilijk een nieuwe auto kunnen permitteren. Voorts staat niet op voorhand vast dat nieuwe auto' s in de praktijk zuiniger (verbruik x kilometrage) zouden zijn dan de oude auto' s die nu nog in gebruik zijn.

Een en ander betekent dat vervroegd slopen niet als CO2-maatregel gekenschetst kan worden.

Econometer/board computer en cruise control (Lansink en Crone)

Uit recente onderzoeken blijkt dat econometers/board computers en cruise controls een groot besparingspotentieel hebben, naar verwachting in de ordegrootte van 5% tot 10% per auto, indien de introductie en het gebruik ervan op positieve wijze gestimuleerd kan worden. Ervaringen van automobilisten met deze apparaten bevestigen dat zij leiden tot minder snelheidsovertredingen en een rustiger, gelijkmatiger rijgedrag. Massale toepassing ervan in nieuwe en bestaande auto's kan op korte termijn tot aanzienlijke brandstofbesparing en CO2-reductie leiden.

In het kader van de projectgroep Verkeer, Milieu, Techniek, waarin het bedrijfsleven (o.a. RAI, BOVAG en ANWB) en ministeries van VROM, EZ en V en W participeren, zijn dit enkele van de maatregelen die worden bezien op de mogelijkheid van grootschalige vrijwillige introductie op korte termijn.

Biobrandstoffen (Augusteijn)

Voor de korte termijn (tot 2000) kunnen biobrandstoffen geen bijdrage leveren aan de reductie van CO2-emissies. Voor de langere termijn liggen er weliswaar mogelijkheden maar gewaakt moet worden voor overschatting hiervan. Grootschalige produktie en toepassing in Nederland levert ten opzichte van andere alternatieven weinig voordelen. Ook de SER heeft dit in zijn advies «Agrarische transportbrandstoffen» (april 1993) aangegeven. Het netto CO2-reductiepotentieel hangt immers af van de reductie gedurende de totale keten van produktie en consumptie inclusief de afvalfase. Daarnaast staat vast dat biobrandstoffen om technisch-organisatorische redenen en wegens de beperkte produktiearealen slechts ten dele als vervanger van fossiele brandstoffen kunnen worden toegepast en geproduceerd.

In bepaalde gevallen kan het gebruik van biobrandstoffen wel milieuvoordelen opleveren, omdat biodiesel minder «milieu-vreemd» is dan gewone diesel. Dit voordeel speelt bijvoorbeeld bij het verkeer op water in natuurgebieden. Om nadere inzichten te krijgen lopen er kleinschalige projecten die onder andere worden gesteund via een tijdelijke accijnsvrijstelling.

BIJLAGE 2

Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en aan de voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken

's-Gravenhage, 13 november 1995

Tijdens het gecombineerde overleg met de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en met de vaste commissie voor Economische Zaken op 1 november 1995 over de zgn. CO2-brief van 15 september, zijn enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die mijn beleidsterrein betreffen. Na overleg met mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer reageer ik hierbij op deze vragen en opmerkingen.

Files

De aanname dat files slecht zijn voor het milieu resp. de CO2-uitstoot kan niet in z'n algemeenheid onderschreven worden. Uit TNO-onderzoek blijkt enerzijds dat rustig rijdend verkeer (tussen 60 en 80 km/uur) het zuinigste en minst vervuilend is. Voor zover congestie leidt tot rustiger rijgedrag in dat snelheidsgebied, is dat gunstig voor emissiebeperking. Anderzijds nemen het verbruik en de emissies toe in geval van stoppen, stationair draaien en optrekken. Het oplossen van files heeft evenwel een ander – mede in beschouwing te nemen – effect, namelijk het toenemen van de automobiliteit (in voertuigkm) op de betreffende corridors door het zogenaamde verborgen vraag-effect. Aangezien bovendien het aandeel van de file-autokm in de totale kilometrage niet groot is (minder dan 10%), is er geen reden om filebestrijding om milieuredenen te entameren. Daarentegen is het probleem van de bereikbaarheid op zich al reden genoeg om op dit punt een actief beleid te voeren, waarvoor het SVV-II het uitgangspunt vormt.

