Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 22112 nr. 3622 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 22112 nr. 3622 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Verordening certificeringskader voor koolstofverwijdering (Kamerstuk 22 112, nr. 3618)
Fiche: Mededeling beleidskader bioplastics (Kamerstuk 22 112, nr. 3619)
Fiche: Verordening inzake Verpakkingen en Verpakkingsafval (Kamerstuk 22 112, nr. 3620)
Fiche: Mededeling EU dronestrategie 2.0 (Kamerstuk 22 112, nr. 3621)
Fiche: Wijziging Gemeenschapsmodellenverordening en Herschikking Modellenrichtlijn
Fiche: Mededeling EU mondiale gezondheidsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3623)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
a) Titel voorstel
(1) Voorstel voor een Verordening van het Europese Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie;
(2) Voorstel voor een Richtlijn van het Europese Parlement en de Raad inzake de rechtsbescherming van modellen (herschikking)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
28 november 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM (2022) 666 en COM (2022) 667
d) EUR-Lex
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2022) 368 en SEC (2022) 422
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
h) Rechtsbasis
Artikel 118 lid 1 (Verordening) en artikel 114 lid 1 (Richtlijn) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
De voorstellen omvat een aanpassing van twee verordeningen1 op het gebied van het modellenrecht en een herschikking van de Richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen.2 Met een modelrecht is het mogelijk om de uiterlijke kenmerken van een product te beschermen. De visuele aspecten van een product, zoals de vorm, kleur of het materiaal, zijn belangrijke kenmerken. Dergelijke kenmerken zijn van invloed op de keuzes van consumenten en bieden daarmee een belangrijk concurrentievoordeel. Een modelrecht is vijf jaar geldig en kan steeds met vijf jaar worden verlengd, tot maximaal 25 jaar. Het is mogelijk om zowel op Europees als nationaal niveau (of in het geval van Nederland regionaal niveau) modelbescherming te verkrijgen.3 In de Richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen (hierna: de Richtlijn) zijn regels vervat die zien op de nationale/regionale modellenstelsels. In Nederland is het mogelijk om een model te beschermen door middel van registratie bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (hierna: BBIE) met gelding in de gehele Benelux. De Gemeenschapsmodellen-verordening4 (hierna: de Verordening) ziet op EU-brede bescherming door middel van een Gemeenschapsmodel. Op basis van de Gemeenschapsmodellenverordening kan een model beschermd worden voor de gehele EU bij het Bureau voor de intellectuele eigendom van de Europese Unie (hierna: EUIPO).
Met de voorstellen beoogt de Commissie het Europese en de nationale/regionale modellenstelsels te verbeteren aan de hand van drie doelstellingen, die op zowel de Verordening als de Richtlijn van toepassing zijn. Ten eerste, het moderniseren van de modellenstelsels door deze toegankelijker, doeltreffender en betaalbaarder te maken. Ten tweede, het vergroten van de complementariteit en onderlinge samenhang tussen de Europese en nationale/regionale modellenstelsels; en ten derde, harmonisatie van belangrijke aspecten van het modelsysteem, zoals op het gebied van vervangingsonderdelen.
Ten behoeve van doelstelling één, worden in zowel de Verordening als de Richtlijn de volgende wijzigingen doorgevoerd. Om beide modellenstelsels toekomstbestendiger te maken, worden de definities van wat onder modelbescherming kan vallen verduidelijkt en uitgebreid naar geanimeerde modellen en grafische gebruikersinterfaces. Daarnaast wordt expliciet opgenomen dat alleen modelbescherming wordt verleend voor de kenmerken die in de aanvraag voldoende zichtbaar zijn weergegeven. Tevens wordt het mogelijk om aanvragen voor dynamische 3D-modellen in te dienen en wordt het gemakkelijker om meervoudige aanvragen in te dienen. Ook wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om de bescherming van een model aan te duiden via het hanteren van een in een cirkel geplaatste D (de zogenaamde «design notice») naast het model. Verder worden er drie aanpassingen voorgesteld om de reikwijdte van modelbescherming te wijzigen. Ten eerste zullen modellen die in het kader van 3D-printtechnologie worden gemaakt, gedownload of gekopieerd onder modelbescherming vallen. Ten tweede, wordt het voor houders van een ingeschreven modelrecht mogelijk om het binnenbrengen van vermoedelijk inbreukmakende producten en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, te verhinderen. Ten derde, worden de beperkingen op het modelrecht uitgebreid, zodat naar modellen kan worden verwezen in het kader van commentaar, kritiek of parodie zonder dat dit een inbreuk oplevert.
