22 184
Partiële wijziging van enige bepalingen van de Beginselenwet gevangeniswezen, in het bijzonder verband houdende met de opvang van gevangenen die een bijzonder gevaar voor vlucht opleveren

nr. 6
BRIEF HOUDENDE INTREKKING VAN HET WETSVOORSTEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 januari 1996

In de brief van 15 juli 1993 (Kamerstukken II, 1992–1993, 22 999, nr. 5) heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger aan u verzocht de behandeling van het wetsvoorstel houdende partiële wijziging van enige bepalingen van de Beginselenwet gevangeniswezen, in het bijzonder verband houdende met de opvang van gevangenen die een bijzonder gevaar voor vlucht opleveren (nr. 22 184), aan te houden in afwachting van de indiening van het wetsvoorstel Penitentiaire beginselenwet. Het wetsvoorstel 22 184 strekte ertoe een wettelijk differentiatie-criterium voor de extra beveiligde inrichtingen op te nemen in de Beginselenwet gevangeniswezen alsmede het instellen van beroep uit te sluiten tegen overplaatsingen binnen het stelsel van dergelijke inrichtingen. Tevens werden in dit wetsvoorstel enkele technische aanpassingen van de beklagregeling voorgesteld.

Ten tijde van de bovengenoemde brief was reeds gestart met het opstellen van de Penitentiaire beginselenwet. Inmiddels is dit wetsvoorstel op 1 augustus jl. bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 263, nrs. 1-3). In dat wetsvoorstel is – zoals in de hiervoor vermelde brief reeds werd aangekondigd – de beveiliging als een afzonderlijk differentiatiecriterium opgenomen (artikel 13). In de Penitentiaire beginselenwet zijn tevens de in wetsvoorstel 22 184 onder artikel I onderdelen B tot en met F opgenomen aanpassingen van de beklagregeling opgenomen.

Gelet op het voorgaande bestaat er geen behoefte om het wetsvoorstel 22 184 verder door te zetten. Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik het voorstel van wet hierbij in.

De Minister van Justitie,

W. Sordrager

Naar boven