22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie

nr. 92
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 10 september 1997

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer U hierbij zes fiches aan te bieden, die werden opgesteld n.a.v. het overleg door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen. Deze kwam op 4 september jl. bijeen om zich een eerste oordeel te vormen van voorstellen die vanuit Brussel aan de lidstaten werden toegezonden.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

1. Werkdocument «CAP 2000 – Stand van zaken en vooruitzichten zuivelsector».

Nummer van het Commissie-document: SEC(97)1013

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: LNV

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het betreft hier een werkdocument dat mede heeft gediend voor een door het Nederlands voorzitterschap opgestelde notitie ten behoeve van de Informele Landbouw Raad in mei 1997 te Middelburg. Daarnaast heeft het werkdocument mede ten grondslag gelegen aan de voorstellen in «Agenda 2000» met betrekking tot de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In het najaar zal de Europese Commissie concrete hervormingsvoorstellen op zuivelgebied presenteren.

Uit het rapport blijkt dat de zuivelsector, met 18,4% van de totale productiewaarde van de landbouw, de belangrijkste sector in de EU en in vrijwel alle lidstaten is. Dit ondanks het feit dat de melkproductie sinds de invoering van de superheffing in 1984 overal (behalve in Portugal) is gedaald. Van de melk wordt in toenemende mate kaas, room en volle melkpoeder gemaakt. Het aandeel van de verse consumptiemelkproducten blijft constant. De productie van boter en magere melkpoeder, goed voor circa 30% van de verwerking van melk, daalt. Inzake de melkprijzen wordt vastgesteld dat die weliswaar in nominale termen nog steeds licht stijgen maar in reële zin sinds 1989 zijn gedaald.

De Commissie constateert dat, ondanks de gedaalde productie, nog altijd een surplus van 9 à 9,5 miljoen ton melk bestaat. Dit surplus wordt met subsidie op de wereldmarkt afgezet. Dit naast de circa 11 miljoen ton die met afzetsubsidie op de interne markt wordt verwerkt (met name middels de afzetprogramma's voor bakkersboter en de kalvermelkindustrie). Vanwege dit «overschot» blijven de melkprijzen sterk afhankelijk van interventieprijzen en de hoogte van de afzetsubsidies.

Inzake het quotaregime merkt de Commissie op dat implementatie ervan niet eenvoudig blijkt en het een zware administratieve last betekent. Voorts betekent het quotaregime voor nieuwkomers en producenten die willen uitbreiden een probleem, met name omdat zij worden opgezadeld met hogere productiekosten. Door de quotaverhandeling verdwijnt er nogal wat geld uit de sector, waarvan de producenten die (tijdelijk) stoppen met de productie profiteren. Als voordelen van de quotering noemt de Commissie het feit dat de melkproductie voor de benadeelde gebieden is behouden en de gerealiseerde besparing op het budget. Het aandeel van zuivel in de EOGFL-garantie-uitgaven is gedaald van 41- in 1980 tot 9,2% in 1997.

Wat betreft de marktvooruitzichten verwacht de Commissie, bij een gelijkblijvend quotum, een daling van de melkproductie van 121,6 miljoen ton in 1996 tot 118,1 miljoen ton in 2005. Dit is het gevolg van een verder stijgend vetgehalte in de melk, waardoor minder liters mogen worden geproduceerd. Het intern verbruik zou in dezelfde mate dalen (van 111,8 in 1996 tot 108,7 in 2005). Deze daling verklaart de Commissie door een dalend verbruik in de interne afzet middels de verwerkingsprogramma's en een dalende (boter)consumptie. Voor kaas raamt de Commissie een magere groei van de consumptie en (als gevolg van het GATT-akkoord) een groeiende import en dalende export. Voor boter voorziet de Commissie een verdere daling van consumptie, waardoor – teneinde interventievoorraden te voorkomen – tegen het jaar 2005 een forse export (300 000 ton op jaarbasis) noodzakelijk zal zijn. Voor magere melkpoeder verwacht de Commissie dat er, als gevolg van de exportlimiet in het GATT-akkoord, vanaf 1998 weer enige voorraadvorming gaat optreden.