Voorts worden in de Verordening de procedures bij het EUIPO meer in lijn gebracht met de Uniemerkenverordening5. Daarnaast wordt de taksenstructuur in de Verordening aangepast, door de verlaging van de indieningstaks en de verhoging van de vernieuwingstaksen. Verder wordt er in de Verordening een aantal specifieke nieuwe bevoegdheden opgenomen voor het vaststellen van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.6 Ook wordt de term «Gemeenschapsmodel» aangepast naar «Uniemodel».
In het kader van de tweede doelstelling, wordt de Richtlijn materieel maar ook deels procedureel aangepast om de samenhang met de Verordening te vergroten. In de Richtlijn wordt in lijn met de Verordening, vastgelegd op welke gronden een aanvraag afgewezen dan wel vernietigd kan worden. Specifieke bepalingen rondom de aanvang van modelbescherming en het vermoeden van eigendom worden tevens geharmoniseerd. Ook wordt in het kader van de samenhang voorgesteld om de bescherming van niet-ingeschreven modelrechten alleen op EU-niveau toe te staan.7
Om doelstelling drie te bereiken, wordt de huidige regelgeving op het gebied van vervangingsonderdelen in zowel de Verordening als de Richtlijn geharmoniseerd. Het voorstel beoogt om de vervangingsonderdelenmarkt te liberaliseren, zodat vervangingsonderdelen ter reparatie van bepaalde producten (met name auto’s) niet per se van de modelhouder afkomstig hoeven te zijn. Momenteel verschillen de regels hieromtrent in de lidstaten, met rechtsonzekerheid en een ongelijk speelveld tot gevolg. In het kader van harmonisatie, wordt tevens de Richtlijn meer in lijn gebracht met de Uniemerkenrichtlijn8 door het instellen van de mogelijkheid om via administratieve procedures de geldigheid van een modelrecht aan te vechten. In sommige lidstaten, waaronder de Benelux, staat hiervoor momenteel alleen een gerechtelijke procedure open. Tenslotte wordt de samenloop met het auteursrecht in zowel de Verordening als de Richtlijn aangepast, omdat het auteursrecht in de tussentijd verder is geharmoniseerd.
Uit de evaluatie van de Richtlijn en de Verordening,9 volgt dat het systeem over het algemeen goed functioneert maar dat er tevens ruimte is voor verbetering. Het impact assessment bouwt voort op de problemen die zijn gesignaleerd bij de evaluatie. De Commissie heeft hierin vier onderdelen onderzocht die verbeterd zouden kunnen worden.
Voor de harmonisatie van de vervangingsonderdelen markt zijn er drie opties overwogen: de volledige liberalisatie van de markt voor alle modellen, alleen nieuwe modellen ofwel alleen nieuwe modellen met een overgangsperiode van 10 jaar voor oudere modellen. Opties die snel zijn verlaten zijn een vergoedingssysteem en een korte termijn modelbescherming. De optie met een overgangsperiode heeft de voorkeur. Deze optie weet een goede balans te treffen tussen de wensen tot liberalisatie van consumenten en onafhankelijke producten van vervangingsonderdelen en de wensen tot behoud van de status quo van de houders van modelrechten.10
Om belemmeringen voor aanvragers in de vorm van gecompliceerde procedures te verminderen, is de enige overwogen beleidsoptie het vereenvoudigen en stroomlijnen van dergelijke procedures. Dit wordt bewerkstelligd door het mogelijk te maken om dynamische 3D-modellen in te dienen, het vereenvoudigen van meervoudige aanvragen en het stroomlijnen van procedures met het Uniemerkenstelsel. Deze wijzigingen zullen aanvragers ondersteunen en meer rechtszekerheid bieden. Ook is het de verwachting dat het aantal meervoudige aanvragen zal toenemen, wat zal leiden tot een kostenvermindering voor gebruikers van het modellenstelsel.
De Commissie heeft voor de aanpassing van de taksenstructuur één optie met twee verschillende uitwerkingen overwogen. De optie betreft het samenvoegen van de publicatie en indieningstaks, het vervallen van de bulkkorting voor meervoudige aanvragen, een lagere taks voor de inschrijving van Gemeenschapsmodellen en een verhoging van de vernieuwingstaksen. In de eerste suboptie worden de vernieuwingstaksen verhoogd vanaf de derde vernieuwing en in de tweede sub-optie worden alle vernieuwingstaksen hoger. De eerste suboptie is het meest geschikt, omdat deze de juiste balans weet te treffen tussen de toegankelijkheid van het systeem enerzijds en het ontmoedigen van het vernieuwen van niet-gebruikte modellen anderzijds.
Wat betreft de verdere harmonisatie van het materieel en procedureel modellenrecht heeft de Commissie twee beleidsopties geselecteerd: de eerste optie betreft het gedeeltelijk harmoniseren van de nationale wetgevingen en de tweede optie het volledig harmoniseren hiervan. De derde optie, een uniforme nationale modelregelgeving die alle nationale wetten terzijde zou schuiven, is snel verlaten. Optie twee laat de Commissie tevens varen, aangezien er geen noodzaak lijkt te zijn voor volledige harmonisatie en deze optie disproportioneel zou zijn. In het impact assessment wordt toegelicht dat de eerste optie tot aanzienlijke positieve effecten zal leiden voor alle gebruikers van het systeem. Zo zal het afschaffen van de ambtelijke nieuwheidsonderzoeken tot een vereenvoudiging en versnelling van de procedures bij een aantal lidstaten leiden. Ook het invoeren van administratieve nietigheidsprocedures als alternatief voor de gerechtelijke procedures zouden voor de gebruikers van het systeem een kostenverlaging opleveren.
Belangrijk uitgangspunt van het huidige beleid in Nederland is dat innovaties essentieel zijn voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Om innovatie te stimuleren, daadwerkelijk te laten renderen en ten goede te laten komen van de Nederlandse kenniseconomie, is intellectueel eigendom (IE) cruciaal. Een modern, evenwichtig stelsel van IE-rechten met passend IE-beleid zorgt voor een gelijk speelveld en vergroot de concurrentiekracht van Nederlandse ondernemingen in de EU en daarbuiten. Het modelrechtstelsel, als onderdeel van het bredere IE-stelsel, speelt daarmee een belangrijke rol in de innovatie-infrastructuur, door bij te dragen aan het stimuleren van groei, creativiteit en innovatie.
In het licht van het toenemend economisch belang van de bescherming van modellen voor de bevordering van innovatie en de ontwikkeling van nieuwe vormgeving van producten, is er steeds meer behoefte aan toegankelijke en doeltreffende rechtsbescherming van modellen. Een optimaal functionerend stelsel inzake modelbescherming sluit goed aan bij het beleid dat het kabinet hieromtrent voorstaat. In Beneluxverband, maar ook op Europees en internationaal niveau, zet het kabinet zich dan ook in om dit te verwezenlijken.