Snelheidslimiet terug naar 100 km/uur

Het bestaande rijsnelhedenbeleid is erop gericht te komen tot lagere feitelijke snelheden door effectievere handhaving, voorlichting en preventieve maatregelen op basis van de huidige gedifferentieerde snelheidslimieten. In dat kader geldt op circa 16% van het autosnelwegennet, veelal in de Randstad, een limiet van 100 km/uur, waarmee ruwweg 1 op de 3 auto's onder die limiet valt. Dit beleid heeft reeds effect in zoverre de gemiddelde snelheid sinds 1988 blijvend met enkele procenten verminderd is en daarmee de NOx- en CO2-emissies op autosnelwegen. Hierdoor zijn de doelen van het snelhedenbeleid evenwel nog lang niet bereikt, reden waarom gekozen is voor een extra inspanning op dit gebied.

Het verbeteren van de handhaving en naleving heeft prioriteit boven verlagen van de snelheidslimiet tot een niveau waarvoor het draagvlak veel geringer is.

Snelheidsbegrenzer

In de nota Evaluatie rijsnelhedenbeleid 1993 en in het NMP-II wordt reeds de wens uitgesproken om de mogelijkheden effectiviteit van snelheidsbegrenzers in personenauto's te onderzoeken. Het is immers zeer gewenst om middelen te vinden die tot rustiger rijgedrag en betere naleving van snelheidslimieten leiden, en die geen onevenredig groot beslag leggen op de handhavingscapaciteit.

Er bestaat nog geen snelheidsbegrenzer die in de talloze verschillende typen benzineauto's ingebouwd kan worden. De in zware (diesel) vrachtauto's toegepaste snelheidsbegrenzer kan niet zonder meer in benzine-personenauto's worden ingebouwd, en is bovendien niet geschikt om voor verschillende limieten ingesteld te worden. De in de motie Van 't Riet (TK 22 100, nr. 31) genoemde «intelligente snelheidsbegrenzer» , waarover ik onlangs een brief aan de Kamer gestuurd heb, lijkt een effectievere vorm van snelheidsaanpassing, maar vergt nog een lange weg te gaan. Nederland zal zich in Europees verband actief inzetten voor een oorzaak naar de mogelijkheden en effecten van een «intelligente» vorm van snelheidsbeïnvloeding.

De Europese regelgeving voor de typekeuring van personenauto's staat niet toe om eenzijdig in Nederland voertuigeisen te stellen, bijvoorbeeld een sneldheidsbegrenzer, die een handelsbelemmerende werking hebben. Dit belemmert op zich reeds de massale toepassing van een dergelijk apparaat in Nederland.

Om deze reden reeds kan een snelheidsbegrenzer niet als een op kort termijn uitvoerbare CO2-maatregel geschetst worden. Dit is een reden te meer om te streven naar introductie van apparaten die zich lenen voor vrijwillige toepassing en snelle invoering zonder met EU-regelgeving in conflict te komen, zoals de econometer en cruise control.

Inhaalverbod voor vrachtauto's

De veronderstelling achter dit voorstel is, dat het tot CO2-reducties leidt door het voorkomen van files.

Het is twijfelachtig of deze veronderstelling juist is. Inhalende vrachtauto's remmen immers het achteropkomende autoverkeer af tot een snelheid van 80 tot 90 km/uur, hetgeen in het algemeen geen negatief effect op de CO2-uitstoot daarvan kan hebben. Het is niet aannemelijk dat inhalende vrachtauto's leiden tot stilstaande files, die immers veelal door ongevallen en piekdrukte veroorzaakt worden. Een inhaalverbod om redenen van bijvoorbeeld verkeersveiligheid dient op eigen merites beoordeeld te worden.

Onlangs heb ik op de A2 en A50 een experiment met een inhaalverbod voor vrachtauto's gestart, waarbij het mogelijke effect op doorstroming en verkeersveiligheid onderzocht wordt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

BIJLAGE 3

Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 15 november 1995

Bij dezen bied ik u aan, mede namens de Minister van volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, de antwoorden op een aantal voorstellen en vragen die naar voren zijn gekomen tijdens de eerste termijn van het Algemeen Overleg op 1 november 1995 naar aanleiding van de brief over Energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II, 1994/1995, 24 241 nr. 1) en de brief over Klimaatverandering (Kamerstukken II, 1994/1995, 11 132 nr. 7).

