nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 18 januari 1996
Op 1 en 16 november heeft het algemeen overleg plaatsgevonden over:
– de brief inzake realisatie NMP2-doelstellingen klimaatbeleid (Kamerstukken
II, 1994–1995, 22 232, nr. 7);
– de brief inzake energiebesparingsbeleid (Kamerstukken II, 1994–1995,
24 242, nr. 1);
– de brief inzake klimaatverandering (Kamerstukken II, 1995–1996,
22 232, nr. 8);
– de brief inzake reductiedoelstellingen CO2-beleid (Kamerstukken
II, 1995–1996, 22 232, nr. 9).
Tijdens dit overleg heb ik u toegezegd schriftelijk terug te komen op
de volgende onderwerpen:
1. Het energiebesparingstempo tussen 1990 en 1994.
2. De vraag of verlenging van de terugverdientijden wel of niet alleen
voor MJA-bedrijven moet gelden èn of verlenging niet op de een of andere
manier kan worden gefaciliteerd, bijvoorbeeld via MAP-gelden of langs fiscale
weg.
1. Het energiebesparingstempo tussen 1990 en 1994
De berekening van het energiebesparingstempo van gemiddeld 1,1% per jaar
voor de periode 1990–1994 in het rapport van de instituten was gebaseerd
op voorlopige CBS-cijfers. Inmiddels zijn zowel voor de economische groei
als voor het energieverbruik nieuwe cijfers beschikbaar gekomen (Nationale
Rekeningen 1994 en Nederlandse Energiehuishouding, jaarcijfers 1994, deel
1). Deze wijzen op een duidelijk grotere energie-intensiteitsverbetering dan
eerder werd aangenomen. Het is nog niet duidelijk welk deel van deze verbetering
aan het structuureffect respectievelijk het besparingseffect moet worden toegerekend.
Het CPB werkt in het kader van het nieuwe Centraal Economisch Plan en de middellange-termijnverkenning
momenteel aan actualisering van deze realisatiecijfers.
2. Verlenging van de terugverdientijden
Bij energiebesparingsinvesteringen gaat het veelal om projecten die aan
de door (MJA en niet-MJA-)bedrijven gehanteerde investeringscriteria zullen
moeten voldoen.
In besprekingen met MJA-bedrijven over aspiratie en realisatie van MJA-doelstellingen,
wordt door het Ministerie van Economische Zaken gewezen op het feit dat investeringen
in energiebesparing minder riskant zijn dan «normale» investeringen,
en dat derhalve van relatief langere terugverdientijden kan worden uitgegaan.
Als de betrokken MJA-branche deze visie deelt, dan vertaalt zich dit in meer
rendabele projecten en daardoor een hoger besparingspercentage.
Er is hier dus geen sprake van een additioneel instrument, maar van een
argument om het MJA-instrument een grotere effectiviteit te geven.
Anderzijds zullen bedrijven eerder tot een energiebesparingsinvestering
beslissen indien de terugverdientijd ervan wordt verkort door faciliteiten
van de kant van de overheid. In het kader van het geïntensiveerd besparingsbeleid
van het kabinet, zoals verwoord in de Derde Energienota (Kamerstukken II,
1995–1996, 24 525, nr. 2) komt het kabinet binnenkort met voorstellen
in de fiscale sfeer ter bevordering van die investeringen; daarbij wordt gedacht
aan een verdere uitbreiding van de zogenaamde VAMIL-lijst (Vervroegde Afschrijving
MILieu-investeringsregeling) en de introductie van een investeringsaftrek
voor energiebesparende investeringen.
Ook de f 50 miljoen per jaar extra die in de bovengenoemde brief
inzake klimaatverandering is uitgetrokken voor versnelling energiebesparing
bij kantoren/MKB, zal zo worden ingezet dat de terugverdientijden van deze
investeringen worden verkort.
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers