Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 22112 nr. 412 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 22112 nr. 412 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2005
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Prioriteiten van het EU-spectrumbeleid voor de digitale omschakeling in de context van de voor 2006 geplande Regionale Radioconferentie van de ITU (RRC-06)
2. Mededeling van de Commissie Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma: een beleidskader ter versterking van de EU industrie – Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid
3. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring van de Overeenkomst over de rechtenvrije behandeling van geïntegreerde multichipschakelingen (MCP’s)
4. – Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties moet worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013)
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Samenwerking» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–13) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Ideeën» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifieke programma «Mensen» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Capaciteiten» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
5. – Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties moet worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks-en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie
6. Mededeling van de Commissie: Vereenvoudiging en betere regelgeving bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid
7. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – i2010: Digitale bibliotheken
Fiche 1: Mededeling over prioriteiten van het EU-spectrumbeleid voor de digitale omschakeling
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Prioriteiten van het EU-spectrumbeleid voor de digitale omschakeling in de context van de voor 2006 geplande Regionale Radioconferentie van de ITU (RRC-06)
Datum Raadsdocument: | 30 september 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 12817/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM(2005) 461 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | Economische Zaken i.o.m. FIN, DEF, OCW |
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie en Informatiemaatschappij, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling van de Commissie heeft betrekking op het spectrum dat wordt gebruikt voor analoge televisie en radio. Met de digitalisering van het spectrum is een efficiënter gebruik mogelijk, waardoor ruimte beschikbaar komt, het zogenaamde digitale dividend. Dit digitale dividend kan zo mogelijk hergebruikt worden voor onder meer nieuwe en innovatieve diensten die in heel Europa worden aangeboden. De omschakeling van analoog naar digitaal wordt gezien als een bijdrage tot de verwezenlijking van de doel-stellingen van het initiatief i2010, waarin de betekenis wordt onderstreept van de bijdrage die efficiënter en flexibeler beheer kan hebben voor innovatie op ICT gebied.
De randvoorwaarden van deze omschakeling is onderwerp van een Regionale Radio Conferentie in ITU (Internationale Telecom-municatie Unie) verband, waarin naast de Europese landen wordt deelgenomen door alle landen uit Afrika, het Midden-Oosten inclusief Iran en de voormalige Sovjet Republiek. De Conferentie behelst een herziening van het internationale frequentieplan van Stockholm 1961, om het frequentiespectrum dat thans bestemd is voor met name analoge televisie-omroep primair te bestemmen voor digitaal omroepgebruik. Deze conferentie, genaamd RRC-06, vindt plaats in mei/juni 2006.
De Commissie vraagt de lidstaten een gemeenschappelijk standpunt bij de RRC-onderhandelingen in te nemen om te verzekeren dat het tijdstip van de omschakeling waarop de overgangsperiode afloopt en er een einde komt aan de bescherming van analoge televisie zo dicht mogelijk bij 2012 komt te liggen.
De Commissie wil daarnaast bereiken dat door middel van harmonisatie van de bestemming van het digitale dividend een deel daarvan vooraf wordt gereserveerd voor nieuwe pan-Europese digitale diensten. Dit zou moeten worden vormgegeven door middel van overleg tussen Commissie en lidstaten.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: strikt genomen n.v.t. want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling wordt overgegaan, is het oordeel: twijfelachtig. Aan de ene kant is het bewerkstelligen van coördinatie en afstemming van het beleid in EU en RRC kaders zinvol, omdat het planningsproces in de RRC-06 een EU overstijgend proces is. Dit betreft in het bijzonder het tijdstip waarop de overgangsperiode afloopt en er een einde komt aan analoge televisie.
Aan de andere kant zal de uiteindelijke invulling van het digitaal dividend (zie Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel) slechts door de Europese landen binnen hun eigen grenzen beïnvloed kunnen worden. Daarbij komt dat het beheer van het spectrum en daarmee het afschakelen van analoge televisie via de ether een bevoegdheid is van de individuele lidstaten. De Commissie kan de lidstaten in dit opzicht dus niet dwingen.
Bovendien heeft het debat over de bestemming van het digitale dividend op dit moment voor Nederland weinig toegevoegde waarde, omdat door de keuzes die Nederland al heeft gemaakt ten aanzien van de (voorgenomen) vergunningverlening met betrekking tot digitale televisie en radio er een beperkte vrijheid is om dit dividend flexibel in te zetten.
Proportionaliteit: strikt genomen n.v.t. want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling wordt overgegaan, is het oordeel: twijfelachtig. De Commissie roept met betrekking tot de omschakeling slechts op tot onderlinge afstemming van de standpunten van de lidstaten in de komende RRC onderhandelingen. Echter met haar plannen voor de bestemming van het vrijkomende digitale dividend, gaat zij verder dan noodzakelijk.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Aan de mededeling zijn geen kosten verbonden.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Voor wat betreft de aspecten subsidiariteit en proportionaliteit is Nederland van mening dat, voor zover tot een beoordeling wordt overgegaan, deze aspecten in de mededeling als twijfelachtig dienen te worden beoordeeld.
Wat betreft het afschakelmoment van de analoge televisie steunt Nederland de opvatting van de Commissie, met de kanttekening dat Nederland voor bepaalde delen van het spectrum graag nog een eerdere datum dan 2012 als uiterste afschakeldatum zou zien.
Nederland heeft bij de bestemming van het in de mededeling genoemde digitale dividend geen vrijheidsgraden, omdat het gehele digitale dividend nodig is om de reeds in 2002 verstrekte vergunningen voor commerciële digitale ethertelevisie te faciliteren (het vrijkomende spectrum is geheel nodig voor de landelijke uitrol van digitale ethertelevisie).
Indien voor de ontwikkeling van pan-Europese diensten spectrum vrijgemaakt moet worden, kan daar een probleem voor Nederland liggen, omdat het huidige in gebruik zijnde analoge spectrum volledig benut zalgaan worden voor het (verder) ontwikkelen van digitale televisie en radio in Nederland. Nederland kan daardoor de voorkeur van de Commissie, om een deel van het spectrum vooraf te reserveren voor pan-Europese diensten, niet steunen.
Desalniettemin staat Nederland niet afwijzend tegenover het uitgangspunt dat technische flexibiliteit dient te worden nagestreefd en dezelfde spectrumruimte aangewend zou moeten kunnen worden voor alternatieve gebruiksmogelijkheden naast de toekomstige Digitale televisie en radio. Nederland is voorstander van flexibilisering als dit de markt mogelijkheden biedt om op veranderde omstandigheden (gebruikmaken van nieuwe techno-logieën en diensten) in te spelen, mits ook voldoende vrijheid blijft bestaan om maatschappelijke belangen en publieke taken verband houdende met het gebruik voldoende te waarborgen.
Fiche 2: Mededeling: naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid
Titel:
Mededeling van de Commissie Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma: een beleidskader ter versterking van de EU industrie – Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid
Datum Raadsdocument: | 10 oktober 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 13143/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM(2005)474 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | EZ i.o.m. DEF, BZK, FIN, OCW en VROM |
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Concurrentievermogen en Groei, Raad voor Concurrentievermogen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In de mededeling bevestigt de europese Commissie dat een sterke en gezonde industriële sector van essentieel belang is om de doelstellingen van groei in Europa te bereiken en om als Europa op economisch en technologisch vlak excellentie na te streven. Op dit moment wordt de Europese industrie met veel kansen en uitdagingen geconfronteerd. Nieuwe technologieën worden in rap tempo ontwikkeld resulterend in nieuwe producten en verbeterde productieprocessen. Tegelijkertijd worden de Europese bedrijven geconfronteerd met een toenemende internationalisering van de wereldeconomie. De internationale concurrentie neemt snel toe, met name uit China en de opkomende Aziatische markten. Structurele veranderingen en aanpassingen zijn nodig om deze uitdaging aan te gaan. Ook wordt geconstateerd dat er sprake is van toenemende concurrentie op het gebied van investeringen en R&D. De EU moet een aantrekkelijker vestigingsplaats worden voor onderzoek en ontwikkeling.
De Commissie heeft ten behoeve van deze mededeling op systematische wijze kansen en uitdagingen voor 27 sectoren in kaart gebracht. De bevindingen van deze exercitie zijn opgeschreven in 27 sectorale fiches die als bijlage zijn toegevoegd aan de mededeling. In deze fiches zijn de belangrijkste economische indicatoren zoals omzetten, exporten, en werkgelegenheidscijfers voor de betreffende sectoren opgenomen, als ook een analyse van de mate waarin kennis, mededinging, regelgeving, duurzaamheid, internationale handel en structurele veranderingen het concurrentievermogen van deze sectoren beïnvloeden. Op basis van de uitkomsten van deze fiches presenteert de Commissie een aantal sectoroverschrijdende conclusies en aanbevelingen alsmede een aantal sectorspecifieke.
Uit de sectorfiches blijkt voor een aantal sectoren een enigszins zorgelijk beeld. Relevant in dat verband voor de Nederlandse industriële basis zijn:
1. De Energie Intensieve Industrie (onder meer de chemiesector en basis metaalindustrie): Voor de Energie Intensieve Industrie geldt dat de kosten van (nieuwe) Europese milieu wet- en regelgeving een negatieve impact hebben op het concurrentievermogen van bedrijven, met name ook in vergelijking tot de situatie in derde landen zoals China. Hoge energiekosten komen het concurrentievermogen van de bedrijven in deze sectoren niet ten goede. Met name in de chemie en non-ferrometalen verliest Europa internationaal gezien positie.
2. De scheepsbouwindustrie: De scheepsbouw kent een structureel financieringsprobleem, dat de verwezenlijking van scheepsbouwprojecten in Europa in de weg staat.
3. De farmaceutische industrie: De farmaceutische industrie wordt met een groot aantal uitdagingen geconfronteerd, waardoor een uitstroom van deze bedrijven naar VS, India en China dreigt.
Een gunstiger beeld wordt geschetst voor de sectoren: medische apparatuur; cosmetica; printen en uitgeven; werktuigbouwkunde en elektrotechniek; ICT. Voor deze sectoren geldt dat optimalisering van het klimaat voor ondernemen en innovatie van belang is.
Voor de luchtvaart en de defensie-industrie gelden bijzondere marktomstandigheden. Voor deze sectoren wordt gewezen op het belang van een specifieke (strategische) benadering. In dat verband is de Commissie al bezig met de implementatie van actieplannen voor de luchtvaart en defensie-industrie. De analyse in de mededeling levert een grote diversiteit aan beleidsuitdagingen op gericht op verschillende (groepen van) sectoren. Op basis van deze bevindingen stelt de Commissie een werkprogramma voor het industriebeleid voor die komend jaar in gang wordt gezet.