I Voorstellen

Voorstel 1

Op voorwaarde van een volledige terugsluizing, een energieheffing voor de glastuinbouw in studie nemen. (Augusteijn)

Antwoord

De energieheffing is van toepassing voorzover het gaat om elektriciteit. Voor gas ten behoeve van het groeiproces is er geen heffing. Ik acht een heffing op gas namelijk geen goede maatregel omdat dit de concurrentiepositie van deze sector, die toch al onder druk staat, ernstig zou verslechteren. Een neutrale terugsluis zou zeer moeilijk zijn. De glastuinbouw wordt gestimuleerd om energie te besparen middels een meerjarenafspraak. De uitvoering van deze meerjarenafspraak ligt tot nu toe goed op schema en wordt nauwgezet door de Ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gevolgd.

Voorstel 2

Inzet van aardwarmte is een optie. (Te Veldhuis)

Antwoord

Er is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar aardwarmte, maar voorlopig is dit geen rendabele optie. Bovendien is het theoretisch potentieel van deze optie laag: 0,5% van het Nederlandse energiegebruik. Het is daarom verstandiger ons geld te stoppen in opties voor duurzame energie met meer perspectief als zon, wind en biomassa. In het kader van het lange termijn beleid, dus ook in het kader van de Energienota, wordt opnieuw naar aardwarmte gekeken.

Voorstel 3

Voor het jaar 2000 proefprojecten met groene stroom verder uitbreiden. (Augusteijn)

Antwoord

Op dit moment wordt al flink wat gedaan om groene stroom te stimuleren, zoals groen beleggen en de vrijstelling in de REB. In het overleg met EnergieNed in het kader van het MAP zal ook worden besproken hoe meer distributiebedrijven mogelijkheid kunnen bieden voor groene stroom.

Tenslotte wordt onderzocht of op groene stroom het lage BTW-tarief van toepassing kan zijn. Naast PNEM is ook EDON gestart met het aanbieden van groene stroom. Ik verwacht dat andere distributiebedrijven zullen volgen.

Voorstel 4

Extra inzet dematerialisatie van produktieprocessen (recycling), bijvoorbeeld bij kunststof. (Lansink, Crone, Te Veldhuis)

Antwoord

In de eerste plaats is het van belang dat de produktie energie-efficiënt geschiedt. Dit is zowel goed voor de economie als voor het milieu. Met meerjarenafspraken tracht ik energie-efficiency te stimuleren. Ik ben mij ervan bewust dat ook bij de kunststofproduktie efficiënt energiegebruik van groot belang is. Nederland is een grote kunststoffenproducent en exporteert ook veel kunststof. Hierbij spelen belangrijke energie-aspecten. Er is immers veel energie nodig bij produktie van kunststoffen en bovendien is energie (olie) een grondstof.

Ik wil benadrukken dat bij het oplossen van milieu- en energievraagstukken van dergelijke complexe produkten altijd genuanceerd de gehele keten in ogenschouw moet worden genomen. Zo kan het recyclen van bepaalde kunststoffen best interessant lijken, maar het kan zijn dat het recyclingproces zelf meer energie kost dan het produceren van het «virgin»-materiaal uit basisgrondstoffen. Het gaat dus om beheer van de hele keten. Onder ketenbeheer wordt verstaan het optimaal beheren van produktieketens zodat verspilling van grondstoffen en energie wordt voorkomen. Ketenbeheer is voor een belangrijk deel een kwestie van goed management en samenwerking tussen bedrijven. De eerste stap in de richting van ketenbeheer is in de praktijk echter moeilijk. De voordelen zijn namelijk niet altijd duidelijk, omdat men niet geneigd is ver buiten de eigen «schakel» te kijken. Via proefprojecten, die nu al door Novem in gang worden gezet, zullen deze voordelen worden verkend. Wanneer deze praktijkexperimenten slagen zal bekeken worden hoe deze aanpak verder kan worden geïmplementeerd, bijvoorbeeld in de meerjarenafspraken.

Voorstel 5

Inzet van Shell-Esso-ecotax geld voor broeikasgasreductie. (Crone)

Antwoord

Op deze vraag is al tijdens het debat over de regulerende energiebelasting ingegaan (10 oktober 1995). Ik heb toen aangegeven dat Shell en Esso mede in het licht van de Energienota bereid zijn te komen tot een dialoog met de overheid over duurzame energie en energiebesparing.