De Commissie deelt de verwachting dat de wereldmarkt voor zuivelproducten zal blijven groeien. De EU, de grootste speler op de wereldmarkt, zal echter niet van die groei kunnen profiteren. Het aandeel van de EU, dat inmiddels is gedaald tot circa 45% van de wereldmarkt, zal naar verwachting verder afnemen, voor vrijwel alle producten. Met name Nieuw-Zeeland, Australië en landen in Zuid-Amerika zouden daar hun voordeel mee doen. Onder deze omstandigheden verwacht de Commissie dat de wereldmarktprijzen voor zuivel stijgen, dan wel minstens stabiel zijn. Desondanks zou het verschil in prijs tussen de EU en de andere belangrijke productielanden relatief groot blijven.

Concluderend verwacht de Commissie dat de interne EU-prijs onder druk blijft. Er is immers een overschot in de EU en een relatief groot prijsverschil met de concurrenten op de wereldmarkt. Bovendien zorgt het GATT/WTO-akkoord ervoor dat meer markttoegang moet worden geboden en de export moeilijker wordt. Het quoteringssysteem bemoeilijkt het voor de efficiënte producenten om te reageren. Immers uitbreiding van quota gaat gepaard met hoge kosten die hun concurrentiepositie aantasten. Dit probleem, aldus de Commissie, zal met het verstrijken van de jaren steeds groter worden.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden: N.v.t.

2. Groenboek over het Gemeenschapsoctrooi en het octrooistelsel in Europa. Bevordering van innovatie door middel van octrooien.

Nummer van het Commissie-document: COM(97)314

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: EZ

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het groenboek is een vervolg op het Eerste Actieplan voor Innovatie in Europa (Europese Commissie, 20 november 1996). Het beoogt een volledig beeld te geven van de bescherming van innovatie door octrooisystemen in de Europese Gemeenschap. Het groenboek verschaft informatie die van belang kan zijn voor de vraag of de bestaande systemen voldoen aan de behoefte aan bescherming en voor de vraag of er nieuwe communautaire initiatieven moeten worden ondernomen, waarvan sommige nader worden uitgewerkt. Het groenboek heeft drie doelstellingen:

– het schetsen van de huidige stand van zaken met betrekking tot het stelsel van octrooibescherming in Europa;

– het aan de orde stellen van de vraag of dit stelsel aan de behoefte van de gebruikers voldoet;

– het onderzoeken van de behoefte aan initiatieven op communautair niveau.

Bij dit laatste zou het met name gaan om een plan de inhoud van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien (Luxemburg 1989), dat binnen niet afzienbare tijd in werking zal treden, onder te brengen in een EG-Verordening ex artikel 235 EG-Verdrag, en het oplossen van de

problemen die ertoe hebben geleid, dat genoemd akkoord niet in werking heeft kunnen treden.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden: N.v.t.

3. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per vaartuig over de binnenwateren.

Nummer van het Commissie-document: COM(97)367

Publicatieblad: 97/C267/16

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: V&W

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel beoogt, analoog aan de reeds bestaande kaderrichtlijn voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en via het spoor, reeds bestaande internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen tussen landen in het EG-recht op te nemen en dan zowel voor vervoer tussen als binnen lidstaten.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

Nederland past momentaal reeds de internationale regels van het ADNR (Accord pour le transport des matières dangereuses par navigation intérieur sur le Rhin) toe op al haar binnenwateren middels de regeling Vervoer over de Binnenwateren van Gevaarlijke stoffen (VNG). Hierbij worden slechts enkele afwijkende bepalingen voor nationaal vervoer opgenomen in afwijking van de ADNR-regels. Invoering van de EU-kaderrichtlijn, welke zich zal baseren op het ADN, kan in Nederland op eenzelfde wijze via het VBG plaatsvinden. Inhoudelijk zal het harmoniseren van de weinige nationale bepalingen naar huidige inschatting weinig problemen opleveren.

Implementatieproblemen kunnen wel ontstaan indien beoogd wordt de richtlijn tevens op het Rijnstroomgebied van toepassing te laten zijn. Dit kan een conflict betekenen met het aldaar geldende ADNR, dat weer is gebaseerd op de Akte van Mannheim. Deze kwestie vergt een principiële juridische (en politieke) uitspraak over de verhouding tussen het Rijnregime (Akte van Mannheim) enerzijds en het Gemeenschapsregime (EG-Verdrag) anderzijds.