Voor wat betreft de sectoroverschrijdende initiatieven worden de volgende voorstellen gedaan:
• Initiatief op het gebied van intellectueel eigendom (NB: de noodzaak van een gemeenschapsoctrooi is een terugkerende aanbeveling in de fiches);
• Voorstel voor de oprichting van een High Level Group over Concurrentievermogen, Energie en Milieu;
• Verbeteren van markttoegang, met name ook in het kader van de hervatting van de Doha ronde in WTO verband;
• Een nieuw programma voor de vereenvoudiging van regelgeving (in de fiches worden suggesties gedaan voor harmonisering en vereenvoudiging van regelgeving);
• Verbeteren van sectorspecifieke vaardigheden voortbouwend op het werk van Cedefop, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van Beroepsopleiding.
• Het begeleiden van structurele veranderingen in de industrie.
Voor wat betreft de sector-specifieke initiatieven worden de volgende voorstellen gedaan:
• Oprichten van een forum voor de farmaceutische industrie om (de vele) knelpunten te bespreken;
• Mid term review van de Life Sciences en Biotech strategie;
• Europees ruimtevaartprogramma;
• Instellen van een jaarlijks ICT forum (toepassing van ICT in industriesectoren is cruciaal voor het concurrentievermogen);
• Beleidsdialoog met de sector werktuigbouwkunde (geïdentificeerd als één van de belangrijkste sectoren in de EU);
• High Level Groups voor de chemische industrie en de defensie-industrie.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t., betreft een mededeling.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: strikt genomen n.v.t. want het betreft een mededeling. Over subsidiariteit van het voorgenomen optreden kan echter opgemerkt worden dat deze positief is. De mondiale ontwikkelingen van productiviteitsgroei, innovatie en concurrentievermogen kunnen echter het beste via een geïntegreerde benadering op Europees niveau ondersteund worden. Hierin vormen de in deze mededeling genoemde maatregelen een nuttige aanvulling. In de mededeling over de Lissabonstrategie heeft de Commissie de wenselijkheid van een geïntegreerde benadering voor het industriebeleid op zowel communautair niveau als het niveau van de lidstaten benadrukt.
Proportionaliteit: strikt genomen n.v.t. want het betreft een mededeling. Echter, de proportionaliteit is positief, want de voorstellen (o.a. voor de oprichting van een aantal high level groups en fora ) vormen slechts een nuttige aanvulling op en versterking van het nationale industriebeleid. Hoewel dezelfde doelen worden nagestreefd, laat de mededeling genoeg ruimte aan de lidstaten voor het voeren van eigen beleid. De Europese Commissie laat de specifieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten in tact.
Consequenties voor de EU-begroting: n.v.t., betreft een mededeling.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Deze mededeling zal geen noemenswaardige financiële, personele of administratieve effecten hebben voor departementen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Er zullen mogelijk gevolgen voor ontwikkelings-landen zijn in de sectoren textiel, leer en schoeisel. In deze sectoren zijn ontwikkelingslanden traditioneel sterk.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft als onderdeel van de Interne Markt belang bij een goed ondernemingsklimaat dat leidt tot een dynamische en levendige industrie. Nederland kan deze mededeling van de Commissie in dat verband verwelkomen. Deze sectorale uitwerking van het Europese industriebeleid sluit aan bij de Nederlandse visie op het industriebeleid zoals vastgelegd in de Industriebrief.
Zo valt ook in Brussel waar te nemen dat men voornemens is in het beleid meer rekening te houden met de effecten daarvan op de positie van de industrie. Net als in Nederland het geval is, wil de Commissie actief de dialoog aangaan met het industriële bedrijfsleven en andere belanghebbenden om de kansen die de Europese economie biedt te verzilveren.
Nederland is voorstander van het Europese industriebeleid zoals nu is vormgegeven en gelijk aan het Nederlandse industriebeleid is gebouwd op de volgende drie pijlers:
• Randvoorwaarden ondernemingsklimaat op orde
• Versterken van het vernieuwingsvermogen van het bedrijfsleven
• Aandacht voor specifieke sectoren en of groepen van bedrijven
Wat het werkprogramma voor het Europese industriebeleid betreft, is het van belang dat duidelijk wordt aangegeven wat er gaat gebeuren, wie wat moet doen en wanneer resultaat kan worden verwacht. Verder mag de sectorale benadering niet leiden tot oneigenlijke steun of protectionisme. Het is bovendien van belang dat in het industriebeleid aandacht is voor level playing field.
De vraag is hoe de grote winst van de mededeling, n.l. bottom up benadering, en het voornemen om de dialoog op gang te houden structureel wordt vormgegeven en dus hoe deze sectorale aanpak wordt verankerd om ook aangesloten te blijven op die sectoren waarvoor nu geen concrete actie loopt.
Verder is het van belang dat goed in de gaten wordt gehouden hoe de acties voortkomende uit de mededeling zich verhouden tot andere relevante trajecten zoals bijvoorbeeld het voorstel voor het Zevende Kaderprogramma, het nieuwe staatssteunkader, het Concurrentievermogen en Innovatieprogramma (CIP), maar ook het i2010 Actieplan voor ICT. Doublures moeten in dat verband worden voorkomen. Inmiddels heeft de Commissie in de Raad voor Concurrentievermogen van 28–29 november jl. aangegeven hoe zij een geïntegreerde Europese benadering gericht op (industrieel) onderzoek en innovatie wil nastreven, en zijn deze maatregelen door de Raad verwelkomd.
Fiche 3: Besluit betreffende geïntegreerde multichipschakelingen (MCP’s)
Titel:
– Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring van de Overeenkomst over de rechtenvrije behandeling van geïntegreerde multichipschakelingen (MCP’s)
– Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de aanvaarding van de Overeenkomst over de rechtenvrije behandeling van geïntegreerde multichipschakelingen (MCP’s)
Datum Raadsdocument: | 3 november 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 13971/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM(2005) 538 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | EZ i.o.m. FIN |
Behandelingstraject in Brussel: Comité 133, Raadswerkgroep Douane-Unie, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Geïntegreerde multichipschakelingen, ook wel multi-chip packages (MCP’s) genoemd, zijn een tamelijk recente categorie gemonteerde halfgeleiders die nog niet bestonden toen de ITA (de WTO-overeenkomst inzake informatietechnologie ter verlaging van de tarieven) werd gesloten in 1996. In WTO-verband bestaat overeenstemming over een nulrecht voor MCP’s, gelijk alle andere producten die nu onder de ITA vallen.
Op 15 september 2005 hebben de leden (EU, Japan, Korea, de VS en Chinees Taipei) van de Government/Authorities Meeting on Semiconductors (GAMS) een overeenkomst over de rechtenvrije behandeling van de geïntegreerde multichipschakelingen gesloten.
Deze overeenkomst houdt in dat alle GAMS-leden het tarief voor alle douanerechten en heffingen op MCP’s tot nul terugbrengen.
Rechtsbasis van het voorstel: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 133.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid, geen rol EP
Instelling nieuw Comitologie-comité: geen
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG, voorts is het voor het douanebeleid van essentieel belang om de homogeniteit van de tarieven zeker te stellen.
Proportionaliteit: positief. Een verordening is het geëigende middel om te zorgen voor uniformiteit van toepassing van het gemeen-schappelijk douanebeleid en hierdoor wordt de omzetting van de WTO regeling het beste gewaarborgd.
Consequenties voor de EU-begroting:
Als gevolg van het nulrecht op de MCP’s zullen de opbrengsten van heffingen/douanerechten voor de EU dalen. Er bestaat geen uniforme indeling voor de MCP’s, maar vastgesteld kan worden dat de invoertarieven variëren tussen 0 t/m 2,7%.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Als gevolg van dit voorstel zal het Nederlands bedrijfsleven minder douanerechten betalen waardoor er sprake is van een kostenreductie voor het bedrijfsleven. Over het algemeen wordt aangenomen dat 10% van het totale verlies aan opbrengsten voor de EU ten goede komt aan Nederlandse bedrijfsleven.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Naar verwachting zal de overeenkomst tussen de GAMS-leden op 1 januari 2006 in werking zal treden.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan dit voorstel van de Commissie volledig steunen. De Nederlandse industrie heeft hard gevochten voor het voorgestelde nultarief voor MCP’s. Bovendien exporteert de EU voor bijna € 800 miljoen aan MCP’s en het aandeel van Nederland hierin is groot.
Fiche 4: Beschikkingen betreffende het zevende kaderprogramma (2007–2013)
Titel:
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties moet worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013)
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Samenwerking» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–13) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Ideeën» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifieke programma «Mensen» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma «Capaciteiten» tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2013) van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie
Datum Raadsdocument: | 28 september 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 12727/05, 12736/05, 12730/05, 12731/05, 12729/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM(2005)439,COM(2005)440, COM(2005)441, COM(2005)442, COM(2005)443 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | EZ in nauwe samenwerking met OCW i.o.m. BZ, BZK, DEF, EZ, FIN, JUST, LNV, SZW, VROM, V&W, VWS |
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Op 6 april jl. heeft de Commissie een voorstel voor het Zevende Kaderprogramma (2007–2013), getiteld «Building the Europe of Knowledgefor Growth», vastgesteld. Het geheel van het omvangrijke programma KP7 is neergelegd in meerdere documenten.1 Hierover is in eerder stadium een BNC fiche opgesteld.
Het voorliggende fiche behandelt vijf Specifieke Programma’s die zijn gepubliceerd op 21 september 2005. De Specifieke programma’s vormen een verdere uitwerking van de volgende onderdelen van het KP7 besluit: «Samenwerking», «Ideeën», «Mensen», «Capaciteit», Niet-nucleaire onderzoeksactiviteiten van het Gezamenlijk Centrum voor Onderzoek (GCO/JRC).
Het voorstel voor een besluit over KP7 bevat tevens een voorstel voor het Zevende Kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM). Hiervoor zijn eveneens twee Specifieke Programma’s opgesteld. Hiervoor is gezien de specifieke materie – een afzonderlijk fiche opgesteld.
Specifiek Programma Samenwerking: Dit betreft het grootste deel van KP7 en zal gericht zijn op het stimuleren van transnationale R&D projecten aan de hand van thema’s, gezamenlijke technologische initiatieven op een beperkt aantal sleutelgebieden, op onderzoek ten behoeve van Europees beleid en op de coördinatie van nationaal en Europees onderzoeksbeleid in het algemeen (voorzetting ERA-net). Tevens zal in elk thema worden ingespeeld op opkomende (wetenschappelijke en technologische) behoeften en onvoorziene beleidsbehoeften. Daarmee wordt de in KP6 apart geplaatste wetenschappelijke steun voor beleid en nieuwe wetenschap en technologie conform de Nederlandse wens (weer) thematisch ingebed. Het programma voorziet ook in een meer gerichte benadering van internationale samenwerking binnen elk thema en over de thema’s heen.