Vanuit Nederland werd er in 2021 voor ongeveer 3000 modellen op EU-niveau bescherming aangevraagd11 en voor ongeveer 700 op Benelux-niveau.12 Nederland zet zich er voor in om het gebruik van het modellenstelsel te stimuleren door middel van campagnes13 en het verbeteren van de kennisverspreiding en voorlichting op het gebied van IE.14
Het kabinet verwelkomt de wijziging van de Gemeenschapsmodellenverordening en de herschikking van de Modellenrichtlijn. Nederland heeft baat bij een goed functionerend (Benelux- en EU-) modellensysteem en het kabinet staat dan ook positief tegenover het moderniseren van het EU- en nationale/regionale modellenstelsel. Veel Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken gebruik van het modelrecht om het nieuwe uiterlijk van hun producten te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten. De herziening van het modellenstelsel in het geheel sluit goed aan bij bestaand beleid.15
Ook is het kabinet voorstander van de voorstellen om het modellenstelsel geschikt te maken voor het digitale tijdperk en in lijn te brengen met technologische ontwikkelingen. Ook de doelstellingen gericht op het verduidelijken van de beschermingsomvang en belangrijke modelrechtelijke definities zijn in de ogen van het kabinet een welkome ontwikkeling. Het kabinet hecht tevens waarde aan de initiatieven gericht op het in lijn brengen van het modelrecht met het merken- en auteursrecht.
Het kabinet is voorstander van een verdergaande harmonisatie van nationale/regionale modellenwetgeving en -procedures om deze beter verenigbaar te maken met het stelsel van Gemeenschapsmodellen. Daarbij is het echter wel belangrijk dat bij de harmonisering van de verschillende modellenstelsels de juiste balans wordt gevonden tussen de toegankelijkheid en toegevoegde waarde voor aanvragers van het regionale systeem, zodat het Benelux-stelsel een goede en betaalbare optie blijft naast het EU-stelsel. Het kabinet hecht dan ook belang aan de voorstellen om de toegankelijkheid en betaalbaarheid van modelbescherming in de EU te verbeteren voor ontwerpintensieve industrieën, het midden- en kleinbedrijf (mkb) en individuele ontwerpers. Het kabinet erkent de belangrijke positie van deze ondernemers als drijvende kracht voor innovatie en verwelkomt voorstellen om hen te ondersteunen.
De voorstellen omtrent vervangingsonderdelen zijn gedurende lange tijd een gevoelig onderwerp geweest in de EU. In het kader van de reeds geldende Richtlijn kon destijds geen overeenstemming bereikt worden over het openstellen van de vervangingsonderdelenmarkt. Als compromis werd er een «freeze plus clause» opgenomen op basis waarvan nationale regelgeving op dit terrein werd «bevroren» en alleen mocht worden aangepast ter liberalisatie van de markt. Dit compromis, bedoeld als tijdelijke oplossing, heeft de afgelopen jaren obstakels gecreëerd voor ondernemers en geleid tot rechtsonzekerheid en een gefragmenteerde interne markt. Het voorstel van de Commissie om over te gaan tot volledige harmonisatie met een overgangsperiode voor bestaande modellen dient ter vervanging van de «freeze plus clause». Het voorstel is in lijn met huidige duurzaamheidsontwikkelingen gericht op een circulaire economie. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft ook aangegeven harmonisatie van de nationale regelgeving in de lidstaten op dit terrein zeer wenselijk te vinden. Het huidige Benelux-systeem is al in lijn met het voorstel. Het kabinet kan dit voorstel ondersteunen. Op het niveau van de reeds bestaande Verordening was het bij wijze van een overgangsbepaling wel mogelijk om overeenstemming te bereiken over de liberalisatie van de vervangingsonderdelenmarkt op het vlak van Gemeenschapsmodellen. Het voorstel van de Commissie is gericht op het omzetten van desbetreffende overgangsbepaling naar een permanente bepaling. Het kabinet kan zich vinden in dit voorstel.
Het kabinet is geen voorstander van de invoering van verplichte administratieve nietigheidsprocedures door lidstaten. Via een dergelijke procedure kan de geldigheid van een modelrecht worden aangevochten bij een nationaal kantoor (voor Nederland het BBIE), als alternatief voor een gerechtelijke procedure. In het verleden heeft het kabinet in EU-verband al meermaals aangegeven geen voorstander te zijn van een dergelijke verplichting. Voor verscheidene (kleinere) lidstaten is het opzetten en uitvoeren van administratieve nietigheidsprocedures namelijk een onevenredige belasting in relatie tot de naar verwachting zeer beperkte mate van gebruik. Het optuigen van dergelijke zware procedures is gelet op de huidige toegankelijkheid en betaalbaarheid van het Benelux-systeem, dan ook moeilijk uitvoerbaar voor het BBIE. Het kabinet is van mening dat de Commissie de noodzaak voor het invoeren van dergelijke procedures onvoldoende heeft onderbouwd en de (financiële) gevolgen voor lidstaten onvoldoende heeft meegenomen in het impact assessment. Het kabinet ziet daardoor momenteel geen meerwaarde in dit onderdeel en zal pleiten voor aanpassing van het verplichte karakter hiervan.