Dat zal zich concretiseren op het gebied van het uitwisselen van kennis, bespreken van aanpak van bepaalde terreinen en, zo mogelijk, het opzetten van afgestemde programma's. Er zijn echter nog geen definitieve conclusies getrokken.

Voorstel 6

Er moet een aanvang worden gemaakt om samen met de sector landbouw te komen tot de aanleg van energieplantages. (Augusteijn)

Antwoord

Deze maatregel wordt op dit moment nader bekeken. Er lopen een aantal proefprojecten (ondermeer in Flevoland, Wieringemeer en Limburg). De tijd is nog niet rijp voor de aanleg van grootschalige energieplantage in Nederland. De vraag is of dit wel rendabel is voor ons land. Hierbij moet ook worden gekeken naar de mogelijkheid van import van hout.

II Vragen

Vraag 1

Haalt men de doelstelling uit de VNEB met betrekking tot de geplaatste/te plaatsen zonneboilers? (Middelkoop)

Antwoord

De doelstelling in de VNEB is 300 000 geplaatste systemen in 2010. Op dit moment, eind 1995, staan er ongeveer 12 500 systemen. Er is de laatste jaren een duidelijke groei opgetreden.

Ondersteunend aan deze groei is de subsidieregeling en de meerjarenafspraak die met de zonneboilerindustrie afgesloten is. Deze meerjarenafspraak beoogt de prijs van de systemen te verlagen door nieuwe technische ontwikkelingen en schaalvergroting in de produktie mogelijk te maken. Deze kostprijsdaling ligt op schema. De meerjarenafspraak is mede ondertekend door vijf energiebedrijven, die zich ieder voor een aantal te plaatsten systemen hebben uitgesproken. Het ligt in de verwachting dat er binnenkort nog een aantal zullen toetreden, met de bijbehorende verplichting. Ook het VNI (Vereniging van Nederlandse Installatiebedrijven) zal binnenkort tot het meerjarenafspraak toetreden, waardoor een extra push in de markt wordt gezet.

Inmiddels zijn reeds 35 van 40 energiedistributiebedrijven actief op het gebied van zonneboilers, variërend van voorlichting tot geldelijke bijdragen. In diverse gemeentes vinden grote projecten plaats. Novem ondersteunt al deze initiatieven in het Nationale onderzoeksprogramma Zonne-energie Thermische Conversie en voert daarin ook de nationale zonneboilercampagne.

De grote aantallen systemen die jaarlijks geplaatst moeten worden om de doelstelling in 2010 te halen, zullen vooral in de grote projecten op de Vinex-locaties gerealiseerd moeten worden. Hierin zal de energieprestatienorm, die per 15 december van kracht wordt, een belangrijke rol spelen, met name als de aanscherpingen van kracht worden, die gepland zijn in 1998 en 2000.

Al met al acht ik de VNEB-doelstelling van 300 000 zonneboilers in 2010 haalbaar.

Vraag 2

Kan de windenergiedoelstelling niet alsnog worden gehaald ? (Vos)

Antwoord

In de brief over het energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II, 1994/1995, 24 241, nr. 1) en antwoorden op vragen van de Tweede Kamer (AHTK 879 1994/1995, AHTK 1056 1994/1995) heb ik al aangegeven dat de doelstelling van 1000 MW wat later bereikt zal worden dan in 2000. Ik denk dan aan drie jaar. Ik zal mij echter blijven inspannen om deze doelstelling zoveel mogelijk binnen bereik te houden. op dit moment zijn hiertoe een aantal initiatieven gaande:

1. Bestuurlijk overleg met windrijke provincies over de Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie.

2. Stimulering van windenergie via een vrijstelling in de REB, de VAMIL-regeling, Groen beleggen en de groene stroom.

3. Gesprekken met de windenergiebranche over verbetering exportkansen, waardoor schaalvergroting kan optreden en de turbines ook voor de Nederlandse markt aantrekkelijker worden.

Vraag 3

De Wet Energiebesparing Toestellen (WET) is van belang. Wanneer moet deze, als er in Europees verband niets wordt bereikt, worden ingezet? (Vos).