In het Specifieke Programma «Samenwerking» zal uitvoering worden gegeven aan de verschillende thematische onderzoeksprioriteiten1 (in het BNC fiche over het 7e Kaderprogramma staan 9 thema’s genoemd, maar de Raad geeft de voorkeur aan splitsing van het thema ruimte en veiligheid). Daarnaast heeft de Commissie een voorstel gedaan ten aanzien van:
– Gezamenlijke technologische initiatieven (op basis van artikel 171 van het Verdrag). Deze initiatieven betreffen de onderwerpen: 1) «Innovative medicine initiative», 2) Nanoelectronics 2020, 3) Embedded Computing Systems 4) Hydrogen and Fuel cells initiative, 5) Aeronautics and Air Transport 6) Global Monitoring for Environment and Security (GMES). Deze initiatieven betreffen grote publiek-private samenwerkingsvormen voor onderzoek, waarbij sprake is van een zware inspanning van de industrie.
– Introductie van ERA-net plus programma om een prikkel te verschaffen voor gezamenlijke oproepen van transnationale onderzoeksprogramma’s.
– Coördinatie van niet-Gemeenschap onderzoeksprogramma’s (op basis van artikel 169 van het Verdrag). Hiervoor worden vier projecten voorgesteld waarvan 3 zijn opgenomen in het onderdeel «Samenwerking»: 1) marine wetenschappen in de Baltische zee 2) Ambient Assisted Living (mogelijk maken voor langere zelfstandigheid van ouderen), en 3) metrologie. Tevens wordt voortzetting van het bestaande artikel 169 programma EDCTP (gericht op armoede gerelateerde ziekten o.a. malaria, HIV, tuberculose) nagestreefd en is dit onderdeel van het Specifieke Programma «Samenwerking».
– Een zogenaamde «Risk Sharing Finance Facility» waarbij door de Europese Investeringsbank risicofinanciering voor specifieke grootschalige projecten zoals bijv. de gezamenlijke technologie initiatieven.
Specifiek Programma Ideeën: Dit onderdeel zal zich richten op het stimuleren van meer concurrentie tussen individuele onderzoeksteams die grensverleggend onderzoek verrichten. Er is geen thematische beperking van het onderzoeksterrein voorzien en excellentie zal het enige selectiecriterium zijn. De «European Research Council» krijgt hierbij een belangrijke uitvoerende rol. Het specifieke programma geeft nadere uitwerking aan de uitvoeringsstructuur, waaronder instelling van een Wetenschappelijke Raad, ondersteund door een uitvoerend agentschap.
Specifiek Programma Mensen: dit onderdeel richt zich op betere training, opleiding, mobiliteit en carrièreperspectieven voor onderzoekers uit de private en publieke sector in alle stadia van hun carrière en vormt onder meer de basis voor de voortzetting van het Marie Curie-beurzen programma. Het specifieke programma geeft nadere uitwerking aan de veranderingen ten opzichte van KP6: een verhoogd structurerend effect door cofinanciering van regionale, nationale en internationale programma’s; een groter accent op deelname van industrie en versterking van de internationale dimensie.
Specifiek Programma Capaciteiten: Deze beleidslijn richt zich op het verbeteren van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit van Europa, door het verbeteren van de Europese onderzoeksinfrastructuur, de innovatiecapaciteit van het MKB, de onderzoekssamenwerking met derde landen, het integreren van wetenschap en technologie in de maatschappij en op het stimuleren van het onderzoekspotentieel van convergentieregio’s («economisch zwakkere regio’s») en regionale kennisclusters.
Binnen het onderdeel gericht op het MKB is het vierde artikel 169 project Eurostars opgenomen. Dit betreft een «bottom up» R&D programma voor kennisintensief MKB en vormt een intensivering van de samenwerking tussen het Eureka programma en het EU Kaderprogramma.
Ten aanzien van onderzoeksinfrastructuren is als bijlage een door het European Strategy Forum for Research Infrastructures (ESFRI) opgestelde indicatieve lijst opgenomen van onderzoeksinfrastructuren waaraan behoefte bestaat in de Europese onderzoeksgemeenschap in de komende 10 jaar. Tevens is in een bijlage uitwerking gegeven aan een risico-financierings faciliteit van de Europese Investerings Bank, die door het verkleinen van de risico’s verbonden aan onderzoeksinvesteringen, zou moeten bijdragen aan het aantrekken van private investeringen in R&D.
Specifiek Programma Niet-nucleair onderzoek GCO: richt zich op wetenschappelijke en technologische ondersteuning van het EU beleidsproces, zowel ten behoeve van voorbereiding, als uitvoering en monitoring. De activiteiten liggen in de context van groei, duurzame ontwikkeling en veiligheid, en zullen ook inspelen op de behoefte aan betere regelgeving van de nieuwe Lissabon agenda. De klantgestuurde koers zal worden versterkt.
Er is een aantal onderwerpen die de onderdelen «Samenwerking», «Mensen», en «Capaciteiten» doorsnijden en waarvoor een gecoördineerde aanpak wordt voorzien: internationale samenwerking, betrokkenheid van het MKB, beleidsondersteunde onderzoek, verspreiding en kennisoverdracht, wetenschap in de samenleving en tot slot onderzoeksinfrastructuur (m.n. Capaciteiten en Samenwerking).
De Specifieke Programma’s gaan uit van een grotere mate van externalisatie van de uitvoering, als onderdeel van een algemene strategie van de Commissie t.a.v. (voorziene) managementproblemen door de uitbreiding van EU activiteiten en nieuwe lidstaten. Zo gaat de Commissie uit van de uitvoering van het Marie Curie beurzen programma en de MKB-activiteiten door Uitvoerende Agentschappen. De actie «Levenslange opleiding en loopbaanontwikkeling» zal worden uitgevoerd via medefinanciering van regionale, nationale of internationale programma’s op het gebied van onderzoeksopleiding of loopbaanontwikkeling. De nieuwe activiteiten gericht op stimulering van wetenschappelijke excellentie zullen worden uitgevoerd door een Uitvoerend Agentschap: de European Research Council.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 163 – 173 EG Verdrag, met name artikel 166, lid 3 EG Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: raadpleging, gekwalificeerde meerderheid. Dit raadsbesluit is afhankelijk van de overkoepelende besluitvorming over KP7.
Instelling nieuw Comitologie-comité: T.a.v. het Specifieke programma «Samenwerking» zijn per thema beheerscomité’s ex art. 4 van het Comitologiebesluit voorzien voor de vaststelling van de werkprogramma’s en aanpassing van de budgetverdelingen. T.a.v. het thema «gezondheid» wordt voor onderzoek dat gebruik maakt van menselijke embryo’s en menselijke embryonale stamcellen een regelgevend comité ingesteld. In verband met de beoogde wetenschappelijke autonomie van de European Research Council die wordt ingesteld op basis van het SP Ideeën is een adviescomité voorgesteld voor de vaststelling van het werkprogramma van de ERC.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Europees onderzoek en technologiebeleid is een belangrijke stimulans voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie. Hoewel onderzoek en ontwikkeling primair nationaal ondersteund worden, is EU ondersteuning ter stimulering van grensoverschrijdende samenwerking en internationale excellentie (ook op mondiaal niveau) onmisbaar. Internationale samenwerking en in het bijzonder de ondersteuning hiervan is een noodzaak om vanuit de Lissabon strategie het Europese concurrentievermogen en de kenniseconomie te versterken.
Proportionaliteit: Positief. Het beleid van de Commissie is een aanvulling op nationale initiatieven en tevens gericht op het bereiken van de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek. Het gekozen instrument van een besluit is het geëigende middel om het doel, financiële ondersteuning van het nationale onderzoeken ontwikkelingsbeleid, te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie gaat uit van een verdubbeling van het onderzoeksbudget teneinde de vastgestelde beleidsdoelstellingen te realiseren. Voor de looptijd van 7 jaar (2007–2013) is een budget van € 73 307 miljoen begroot (ca. € 10,5 miljard per jaar). Het betreft hier een substantiële verhoging die gerelateerd is aan een belangrijke uitbreiding van de activiteiten van het Kaderprogramma. Deze middelen zijn als volgt verdeeld (in miljoenen euro’s):
Samenwerking | 44 432 | (61,1%) |
Ideeën | 11 861 | (16,3%) |
Mensen | 7 128 | (9,8%) |
Capaciteiten | 7 486 | (10,3%) |
Niet-nucleaire activiteiten JRC | 1 817 | (2,5%) |
Administratieve uitgaven | PM | (PM,1%) |
Budgetverdeling «Samenwerking» (voor de onderdelen «collaborative research», coördinatie nationaal en Europees onderzoeksbeleid (eranet), Europees beleidsonderzoek, gezamenlijke technologie initiatieven1, artikel 169):
Gezondheid | 8 317 |
Voedsel, Landbouw, Biotechnologie | 2 455 |
ICT | 12 670 |
Nanowetenschappen, nanotechnologie, materialen, nieuwe productietechnologieën | 4 832 |
Energie | 2 931 |
Milieu (incl. klimaatverandering) | 2 535 |
Transport (incl. aeronautics) | 5 940 |
Socio-economische wetenschapen en geesteswetenschappen | 792 |
Veiligheidgerelateerd onderzoek en Ruimtevaart1 | 3 960 |
TOTAAL «Samenwerking» | 44 432 |
1 De thema’s worden in aangepast KP7 voorstel gesplitst; budgetverdeling tussen de 2 thema’s is momenteel onduidelijk.
Budgetverdeling «Capaciteiten»
Onderzoeksinfrastructuur1 | 3 961 |
Onderzoek ten gunste van het MKB2 | 1 901 |
Kennisregio’s | 158 |
Onderzoekspotentieel | 554 |
Wetenschap in de samenleving | 554 |
Activiteiten gericht op Internationale Samenwerking | 358 |
Totaal «Capaciteiten» | 7 486 |
1 Incl. de mogelijkheid voor een bijdrage (Grant) door de Europese Investeringsbank.
2 Inclusief de financiering voor een artikel 169 «Eurostars» voor het kennisintensieve MKB. Dit project is geïnitieerd door het Eureka programma.
Voor de overige onderdelen is geen specifieke budgetverdeling aangegeven.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De activiteiten van KP7 zullen worden gefinancierd op basis van verschillende financieringsmechanismen. Het grootste deel van KP7, de onderzoeksconsortia, gaan uit van het principe van een bijdrage (subsidie) aan de kosten (budget) van een onderzoeksproject. Aanvragers (onderzoekinstellingen, universiteiten, bedrijven en particuliere organisaties) zijn zelf verantwoordelijk voor de financiering van het resterende deel. Ook overheden kunnen deelnemen, binnen het «Samenwerking» bij coördinatie van nationaal en Europees onderzoeksbeleid, binnen «Capaciteiten» bij de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuren van Europees belang en bij de vorming van kennisregio’s.