De voorgestelde implementatietermijn is 31 december 1998.

4. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de verdere ontwikkeling van de betrekkingen met Turkije.

Nummer van het Commissie-document: COM(97)394

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: BZ

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Voorstellen van de Commissie voor het uitbouwen van de EU-Turkije-betrekkingen die verder gaan dan de – op zichzelf naar bevrediging functionerende – douane-unie. De voorstellen betreffen consolidering van de douane-unie, geleidelijke liberalisering van de diensten tussen de EU en Turkije, heropening van de macro-economische dialoog, samenwerking en hulpverlening op de terreinen van telecommunicatie, informatie-technologie, landbouw, mensenrechten, industrie en investeringen, milieu, consumenten-bescherming, justitie en interne aangelegenheden, deelname aan communautaire programma's, alsmede bevordering van regionale en grensoverschrijdende samenwerking.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden: N.v.t.

Consequenties voor de EG-begroting in ECU (per jaar):

Initiatieven, gebaseerd op de aanbevelingen in dit document, zullen worden gefinancierd uit bestaande communautaire instrumenten (zoals MEDA), alsmede de nog niet goedgekeurde speciale financiële verordening ter begeleiding van de douane-unie met Turkije.

5. Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's «De Informatiemaatschappij en ontwikkeling: de rol van de Europese Unie.

Nummer van het Commissie-document: COM(97)351

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: BZ

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling beoogt in alle samenwerkingsrelaties van de Europese Unie met ontwikkelingslanden of groepen van ontwikkelingslanden aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de informatie- en communicatiemaatschappij. Het gaat met name om de integratie van ontwikkelingslanden in de informatiemaatschappij; om op communautair niveau een referentiekader vast te stellen waarin voor de nodige samenhang wordt gezorgd. Invulling van het voorstel geschiedt binnen de reeds bestaande kaders van samenwerking (bijvoorbeeld Rio-groep, Mercusor, Lomé, ASEAN, etc. *) en enkele van de acht aangegeven actiemogelijkheden zijn het voeren van dialoog en bewustmaking, steun aan de totstandbrenging van een regelgevend kader, proefprojecten voor demonstratie van voordelen en toepassingen, regionale samenwerking voor de ontwikkeling van gelijke normen, gebruik van de financiële instrumenten voor ICT-projecten, met name in de industrie. *) Een regionale aanpak wordt aanbevolen. De prioritaire doelstellingen zijn ten eerste een economisch en regelgevend kader waarin de lokale en internationale kapitalen kunnen worden gemobiliseerd en ten tweede het inzetten van de technologie ten behoeve van ontwikkeling.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden: Géén

6. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/74/EEG van de Raad betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel en tot wijziging van de Richtlijnen 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG.

Nummer van het Commissie-document: COM(97)408

Publicatieblad:

Voor onderhandelingen eerstverantwoordelijke Ministerie: LNV

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Richtlijn 93/74/EEG gaat over diervoeders met een bijzonder voedingsdoel, hiermee wordt gedoeld op dieetvoeders (ter onderscheiding van gewone diervoeders of diervoeders met medicinale werking), die voorzien in specifieke behoeften van bepaalde groepen dieren in bijzondere omstandigheden, waarvan het spijsverterings- of het absorptiemechanisme dan wel het metabolisme is verstoord of verstoord dreigt te raken. Het wijzigingsvoorstel breidt de werking van deze richtlijn uit naar zogeheten voedingssupplementen. Dit zijn bereidingen met eventueel een hoog gehalte aan mineralen, aan sporenelementen, aan vitaminen, aan aminozuren, enz., die vaak gedurende een zeer beperkte periode en langs orale weg, via het drinkwater of met het dagrantsoen, worden toegediend aan individuele dieren. Diergeneesmiddelen zijn zowel van dieetvoeder als voedingssupplementen uitgesloten.

Consequenties voor de nationale rechtsorde en beleid c.q. lagere overheden:

De richtlijn zal worden geïmplementeerd middels een Productschapsverordening.

De voorgestelde implementatietermijn is 30 juni 1999.

Naar boven