Antwoord

In Europees kader wordt gestreefd naar minimum efficiency-eisen voor diverse apparaten bij voorkeur middels afspraken maar indien dit niet mogelijk is middels richtlijnen. Om druk op de Europese Commissie uit te oefenen, wordt tegelijkertijd op nationaal niveau gewerkt aan efficiency-eisen, bij voorkeur via afspraken met importeurs en/of fabrikanten. Indien de commissie niet op korte termijn met concrete voorstellen komt en tevens nationale afspraken niet mogelijk zijn, dan wordt efficiency-verbetering via de Wet energiebesparing toestellen (WET) verplicht gesteld.

Zoals in februari in antwoord op vragen van mevrouw Vos (AHTK 472 1994/1995) is geantwoord zal op bovengenoemde weg verder gewerkt worden aan efficiency-eisen voor koel- en vriesapparatuur, wasmachines, wasdrogers en vaatwasmachines. Deze benadering zal daarnaast worden toegepast – met nadruk op het terugdringen van het standby-gebruik – bij het bruingoed; t.v., video en audio-apparatuur en bij kantoorapparatuur; computers, fax, en kopieerapparaten.

Wat is inmiddels in Brussel bereikt?

– Naar aanleiding van de Nederlandse notificatie met minimum effciency-eisen voor koel- en vriesapparatuur heeft de Europese Commissie een richtlijn op dit gebied voorgesteld. Deze richtlijn wordt nu in de raad besproken. De in de richtlijn voorgestelde efficiency-eisen zijn voor Nederland echter te laag.

– Voor cv-ketels zijn inmiddels al rendementseisen vastgelegd in het Besluit rendementseisen cv-ketels. Dit is een implementatie van een Europese richtlijn op dit gebied.

– Het kenbaar maken van het energiegebruik middels een verplicht energie-etiket gebaseerd op Europese richtlijnen geldt sinds 1 januari 1995 voor koel- en vriesapparatuur en volgend jaar vanaf 1 april 1996 voor wasmachines en wasdrogers. In voorbereiding zijn de richtlijnen voor energie-etiketering van vaatwasmachines, gecombineerde wasmachines-wasdrogers, verlichting, boilers en ovens.

Vraag 4

Waarom is individuele warmtemeting niet net als in Duitsland verplicht? (Middelkoop)

Antwoord

Voor individuele warmtemeting is dit jaar een stimuleringsactie opgestart zoals aangekondigd in de vervolgnota Energiebesparing (VNEB). Deze stimuleringsactie omvat:

– Uitgebreide voorlichting aan energiebedrijven, woningcoöperatie en bewoners van onbemeterde complexen.

– Cursussen voor technische diensten van energiebedrijven.

– De oprichting van een helpdesk voor het beantwoorden van vragen en warmtemeting.

– Subsidie van warmtemeters door energiebedrijven; ISO-HR regeling.

– De ontwikkeling van een Nederlandse norm voor een eenduidige afrekening van de stookkosten en criteria voor de keuze van een meetsysteem.

In 1996 zal bekeken worden of deze stimuleringsactie succesvol is bij het terugdringen van een aantal onbemeterde complexen. Mocht de actie niet succesvol blijken, dan zal regelgeving gebaseerd op de Wet energiebesparing toestellen (WET) worden overwogen.

Vraag 5

Is het mogelijk de VAMIL-regeling op te rekken, bijvoorbeeld ook voor particulieren? (Te Veldhuis)

Antwoord

Dit is helaas niet mogelijk omdat de VAMIL een fiscaal instrument is dat specifiek is toegesneden op ondernemers. Ondernemers zijn verplicht een boekhouding te voeren waarin de waardevermindering (afschrijving) van hun bedrijfsmiddelen wordt bijgehouden. Om investeringen van particulieren in duurzame energie te stimuleren bestaan er andere instrumenten. Zo is er de groen beleggen regeling.

Particulieren die kapitaal in een «groen» fonds storten hoeven geen belasting te betalen over het rendement op die belegging.

Een andere optie die momenteel wordt onderzocht is het lage BTW-tarief voor groene stroom. Dat voordeel vloeit ook direct naar de eindgebruiker, c.q. de particulier, waardoor indirect investeringen in deze energievormen wordt gestimuleerd.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA) en Jeekel (D66).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Van de Camp (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks, Bijleveld-Schouten (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA) en Van 't Riet (D66).

Naar boven