Er zijn geen directe financiële consequenties voor de (rijks)overheid, tenzij een overheid besluit aan het Kaderprogramma deel te nemen. Mede gezien de gesignaleerde matchingsproblematiek voor kennisinstellingen om deel te nemen aan het Kaderprogramma, kunnen de beoogde extra ontvangsten vanuit het Kaderprogramma mogelijk extra nationale bijdragen vereisen. Tegen de achtergrond van de uiteindelijke budgetallocatie voor KP7 en de (vrije) budgetten die kennisinstellingen nationaal ter beschikking hebben kan bezien worden of handhaving van de positieve «juste retour1 » aanpassing van de Rijksbegroting vereist.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Het KP7 voorstel bevat t.a.v. het onderdeel «Mensen» de intentie om regionale en nationale programma’s nadrukkelijker bij de verlening van individuele beurzen te betrekken, en voorziet net als in KP6 in de mogelijkheid van gezamenlijke uitvoering van nationale en regionale onderzoeksprogramma’s (ERA-net, ERA-net PLUS en artikel 169 EG). In Nederland zijn de betrokken ministeries ten aanzien van de besluitvorming over het openstellen van nationale onderzoeksprogramma’s eerst verantwoordelijk. Organisaties als NWO en SenterNovem zijn belast met de uitvoering van dergelijke programma’s.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Uiterlijk 1 januari 2007 start het Zevende Kaderprogramma.
Consequenties voor ontwikkelingslanden
KP7 zal, net als KP6, openstaan voor deelname van onderzoekers uit alle niet EU-landen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geïndustrialiseerde derde landen die voor deelname een bijdrage zullen betalen en andere derde landen. De Commissie beoogt deelname van derde landen in KP7 via drie wegen te stimuleren in overeenstemming met de Science & Technology overeenkomsten die met de verschillende landen zijn gesloten. Binnen de Specifieke programma’s «Samenwerking»,«Mensen» en «Capaciteiten» wordt hiertoe op verschillende wijzen mogelijkheden geboden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het EU-Kaderprogramma wordt, sinds het Zesde Kaderprogramma, nadrukkelijk gezien als instrument voor de realisering van de Europese Onderzoeksruimte, waarin kennis en menselijk kapitaal vrijelijk kunnen circuleren. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Europese kenniseconomie. Mede op basis van de mid-term evaluatie van het Lissabonproces heeft de Europese Raad (maart 2005) besloten topprioriteit te geven aan de ontwikkeling van de kenniseconomie door maatregelen gericht op versterking van onderzoek, onderwijs en innovatie. Dit streven ligt ook ten grondslag aan het voorstel voor KP7. Concreet draagt KP7 bij aan de Lissabonstrategie door
– het stimuleren van transnationale samenwerking (waaronder ook met derde landen) op het gebied van onderzoek en technologische innovatie;
– het versterken van de industriële basis en de wetenschappelijke kennisbasis;
– het creëren van een excellent en aantrekkelijk onderzoeksklimaat in de Europese Unie.
Deze toegevoegde waarde van de Europese onderzoekprogramma’s wordt in Nederland algemeen onderschreven1 en strookt met de inzet van het kabinet, dat gericht is op versterking van de kenniseconomie. Het Kaderprogramma geeft Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen toegang tot nieuwe kennis van andere Europese partijen. Deelname aan het Kaderprogramma draagt bij aan het vermogen van deze partijen om nieuwe kennisontwikkelingen te doorgronden en tot innovatie te komen.
In toenemende mate bestaat het besef dat innovatie een complex, niet lineair proces is. De architectuur van het Kaderprogramma dient daarop aan te sluiten. Dit vereist een aanpak die zich richt op de gehele kennisketen, van fundamenteel tot meer toepassingsgericht onderzoek. Nederland zal aandringen op voldoende steun aan de verspreiding van onderzoeksresultaten met het oog op benutting van opgedane kennis. De onderzoeksresultaten uit het Kaderprogramma dienen immers een bijdrage te leveren aan duurzame economische groei (nieuwe producten, processen en diensten) en aan het oplossen van maatschappelijke en beleidsvraagstukken in Europa, met evenwichtige aandacht voor de sociale, economische en milieu aspecten daarvan. Nederland zal in dit verband ook pleiten voor voldoende aandacht voor eco-efficiënte innovatie en voor nadere concretisering van de aangekondigde synergie, complementariteit en coördinatie met andere EU-programma’s (zoals de structuurfondsen, de onderwijsprogramma’s en het nieuwe programma voor concurrentievermogen en innovatie, CIP). Voorwaarde is dat synergie en complementariteit met het CIP worden gewaarborgd.
De nu voorgestelde thematische uitwerking van de Specifieke Programma’s vloeit logisch voort uit de overkoepelende tekst in het KP7 besluit. Daarbij past ook dezelfde appreciatie: de voorstellen bieden een goede basis voor behoud, dan wel verbetering van de deelnameresultaten in de vorige Kaderprogramma’s, die tot tevredenheid stemden. In het Zesde Kaderprogramma vloeien door Nederlandse KP deelname meer middelen (6,3%)2 terug dan door Nederland worden afgedragen (5,5%). De wijzigingen die in Raadskader worden overeengekomen ten aanzien van het overkoepelende KP7-besluit, alsook in het te zijner tijd met het EP overeen te komen gemeenschappelijk standpunt, zullen echter ook hun weerslag moeten hebben in de Specifieke Programma’s.
Het kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013) is bij de in te nemen standpunten leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien binnen een reëel constant totaalkader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a op onderzoek en TEN’s moet liggen, en in mindere mate onderwijs.
Ten aanzien van de verschillende Specifieke Programma’s kunnen de volgende aandachtspunten worden benoemd voor de Nederlandse standpuntbepaling:
Het specifieke programma Ideeën (ERC)
Nederland hecht aan een snelle oprichting van een ERC, door middel van een uitvoerend agentschap. In de Raad van 28 november is hiertoe inmiddels besloten. Daarbij is overeengekomen dat tijdens de «mid term» evaluatie bezien zal worden of het uitvoerend agentschap wordt gecontinueerd of omgezet dient te worden in een structuur op basis van artikel 171 van het Verdrag. Dit dient ook het uitgangspunt te zijn in het Specifieke Programma «Ideeën». Nederland verwelkomt de voorgestelde comitologie: deze geeft de Lidstaten de mogelijkheid een standpunt over het jaarlijkse werkprogramma kenbaar te maken, zonder afbreuk te doen aan de beoogde wetenschappelijke autonomie van de ERC. Daarnaast geeft de comitologie, alsmede de aangekondigde verslaglegging aan Raad en EP, de mogelijkheid te beoordelen op welke onderzoeksterreinen de ERC zich begeeft en hoe dit zich verhoudt tot de onderzoeksthema’s in KP7 alsmede hoe de ERC bijdraagt aan een beter Europees onderzoeksklimaat en het oplossen van complexe maatschappelijke vraagstukken op sociaal, economisch en milieugebied.
Het Specifieke Programma Samenwerking: Gezamenlijke technologie initiatieven (JTI)
Nederland hecht aan de JTI’s, die als grootschaligere interventie dan gebruikelijk in voorgaande kaderprogramma’s, gezien kunnen worden als de industriegerichte pendant van de wetenschapsgerichte ERC. Per JTI wordt een Europese strategische onderzoeksagenda op het betreffende terrein opgesteld en door de betrokken partijen uitgevoerd. Nederland waardeert deze initiatieven op basis van de volgende punten:
– Het beleidsmatig belang. Eventuele nadere beoordeling kan plaatsvinden op aspecten als aansluiten op sleutelgebieden.
– Het betreft publiek-private samenwerking voor onderzoek, waarbij sprake is van een zware inspanning van de industrie. Eventuele nadere beoordeling kan plaatsvinden op kansrijkheid van deelname door Nederlands bedrijfsleven.
– De industrie weet zich verzekerd van een EU bijdrage op de betreffende onderdelen.
– Mogelijkheid voor aansluiting van Eureka op KP7 in geval van de initiatieven op het gebied van nano en embedded.
– Gecoördineerde inzet op terreinen waar de EU leidend in kan zijn of blijven.
Ten aanzien van de zes voorgestelde JTI initiatieven bestaat echter, ook nu de specifieke programma’s zijn gepubliceerd, onduidelijkheid over de constructie en financieringsvorm. Geconstateerd kan worden dat de JTI’s onderling sterk verschillen qua aard en samenstelling. Nederland is van mening dat daarom maatwerk geboden is en er verschillen mogelijk moeten zijn in constructie en financieringsvorm. Voorts wijst NL met betrekking tot de financieringsvorm een «common pot» in de strikte betekenis af, en zou per JTI bepaald moeten worden of en hoe nationale cofinanciering dient te worden geregeld.
Het Specifieke Programma Samenwerking: Artikel 169, Era-net, Era-net plus
De vier artikel 169 projecten kunnen door Nederland worden ondersteund, met de kanttekening dat zich bij het onderdeel metrologie zich de moeilijkheid voordoet dat dit niet direct onder één van de 10 thema’s valt, in tegenstelling tot de drie andere 169 initiatieven. Ook hier behoeft de financiële integratie van de nationale onderzoeksprogramma’s nog nadere aandacht.
Nederland ondersteunt de voorgestelde aanpak van coördinatie van nationale onderzoeksprogramma’s. Behalve coördinatie door zgn. ERA-netten, zij het meer ingebed in de thematische onderzoeksprioriteiten, ziet Nederland ook toegevoegde waarde in het ondersteunen van ERA-netten die inmiddels het stadium hebben bereikt van het uitschrijven van gezamenlijke oproepen. Net als bij artikel 169 behoeft ook hier de financiële integratie nog nadere aandacht. Echter, Nederland ondersteunt de gedachte dat alleen ERA-netten die besluiten tot gezamenlijke oproepen en een «common pot», in aanmerking zouden moeten voor een bonus voor de gezamenlijke onderzoeksprogrammering.
Het Specifieke Programma Mensen
Nederland kan, mede in het licht van de recentelijk gevoerde discussie in Raadskader, de voorgestelde uitwerking cofinanciering van regionale, nationale en internationale programma’s gericht op loopbaanontwikkeling van onderzoekers ondersteunen. Nederland zal daarbij aandringen op verdere consultatie van potentiële begunstigde organisaties (zoals in Nederland NWO) en een herinneren aan de criteria van Europese toegevoegde waarde, transparantie en openheid. Voor «Mensen» geldt in KP6 een standaardvergoeding voor Marie Curie onderzoekers, die in de Nederlandse situatie ontoereikend is gebleken. Nederland zal daarom bij de behandeling van dit Specifieke Programma reeds aandringen op aanpassing van de betreffende berekeningsmethode, die echter vermoedelijk pas in het kader van de Regels van Deelname of werkprogramma’s zal worden vastgesteld.
Horizontale kwesties: MKB deelname
Om MKB deelname te stimuleren wordt een algeheel doelstellingspercentage van 15% voor het onderdeel Samenwerking opgenomen in het 7e Kaderprogramma. Daarnaast wordt binnen de verschillende Specifieke Programma’s een strategie, concrete stimuleringsmaatregelen en monitoring vastgesteld met de daarbij behorende doelstellingspercentages waardoor onderscheid gemaakt kan worden in verschillende typen MKB bedrijven. Dit is van belang omdat in de huidige monitoringpraktijk ook bijvoorbeeld projectconsultants meegerekend kunnen worden. Nederland is van mening dat het alleen dient te gaan om MKB dat een R&D behoefte heeft c.q. MKB die zelf R&D uitvoeren. Specifiek binnen het onderdeel «Capaciteiten» zal naast het reguliere MKB programma (zoals voortzetting van het huidige CRAFT en collective research voor het MKB met weinig of geen onderzoekscapaciteit) worden gepleit voor het project Eurostars als een artikel 169 initiatief, vanwege de toegankelijkheid voor kennisintensieve MKB, de bottom-up aanpak, de brug die het slaat tussen onderzoek en markt en de te bereiken synergie tussen het Kaderprogramma en Eureka. Het nieuwe Concurrentievermogen en Innovatie Programma (CIP) zal in meer generieke zin hieraan bijdragen door informatievoorziening richting bedrijven, door het stimuleren van technologie transfer en door het bevorderen van de deelname van het MKB in het 7e Kaderprogramma. De afstemming tussen het CIP en KP7 blijft onverminderd aandachtspunt voor Nederland.
Horizontale kwesties: internationale samenwerking
Nederland ondersteunt het Commissievoorstel om internationale samenwerking, beter dan in KP6, vorm te geven binnen het Specifieke Programma «Samenwerking», binnen de thematische prioriteiten. Nederland zal verwelkomen dat in het Specifieke Programma Capaciteiten in algemene zin de capaciteitsopbouw in derde landen centraal staat, door het aangaan van strategische samenwerkingsrelaties met derde landen die (mede) gericht zijn op het oplossen van specifieke problemen die een globaal karakter hebben en van wederzijds belang zijn. Dit samenwerkingsrelaties moeten vooral bij de verschillende thema’s van het Specifieke Programma «Samenwerking» tot uiting komen. Nederland is geen voorstander van een (te grote) nadruk op inhoudelijke onderzoeksthema’s binnen dit Specifieke Programma, zoals inmiddels in Raadskader hiervoor gepleit. Het compromis ter zake moet t.z.t. ook in het Specifieke Programma tot uitdrukking komen.
Mede op aandringen van Nederland heeft de Commissie bij de behandeling van het KP7-voorstel toegezegd medio 2006 een mededeling te publiceren over een «Global strategy for international cooperation in RTD». Deze mededeling zal de basis kunnen vormen van verdere behandeling van het Specifieke Programma.
Capaciteiten: Onderzoekspotentieel
Het «stimuleren van het onderzoekspotentieel» moet vooral de convergentieregio’s beter in staat stellen deel te nemen in het Kaderprogramma. Nederland zal opnieuw aangeven dat deze activiteit duidelijk onderscheiden moet blijven van het stimuleren van «capacitybuilding» (het opbouwen van nieuwe kennis- en onderzoeksinfrastructuur). Dat laatste is immers de primaire doelstelling van het communautaire cohesiebeleid en activiteiten in dit kader kunnen in de toekomst in de Lidstaten vanuit structuurfondsen worden ondersteund. Onderzoek en innovatie heeft nadrukkelijk de aandacht in de voorstellen voor de «ge-Lissaboniseerde» Structuurfondsen. De basis van het 7e Kaderprogramma dient nadrukkelijk een selectie op basis van wetenschappelijke en technologische excellentie te blijven, waar nodig ondersteund door flankerend beleid als het stimuleren van het onderzoekspotentieel.
Ook bij de voorgestelde kennisregio’s is sprake van een raakvlak met het cohesiebeleid. Specifieke regionale R&D-clusters zouden in beginsel zowel door KP7 als door de Structuurfondsen kunnen worden ondersteund. De criteria, wijze van implementatie en besluitvorming zullen echter wezenlijk verschillen. Net als de Commissie is Nederland voorstander van optimale samenhang en synergie waarbij het van belang is dat de doelstellingen van het Kaderprogramma (het benutten van aanwezige potenties en streven naar excellentie) niet worden vermengd met de doelstellingen van structuurbeleid. Nederland zal blijven aandringen op verduidelijking van de afstemming van beide communautaire acties. Ten aanzien van het voorgestelde flankerend beleid voor achterstandsregio’s als voorgesteld onder «onderzoekspotentieel» zal Nederland zich gematigd positief opstellen.
Net als bij KP6 is de discussie over ethiek, in het bijzonder weer gestart. Een aantal lidstaten is van mening dat onderzoek dat gebruik maakt van menselijk embryonale cellen uitgesloten moeten worden van financiering. Nederland is deze mening niet toegedaan en steunt de inzet van de Commissie voor continuering van de aanpak die onder KP6 goed heeft gewerkt (zoals zorgvuldige procedures met case-by-case beoordeling op ethische aspecten en controlemomenten voor de Lidstaten). Nederland kan zich niet vinden in een verruiming of versoepeling t.a.v. stamcelonderzoek noch in een grotere bevoegdheid voor de Commissie hierbij.
Methoden voor vereenvoudiging en beheer: externalisatie
Nederland zal informeren naar de verdere uitwerking van de voorgestelde externalisatie van de uitvoering van het Kaderprogramma. Daarbij zal Nederland toetsen op een optimale toegankelijkheid voor kleine onderzoeksgroepen en MKB en het niet ontstaan van onnodige bureaucratie en overhead.
Nederland acht een aanzienlijke reductie van de administratieve lasten en verhoging van de gebruikersvriendelijkheid van het meedingen naar en deelname aan het Kaderprogramma noodzakelijk. De Commissie stelt daartoe o.a. wijzigingen in de comitologie voor. Nederland kan de voorgestelde continuering van de beheerscomité’s ondersteunen die met name een taak hebben in het ontwikkelen en vaststellen van werkprogramma’s en beoordelingscriteria en -procedures. Aan het voorstel van de Commissie om te financieren R&D projecten niet langer via comitologie te laten goedkeuren zal echter een juridisch harde voorwaarde voor de Commissie van een adequate informatie- en datavoorziening aan de lidstaten moeten worden verbonden. Nederland kan instemmen met het voorgestelde lichtere adviescomité voor vaststelling van het werkprogramma van de ERC, en het zwaardere regelgevend comité voor onderzoek dat gebruik maakt van embryonale stamcellen.
Fiche 5: Beschikking betreffende het zevende kaderprogramma inzake kernenergie
Titel:
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma dat door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek door middel van eigen acties moet worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks-en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie
– Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het specifiek programma tot uitvoering van het zevende kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie
Datum Raadsdocument: | 28 september 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 12732/05, 12734/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM(2005)444, COM(2005) 445 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | EZ in nauwe samenwerking met VROM en OCW i.o.m. BZ, FIN en BZK |
Behandelingstraject in Brussel:
Gezamelijke Raadswerkgroep Onderzoek/Atoomvraagstukken, Raad voor Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van de voorstellen:
Het huidige zesde kaderprogramma Euratom voor nucleair onderzoek en trainingsactiviteiten (2002–2006) loopt eind 2006 af. Dit fiche behandelt, in vervolg op het eerdere fiche over het voorstel voor het besluit voor het Zevende Kaderprogramma (2007–2011) van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM) als geheel (COM (2205) 19 final van 6 april 2005), de nadere uitwerking van dit voorstel in voorstellen voor de Specifieke Programma’s. Het kader voor deze fiche wordt bepaald door de besluitvorming over het KP7-besluit. In de Raad voor Concurrentievermogen van 28 november 2005 is hierover een «partial general approach» overeengekomen. De besluitvorming hierover zal na het uitbrengen van het EP-standpunt en de besluitvorming over de Financiële Perspectieven medio 2006 worden afgerond.
De looptijd van het meerjaren onderzoeksprogramma voor nucleair onderzoek en trainingsactiviteiten bedraagt 5 jaar, hetgeen overeenkomt met de maximumperiode die het Euratom verdrag toestaat. KP7 Euratom bestaat uit 2 verschillende programmaonderdelen.
Het eerste programmadeel (COM(2005) 444 final) bevat de onderzoekvoorstellen ter uitvoering in het kader van de directe acties door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO, ofwel Joint Research Centre: JRC), het eigen onderzoekcentrum van EU. Het tweede programmadeel (COM(2005) 445 final) de onderzoekvoorstellen voor uitvoering door de nationale onderzoeksinstellingen al dan niet in samenwerking met GCO.
De beide programmadelen omvatten zowel:
a) Kernfusie onderzoek, met als doel de technologie voor de verre toekomst een veilige, duurzame, milieuvriendelijke en economisch haalbare energiebron te ontwikkelen;
b) Onderzoek naar kernsplijting, in casu reactorveiligheid, radioactief afval behandeling en opberging en stralingsbescherming. Het onderzoek heeft tot doel om het veilig gebruik van kernsplijting ten behoeve van elektriciteitsopwekking te bevorderen naast andere toepassingen van straling in de industrie en in de geneeskunde.
Programmaonderdeel 1, COM(2005) 444 final
– Nucleaire activiteiten van het GCO
Het doel hiervan is klantgedreven wetenschappelijke en technische ondersteuning te leveren aan de EU beleidsmakende organen op nucleair gebied en om op de behoeften van de Europese industrie in te spelen. De desbetreffende GCO-activiteiten liggen vooral op de gebieden:
– Radioactief afvalbeheer en de invloed daarvan op het milieu;
– Nucleaire Veiligheid (zowel oude Oost-Europese als toekomstige Westerse kerncentrales);
– Benutting van de onderzoekinfrastructuur, waaronder de Hoge Flux Reactor in Petten;
– Nucleaire voorzieningszekerheid (incl. vermijden van misbruik van nucleair materiaal, inclusief safeguards).
Programmaonderdeel 2 COM(2005) 445 final
– Kernfusie
– ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor)is een internationaal project voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energie uit kernfusie. ITER heeft tot doel de wetenschappelijke en technische haalbaarheid van kernfusie als duurzame energiebron voor de verre toekomst aan te tonen. De achtergrond hiervan is de noodzaak om de energievoorziening binnen Europa op de zeer lange termijn (na meer dan 50 jaar) zeker te stellen bij een te verwachten continuering van de economische groei. Wereldwijd is er vanuit het oogpunt van de toekomstige energievoorziening een grote belangstelling en steun voor de realisatie van ITER ontstaan. Na langdurige onderhandelingen is op 28 juni 2005 door de zes ITER partners (de Verenigde Staten, Japan, China, Rusland, Zuid-Korea en de EU) besloten ITER te vestigen in Cadarache (Frankrijk). De internationale onderhandelingen zullen voor 1 juli 2006 worden afgerond. De Commissie zal daartoe op korte termijn nog een voorstel doen aan de Raad voor een internationale overeenkomst.
De belangrijkste thematische activiteiten op het terrein van kernfusie betreffen:
– de bouw van ITER;
– onderzoek en ontwikkeling ter voorbereiding van ITER;
– technologie-activiteiten ter voorbereiding van de DEMO energiecentrale (gericht op het ontwikkelen en testen van materialen voor een kernfusiecentrale)
– onderzoeks- en ontwikkeling activiteiten voor de lange termijn
– Kernsplijting en stralingsbescherming
Binnen de EU wordt een derde van alle elektriciteit door middel van kernenergie opgewekt. Kernenergie levert daarmee van alle brandstoffen de grootste bijdrage aan de elektriciteitsvoorziening. Er wordt groot belang gehecht zowel aan een voortdurende verbetering van de veiligheidsstandaards van bestaande centrales, aan de ontwikkeling van innovatieve, efficiënte en uiterst veilige nieuwe reactorontwerpen, naast de verdere benutting van straling en radio-isotopen in de industrie en de gezondheidszorg.
Radioactief afvalopslag en -beheer wordt als één van de kernthema’s voor onderzoek onder KP7 beschouwd. Een belangrijke onderzoeksactiviteit betreft geologische opberging. Een verwante veelbelovende onderzoekslijn is die van «Partitioning and Transmutatie» (P&T), dat erop gericht is om langlevende radionucliden (transuranium elementen en langlevende splijtingsproducten) uit het radioactieve afval in de vorm van bestraalde splijtstof af te scheiden (partitioning) en deze langlevende radionucliden vervolgens door bestraling met neutronen en/of protonen in speciale reactoren om te zetten in radionucliden met een kortere halveringstijd (transmutatie).
Doel van het onderzoek aan de reactorsystemen is om de veilige bedrijfsvoering van de bestaande nucleaire installaties te garanderen, ten einde een bijdrage te leveren aan de voorzieningszekerheid en de vermindering van het klimaatprobleem, naast het onderzoeken van potentieel aan meer geavanceerde technologie, die kan bijdrage aan nog veiliger, zuiniger en economischer toepassing van kernenergie, in de vorm van duurzame kernenergie.
Het stralingsbeschermingsonderzoek is erop gericht om de standaards op het gebied van straling te handhaven en te verbeteren, met name op het gebied van de lage doses en van de medische toepassingen.
Speciale aandacht gaat uit naar een betere benutting van de onderzoekinfrastructuur, die voor het voormelde onderzoek nodig is.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 7 Euratom.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met eenparigheid, advies EP. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007–2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. (Voor de uitvoering van dit Specifieke Programma zal de Commissie worden bijgestaan door een raadgevend comité, dat afhankelijk van de agenda in samenstelling kan variëren. Wat kernsplijtsingsaspecten betreft zijn de samenstelling en de interne regels en procedures van dit comité vastgelegd in Besluit 84/338/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 29 juni 1984; wat kernfusie-aspecten in het besluit van de Raad van 16 december 1980 inzake de oprichting van het raadgevend comité voor het fusieprogramma zoals gewijzigd bij Besluit 2005/336/Euratom van de Raad van 18 april 2005).
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Europees onderzoek en technologiebeleid is een belangrijke stimulans voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie. Hoewel onderzoek en ontwikkeling primair nationaal ondersteund worden, is EU ondersteuning ter stimulering van grensoverschrijdende samenwerking en internationale excellentie (ook op mondiaal niveau) onmisbaar. Internationale samenwerking en in het bijzonder de ondersteuning hiervan is een noodzaak om vanuit de Lissabon strategie het Europese concurrentievermogen en de kenniseconomie te versterken.
Proportionaliteit: Positief. Het beleid van de Commissie is een aanvulling op nationale initiatieven en tevens gericht op het bereiken van de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek. Het gekozen instrument van een besluit is het geëigende middel om het doel, financiële ondersteuning van het nationale onderzoeken ontwikkelingsbeleid, te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie gaat uit van ruim een verdubbeling van het onderzoeksbudget om de vastgestelde doelstellingen te bereiken. Voor de looptijd van 5 jaar (2007–2011) is een budget van € 3 119 miljoen begroot. Deze middelen zijn als volgt verdeeld:
(a) Kernfusie research | 2 159 mln |
(b) Kernsplijting en Stralingsbescherming | 394 mln |
(c) Nucleaire Activiteiten van het GCO/JRC | 539 mln |
(d) Administratieve uitgaven | 27 mln |
Ook worden volgens het Commissievoorstel middelen gereserveerd voor de rest van de periode van de toekomstige Financiële Perspectieven (2007–2013). Het juiste totale bedrag is echter niet duidelijk opgenomen in het voorstel.
Over verlenging van het programma en inzet van deze middelen moet te zijner tijd een beslissing worden genomen. Voor de gehele periode van de Financiële Perspectieven gaat het dus om € 4 773 miljoen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De activiteiten van KP7 zullen worden gefinancierd op basis van verschillende financieringsmechanismen:
De eerste categorie zal zijn gebaseerd op calls for proposals. Dit geldt voor de Samenwerkingsprojecten (inclusief Integrated Projects), Excellente Netwerken, coördinatie en ondersteunende acties en acties om menskracht te ontwikkelen en mobiliteit te bevorderen.
Een tweede categorie zal zijn gebaseerd op Raadsbesluiten. Dit betreft enerzijds Gezamenlijke Ondernemingen, waarvoor een financiële bijdrage van de Gemeenschap kan worden verkregen op basis van de artikelen 45–51, Hoofdstuk 5 van Titel II van het Euratom Verdrag, anderzijds voor nieuwe infrastructuren van Europees belang (inclusief Integrated Infrastructure Initiatives, I3)
Het grootste deel van KP7, de onderzoeksconsortia, gaan uit van het principe van een bijdrage (subsidie) aan de kosten (budget) van een onderzoeksproject. Aanvragers (onderzoekinstellingen, universiteiten, bedrijven en particuliere organisaties) zijn zelf verantwoordelijk voor de financiering van het resterende deel. Deelname van overheden hierin is niet vereist, en er zijn daarom geen directe financiële consequenties voor de (rijks)overheid, tenzij een betrokken overheid daar zelf toe zou besluiten.
Met betrekking tot de bouw van ITER gaat de Commissie ervan uit dat de Gemeenschapsbijdrage niet meer zal bedragen dan de al voorziene 40% van de geschatte kosten voor de bouw van ITER. De toekomstige Gemeenschapsbijdrage zal de reeds getroffen voorzieningen voor fusie in het huidige zesde Kaderprogramma (het zogenaamde «accompanying programme») respecteren. Indien dit niet gebeurt zal de kennisbasis voor de bouw en exploitatie van ITER in gevaar komen. Een eventueel financieringstekort dient opgevangen te worden door vrijwillige, additionele bijdragen van de deelnemende landen, en mogelijke additionele partijen (er bestaat belangstelling om tot ITER toe te treden bij Brazilië, India). Dit zal afhangen van de nog goed te keuren begroting van het zevende Kaderprogramma.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan instemmen met de huidige teksten over KP7 Euratom kernsplijtingonderzoek. Hetzelfde geldt voor KP7 Euratom kernfusieprogramma, met dien verstande dat de financiële consequenties van de uitkomst van de ITER-onderhandelingen nog van invloed kunnen zijn op de inhoud van het onderzoeksprogramma. Hangende de onderhandelingen over de Financiële perspectieven 2007–2013 heeft Nederland een voorbehoud over de totale financiën van het programma of onderdelen daarvan. Hierbij geldt echter dat de stijging in categorie 1a, in geen verhouding staat tot de gehanteerde uitgangspunten van subsidiariteit, proportionaliteit en toegevoegde waarde.
Nederland zal ten aanzien van het budget voor de jaren 2012 en 2013 de Commissie om opheldering vragen. Het belang van KP7 Euratom voor Nederland houdt verband met de Nederlandse nucleaire onderzoeksinfrastructuur, d.w.z. zowel het kernsplijtingsonderzoek als het kernfusieonderzoek.
Wat betreft het kernsplijtingsonderzoek bestaat deze uit de instituten Nuclear Research and Consultancy Group (NRG, voormalig ECN), Reactor Instituut Delft (RID, het voormalig Interfacultair Reactor Instituut, IRI), naast een aantal universitaire onderzoeksgroepen. Daarnaast is grenzend aan het ECN-terrein in Petten een GCO-instituut gehuisvest, het Instituut voor Energie. Op het GCO-terrein staat de Hoge Flux Reactor (HFR), waarvan GCO de eigenaar is. NRG is de vergunninghouder van HFR.
De inkomsten voor HFR uit het lopende KP6 zijn laag. Daarom zijn er thans onderhandelingen gaande tussen Nederland en Euratom over een nieuwe toekomstige financieringsvorm voor HFR, zijnde een Joint Undertaking (incl. KP7), waarin naast Euratom ook andere landen financieel kunnen participeren. Het KP7 Euratomvoorstel over de directe actielijn (COM 444) bevat passages die de mogelijke speelruimte van Euratom voor een stuk EU-financiering faciliteren.
Van belang is voorts dat Nederland en met name NRG bij de acquisitie van projectmiddelen uit KP6 Euratom op de derde plaats eindigde (na Frankrijk en Duitsland). Daar het kernsplijtingonderzoek in KP7 Euratom op veel terreinen te zien is als een voortzetting van KP6 Euratom, is het voor Nederland van belang dat de voorliggende teksten niet (te veel) gewijzigd worden.
Het Nederlandse kernfusieonderzoek vindt voornamelijk plaats bij het FOM-instituut voor Plasmafysica «Rijnhuizen». Enig materialenonderzoek ten behoeve van ITER wordt uitgevoerd door NRG met behulp van de HFR. Het is voor dit onderzoek van groot belang dat de toekomstige Gemeenschapsbijdrage de reeds getroffen voorzieningen voor fusie in het huidige zesde Kaderprogramma (het zogenaamde «accompanying programme») zal respecteren.
De in KP6 geïntroduceerde instrumenten zoals geïntegreerde projecten en excellente netwerken hebben bijgedragen aan een toegenomen samenwerking en netwerkverbindingen tussen diverse onderzoeksinstituten in verschillende lidstaten. Het is dan ook goed om te constateren dat deze instrumenten in KP7 in stand gebleven zijn. In dit opzicht is het oordeel niet anders dan dat voor de niet-nucleaire onderdelen van KP7.
Ook op nucleair terrein o.a. in de Coördinatie Commissie van de Europese Commissie op het gebied van splijting (CCE-Fission) een discussie gaande over de oprichting van zgn. Technologie Platforms, fora van stakeholders uit de industrie, research, beleidsmakers en regelgevers. Deze kunnen leiden tot lange termijn strategische onderzoeksprogramma’s. Het gaat hierbij om kernsplijtingswetenschap en technologie, geologische berging van radioactief afval, stralingsbescherming en volgende generatie reactorconcepten.
Belang van Kernfusie voor Nederland
Voor Nederland – als relatief kleine speler met niettemin kwalitatief hoogstaand onderzoek op enkele deelterreinen van het kernfusieonderzoek – is het van groot belang dat ITER gebouwd wordt omdat het Nederlandse kernfusie onderzoeksprogramma voor een groot deel afgestemd is op ITER. Voor de Nederlandse industrie, die zich al georganiseerd heeft in een consortium om mee te bieden op ITER contracten, resulteert dit in kansen om een rol te spelen in de ontwikkeling van zeer geavanceerde technologie.
Fiche 6: Mededeling over het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Titel:
Mededeling van de Commissie: Vereenvoudiging en betere regelgeving bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Datum Raadsdocument: | 21 oktober 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 13 494/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM (2005) 509 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | LNV i.o.m. BZ, EZ, FIN, JUST, VROM, BZK, V&W |
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Horizontale Landbouwvraagstukken, CSA, Landbouw -en Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In aansluiting op de vereenvoudigings-initiatieven van de Raad voor Concurrentievermogen in 2004 heeft de Landbouw- en Visserijraad van december 2004 de Commissie verzocht om voorstellen te doen voor vereenvoudiging van de landbouwwetgeving. De Commissie zegde toe in oktober 2005 een discussiestuk te doen uitgaan. Met onderhavige mededeling voldoet de Commissie aan deze toezegging.
In de mededeling geeft de Commissie aan dat het primair gaat om technische vereenvoudiging en niet in eerste instantie om beleidswijzigingen. De Commissie stelt niettemin dat sommige acties gerelateerd kunnen zijn aan beleidswijzigingen.
Ten aanzien van technische vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) zijn acties voorzien op het gebied van:
– opschonen van regels;
– introductie van één enkele marktordening voor het klassieke marktbeleid (samenvoegen van 21 gemeenschappelijke markt-ordeningen tot 1 enkele marktordening);
– berekening van administratieve lasten;
– vereenvoudiging van regels voor staatssteun;
– uitwisseling van best practices.
De Commissie kondigt onder andere de volgende (deels al lopende) beleidsgerelateerde acties aan:
– hervorming van de suikersector;
– vereenvoudigingen in het kader van biologische landbouw, kwaliteitsbeleid, vers & verwerkt fruit en groenten;
– vereenvoudigingen in het kader van de evaluatie van de recente GLB-hervorming (Single Payment Scheme);
– de review van de gemeenschappelijke marktordening m.b.t. wijn;
– impact assessments en evaluatie van GLB-maatregelen.
In de mededeling kondigt de Commissie aan in 2006 met een actieplan te zullen komen. Daarnaast zal consultatie van belanghebbenden plaats vinden.
Doel van de te nemen acties is het identificeren en wegnemen van onnodige lasten. Een beter begrip van- en inzicht in de regelgeving moet leiden tot vereenvoudigde toepassing met bijbehorende instrumenten. Voor zowel de Commissie, als de lidstaten en de ondernemers wordt lastenverlichting nagestreefd zonder concessies te doen aan efficiënte en effectieve controle.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling.
Subsidiariteit: strikt genomen n.v.t., want het betreft een mededeling. Voor zover het geen exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft kan evenwel worden opgemerkt dat het oordeel over subsidiariteit positief is. Aangezien de huidige landbouw-wetgeving communautair is vastgesteld, is het logisch dat ook de vereenvoudiging/verbetering hiervan op communautair niveau geschiedt.
Proportionaliteit: dit kan pas beoordeeld worden wanneer er concrete wet- en regelgeving voor vereenvoudiging/verbetering wordt voorgesteld. De Commissie streeft voornamelijk een technische vereenvoudiging na waarbij onderliggend beleid gehandhaafd blijft en de reikwijdte van de mogelijk te vereenvoudigen regelingen vooralsnog niet zal wijzigen. Voor wat betreft de beleidsmatige vereenvoudiging zal Nederland de proportionaliteit beoordelen als de Commissie met concrete voorstellen komt.
Consequenties voor de EU-begroting:
Strikt genomen niet van toepassing. De in deze mededeling aangekondigde acties voor vereenvoudiging kunnen op termijn leiden tot gevolgen (beperkte besparingen) voor de EU-begroting indien specifieke vereenvoudigingen daadwerkelijk worden doorgevoerd.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Betere regelgeving en vereenvoudiging van het GLB wordt uitgewerkt in separate onderdelen waarbij administratieve lastenverlichting voor zowel de nationale overheden als de ondernemers een expliciet doel is.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan de mededeling op hoofdlijnen steunen. Vereenvoudiging van weten regelgeving is een van de speerpunten van het Nederlandse beleid. Het terugdringen van de administratieve lasten (de kosten voor de ondernemers om te voldoen aan de informatieverplichtingen) staat daarbij centraal.
Het is positief dat de Commissie nu over gaat tot het nemen van actie. De inzet van de Commissie lijkt echter niet zeer ambitieus te zijn. De Commissie benadrukt regelmatig dat de vereenvoudiging van het GLB een uitermate complex proces is met onderling grote verschillen tussen de lidstaten. Nederland zal zich ervoor inzetten dat concrete resultaten worden bereikt. Nederland pleit ervoor om op korte termijn op technische niveau (raadswerkgroepen) daad-werkelijk aan de slag te gaan.
Nederland heeft de volgende kanttekeningen bij de mededeling:
De administratieve lasten verlichting wordt in de mededeling door de Commissie niet expliciet als haar medeverantwoordelijkheid gezien. Administratieve lasten worden in algemene zin op niveau van de lidstaten zelf veroorzaakt. EU-regelgeving heeft echter ook een directe en aanzienlijke invloed op de hoogte van de admini-stratieve lasten, reden waarom Nederland bij de Commissie blijft benadrukken dat vereenvoudiging mede voor de ondernemers tot werkelijke verlichting van lasten moet leiden.
Onderhavige mededeling past in de EU-brede actie voor vereenvoudiging van de Commissie. Een tweede mededeling COM 2005(535) verscheen op 26 oktober ’05, »Implementing the Community Lisbon Programme: a strategy for the simplification of the regulatory environment». Afstemming en koppeling tussen beide Mededelingen en toezien op consistentie verdient speciale aandacht.
Nederland heeft wel enige reserveringen bij de beperking tot «puur» technische vereenvoudiging. Vraagtekens worden geplaatst bij de «juridische» benadering die de Commissie hanteert. Heldere en meer harmonieuze teksten, samenvoegingen van regelingen en het wegsnijden van «dood hout» wordt door Nederland niet voldoende geacht. Beleidsgerelateerde acties dienen te worden meegenomen in het vereenvoudigingproces. Concrete resultaten in termen van verminderde lasten voor de ondernemers moeten mede het gewenste resultaat zijn. Integratie van verschillende beleidsterreinen, bijvoor-beeld gezondheid, milieu, zou dan ook een aandachtspunt kunnen zijn van een dergelijke herijking, waarbij niet alleen naar lasten maar ook naar baten wordt gekeken. Uiteraard zijn beginselen als subsidiariteit en proportionaliteit hierbij van belang.
Het samenvoegen van 21 Gemeenschappelijke Marktordeningen tot één enkele Marktordening, zou mogelijk kunnen leiden tot nog complexere regelgeving. Studie daarop is noodzakelijk. Pas in de loop van 2006 en na concrete voorstellen van de Commissie kan blijken wat er mogelijk is.
Nederland wil bewerkstelligen dat de Commissie voor zichzelf concrete doelstellingen/streefgetallen opneemt om de reductie van de administratieve lasten inzichtelijk te maken (e.e.a. vergelijkbaar met de Nederlandse taakstelling 25% verlichting in 3 jaar).
De door de Commissie gewenste uitwisseling van «best practises and lessons learned» wordt toegejuicht door Nederland
Fiche 7: Mededeling over i2010 en digitale bibliotheken
Titel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – i2010: Digitale bibliotheken
Datum Raadsdocument: | 7 oktober 2005 |
Nr. Raadsdocument: | 12981/05 |
Nr. Commissiedocument: | COM (2005) 465 |
Eerstverantwoordelijk ministerie: | OCW i.o.m. BZK, FIN, EZ, BZ |
Behandelingstraject in Brussel: Comité Culturele Zaken, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Zes Europese staats- en regeringsleiders (Frankrijk, Polen, Duitsland, Italië, Spanje en Hongarije) hebben voorgesteld een virtuele bibliotheek te creëren waarin de Europese papieren collecties van boeken en tijdschriften en ook audio-visuele collecties digitaal beter toegankelijk worden gemaakt. De Commissie heeft dit initiatief omarmd en een globale opzet gemaakt voor het onderdeel cultureel erfgoed (in 2006 komt de Commissie met een mededeling over wetenschappelijke informatie). De Commissie heeft in de i2010 mededeling (COM 229) over de nieuwe Europese ICT-agenda een aantal ICT-initiatieven genoemd die als visitekaartje (de zgn. «flagship initiatives») dienen, waaronder digitale bibliotheken.
Het gaat om Europees cultureel en wetenschappelijk erfgoed zoals opgeslagen in de nationale bibliotheken van de lidstaten in het Internet tijdperk. Daarvoor geldt: wat niet digitaal toegankelijk is zal op termijn moeilijker zichtbaar en toegankelijk worden. Het doel is digitale ontsluiting van erfgoed dat toegevoegde waarde heeft voor wetenschap, onderwijs etc. Hierbij moeten het gebruiksgemak en de aantrekkelijkheid van multimediabronnen worden verbeterd.
Daarnaast speelt dat het digitale aanbod van wetenschappelijk en cultureel erfgoed steeds sterker wordt overheerst door betere toegankelijkheid van Anglo-Amerikaanse collecties. Naar de mening van de Europese nationale bibliotheken dreigt deze dominantie het aanbod van de anderstalige Europese collecties te overvleugelen. In het belang van de culturele identiteit van de niet Engelstalige Europeanen is het gewenst dat snel een goed ontsloten digitaal aanbod uit de nationale bibliotheken wordt gerealiseerd dat de digitalisering van Google in de VS en het VK aankan.
De mededeling analyseert de culturele en economische potentie van European Digital Libraries binnen i2010; «online» toegankelijkheid, digitaliseren van collecties en behoud en opslag van gedigitaliseerd materiaal. In het voorstel wordt de strategie hiervoor uiteen gezet, zonder overigens met concrete voorstellen te komen. In 2006 zou de Commissie een online consultatie willen organiseren en een High Level Group willen instellen. Tevens wil de Commissie in 2006 een voorstel doen voor een aanbeveling over digitalisering. In de Mededeling stelt de Commissie onder meer voor een aantal concrete onderzoeksactiviteiten op het gebied van digitalisering van culturele inhoud te ondersteunen in het Zevende Kaderprogramma (2007–2013), en noemt daarbij een netwerk van «Centres of Competence» op het terrein van digitalisering van culturele inhoud en digitale conservering. Daarnaast wil zij input ontvangen over gerelateerde initiatieven zoals auteursrecht (2006) en actualisering van het «Lund actieplan» dat gaat over Europese coördinatie t.a.v. gedigitaliseerd erfgoed. Tot slot wil de Commissie in de komende jaren de vorderingen van nationale bibliotheken op het gebied van digitalisering ondersteunen en aanmoedigen.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. betreft een mededeling.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: In strikte zin niet van toepassing, want betreft een mededeling. Als getoetst zou worden zou dit positief uitvallen. Voor digitalisering op deze schaal zijn nationale technische en procedurele standaarden onvoldoende. Een Europese aanpak moet voorkomen dat uiteenlopend nationaal beleid op de punten van de technische/procedurele afspraken over de infrastructuur (netwerken, hardware, programmatuur, zoeksystemen) leidt tot incompatibiliteit van systemen: standaardisatie voorkomt het ontstaan van ICT eilandoplossingen en fragmentatie van de Europese markt.
Proportionaliteit: In strikte zin niet van toepassing, want betreft een mededeling. Als getoetst zou worden zou dit positief uitvallen. Het gaat om een belangrijk en omvangrijk probleem. Zonder een substantiële systematische digitaliseringstrategie worden grote delen van het kostbare Europese culturele en wetenschappelijke erfgoed ontoegankelijk.
Consequenties voor de EU-begroting:
De voorstellen worden gefinancierd uit bestaande communautaire programma’s als eContent plus en het 6de (€ 36 miljoen) en het 7de Kaderprogramma (KP6 en KP7, onderzoek betreffende digitalisering, digitaal behoud en toegankelijkheid en Centres of Competences). Nadere details over de financiële enveloppe ontbreken. Tot slot wil de Commissie € 60 miljoen reserveren in eContentplus (2005–2008). De kosten van de nieuwe onderzoeksactiviteiten binnen KP7 zijn door de Commissie niet nader uitgewerkt (zie verder onder Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling.
De cofinanciering wordt niet gebruikt voor digitaliseren van erfgoed. Cofinanciering wordt als volgt voorgesteld: € 36 miljoen voor onderzoek naar nieuwe technologie, € 20 miljoen in verband met de toegankelijkheid wat het gedigitaliseerde materiaal en € 14 voor het duurzaam behoud om te zorgen dat investeringen die zijn gedaan in het digitaliseren niet voor niets zijn geweest. Dat betekent dat het materiaal ook daadwerkelijk behouden blijft als de aanleiding voor digitalisering eenmalig is.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het deel betreffende European Digital Libraries binnen I2010 sluit aan bij het digitaliseringsbeleid van de Nederlandse regering. Financiering past binnen bestaande nationale programma’s. Per jaar is door OCW o.a. € 400 000 beschikbaar voor zogenaamde «Lund proces» en € 2 miljoen in 2005: € 4 in 2006, € 9 miljoen in 2007, € 9 miljoen in 2008 voor het digitaliseringsbeleid van erfgoed waar het initiatief van European Digital Libraries op zou kunnen aansluiten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Eventuele stroomlijning van beleidsuitvoering t.a.v digitalisering van cultureel erfgoed.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Betere digitale toegankelijkheid zal ook ten goede komen aan de ontwikkelingslanden (vooral de niet-Engelstalige).
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland ondersteunt het initiatief waarin cultureel erfgoed digitaal toegankelijk gemaakt wordt. Coördinatie dient in het initiatief centraal te staan. Het project moet logisch aansluiten bij bestaande initiatieven zoals de vervolgactie in het kader van de LUND principes.
Nederland is actief in de National Representative Group (NRG) dat een Dynamic Action Plan over coördinatie van standaarden en beleid ten aanzien van cultureel erfgoed afspreekt. Binnenkort gaat een digitaliseringsproject Michael+ van start waarin 16 lidstaten samenwerken aan digitalisering. Dit project waar de Koninklijke Bibliotheek (KB) in participeert, sluit aan op het Nederlandse beleid. De KB is in Europa actief als het gaat om digitaliseringprojecten. Een High Level Expert Group is in oprichting waar een breed online enquête-onderzoek naar nationale digitaliserings- en conserveringsstrategieën is inmiddels gestart.
Het digitaal toegankelijk maken van bibliotheken kan nationaal worden uitgevoerd door de werkgroep digitalisering. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van erfgoed-instellingen die een bijdrage leveren aan de nationale infrastructuur op het gebied van digitalisering. Deze werkgroep stemt standaarden af en implementeert Europese standaarden voortkomend uit NRG.
Nederland heeft het voornemen voor ICT-onderzoek op hoofdlijnen ondersteund. Verder heeft Nederland het kader van het voorstel van de Commissie voor het Zevende Kaderprogramma gewezen op het belang van digitalisering van wetenschappelijke gegevens en collecties (binnen het thema ICT) en het opnemen van digitale collecties als onderdeel van de wetenschappelijke infrastructuur (bij het onderdeel infrastructuur).
Ten aanzien van het Zevende kaderprogramma is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007–2013) leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien binnen een reëel constant totaalkader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van mogelijke intensiveringen binnen categorie 1a op onderzoek en TEN’s moet liggen, en in mindere mate onderwijs.
Het kabinet stelt echter ook dat het voorgestelde budget in de categorie 1a in geen verhouding stond tot de gehanteerde uitgangspunten van subsidiariteit, proportionaliteit en toegevoegde waarde. Besluitvorming over de beschikbare middelen voor het Zevende Kaderprogramma in Raadskader is pas aan de orde als er een akkoord is over de nieuwe Financiële Perspectieven, dus op zijn vroegst begin 2006 te voorzien. Daarna zal de Raad zich nog definitief uitspreken over de inhoud van 7e Kaderprogramma en de daarbij horende Specifieke Programma’s. Nederland zal in dit kader zijn standpunt bepalen over de in de voorliggende Mededeling voorgestelde onderzoeksactiviteiten op het terrein van digitalisering van culturele inhoud en digitale conservering.
De genoemde oproep voor «Centres of Competence» zal deel moeten uitmaken van het Commissievoorstel voor het werkprogramma voor ICT onderzoeksactiviteiten, waarover Nederland zich dan (medio 2007) via de nog te bepalen comitologie voor 7e Kaderprogramma zal kunnen uitspreken. Nederland gaat er van uit dat de resultaten van de on-line consultatie bij de verdere uitwerking van 7e Kaderprogramma zullen worden betrokken, en ziet met belangstelling de resultaten hiervan tegemoet.
Nederland verwelkomt de aandacht voor de activiteiten van de Koninklijke Bibliotheek in deze mededeling en de aankondiging om in 2006 een Mededeling uit te brengen over de toegankelijkheid van wetenschappelijke informatie, in het bijzonder gericht op digitale informatie.
Het betreft de volgende documenten:
• Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en door de Europese Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013), (COM 119). Dit is het eigenlijke KP7-voorstel dat de verschillende onderdelen en het daaraan gekoppelde budget beschrijft.
• Het Commissie werkdocument «Vereenvoudiging in het zevende Kaderprogramma» dat weergeeft hoe de Commissie van plan is de deelname aan het programma te vergemakkelijken door versimpeling en verbetering van de procedures.
• Het Commissie werkdocument «Impact assessment en ex ante evaluatie», dat een onderbouwing geeft voor het voorstel in termen van verwachte effecten van het zevende kaderprogramma.
• Mededeling van de Europese Commissie: «Bouwen aan de Europese Onderzoeksruimte (EOR) van kennis voor groei. Het beleid van de Commissie richt zich op de driehoek onderzoek, onderwijs en innovatie. Het Kaderprogramma is daarbij complementair aan de nieuwe generatie onderwijs- en trainingsprogramma’s dat gericht is op »Levenslang leren« met effecten op het universitaire onderwijs en de opleiding van onderzoekers. Ook is het Kaderprogramma complementair aan voorstellen voor nieuwe Structuur- en Cohesiefondsen, waarin onderzoek en innovatie prioritair is opgenomen, en het nieuwe programma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP: Competitiveness and Innovation Framework Programme 2007–2013, zie separaat BNC-fiche). Het CIP zal onder meer gericht zijn op de bevordering van de inschakeling van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in KP7.
De tien thematische prioriteiten zijn 1) Gezondheid, 2) Voedsel, landbouw, biotechnologie, 3) ICT, 4) Nanowetenschappen, nanotechnolgoie, materialen en nieuwe productie technologieën, 5) Energie, 6) Milieu (incl. klimaatverandering), 7) Transport (incl. aeronautics), 8) Socio-economische wetenschappen en geesteswetenschappen, 9) Ruimtevaart en 10) veiligheids gerelateerd onderzoek.
De voorgestelde gezamenlijke technologie initiatieven alsook de artikel 169 projecten worden via aparte Raadsbesluiten goedgekeurd.
Nederlands kompas voor de Europese onderzoeksruimte. Strategisch kader voor de internationalisering van het onderzoeks- en innovatiebeleid, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) januari 2004 (AWT-advies 57), blz. 26. (Kabinetsreactie ATW advies TK 29 388, d.d. 21 juli 2004). Ook de SER onderschrijft deze positie in haar advies Met Europa meer groei Commissie Sociaal-economische Deskundigen Sociaal Economische Raad, mei 2004, blz. 184.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22112-412.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.