Een grote meerderheid van lidstaten verwelkomt dit voorstel. Het wordt ook breed gesteund door het Europees Parlement, ontwerpintensieve bedrijfstakken en verenigingen van modelrecht-houders. Ook op het terrein van de vervangingsonderdelen, wordt het openstellen waarschijnlijk door een grote meerderheid van lidstaten ondersteund. Onafhankelijke fabrikanten, distributeurs van vervangingsonderdelen en verenigingen van belangenvertegenwoordigers hebben ook hun steun geuit ten aanzien van dit voorstel. Een aantal lidstaten ziet weinig toegevoegde waarde in de introductie van verplichte administratieve nietigheidsprocedures en heeft aangegeven tegen verplichte invoering te zijn. In het Europees Parlement zullen de voorstellen worden besproken in de Commissie Juridische Zaken. Er is nog geen rapporteur benoemd.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief over de wijziging van de Verordening. De Commissie baseert het voorstel op artikel 118 VWEU. Op grond hiervan is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen rondom de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten in de hele Unie, onder meer door op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen in te stellen Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. De maatregelen rondom de bescherming van intellectuele eigendomsrechten bevinden zich op het terrein van de interne markt, een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Het kabinet oordeelt eveneens positief over de bevoegdheid van de herschikking van de Richtlijn. De Commissie baseert het voorstel op artikel 114 VWEU. Deze bepaling geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Aangezien het voorstel betrekking heeft op het moderniseren van bestaande modellen op de interne markt, kan het kabinet zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Ten aanzien van de interne markt, hebben de EU en de lidstaten gedeelde bevoegdheden (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).
Het oordeel van het kabinet omtrent de subsidiariteit van de wijziging van de Verordening is positief. Het voorstel heeft tot doel om het Gemeenschapsmodellenstelsel te moderniseren en de toegankelijkheid, doeltreffendheid en betaalbaarheid te verbeteren. Ter realisatie van deze doelstelling is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd, omdat lidstaten dit nationaal niet kunnen bereiken. Bovendien draagt het verbeteren van het Gemeenschapsmodellenstelsel bij aan het creëren van een gelijk speelveld op het terrein van de bescherming van modellen op de Europese interne markt en kan deze doelstelling gelet op het grensoverschrijdende karakter van modelbescherming over de gehele EU, beter op EU niveau worden gerealiseerd. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om bovenstaande redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
Over de subsidiariteit van de herschikking van de Richtlijn is het oordeel van het kabinet tevens positief. Het voorstel heeft tot doel om de bestaande nationale modellenstelsels te moderniseren, materieel maar ook deels procedureel te harmoniseren en de interne markt voor vervangingsonderdelen te voltooien. Gelet de huidige aanzienlijke verschillen in de nationale/regionale modellenstelsels, is het wenselijk om de regelgevingskaders ten behoeve van de interne markt werking te verbeteren en een betere samenhang met de Verordening te waarborgen. Dergelijke harmonisatiemaatregelen kunnen alleen op EU-niveau worden genomen. Ook op het gebied van de vervangingsonderdelen, is de harmonisatie op vrijwillige basis door de lidstaten of zelfregulering door desbetreffende sector uitgebleven. Aangezien harmonisatie op het gebied van vervangingsonderdelen wel wenselijk wordt geacht, is een regeling op EU-niveau nodig. Bovendien zouden de maatregelen op EU-niveau het modellenstelsel toegankelijk en doeltreffender maken en bijdragen aan een gelijker speelveld op de vervangingsonderdelenmarkt ten voordele van de consument en daarmee belangrijke belemmeringen voor de interne markt voor modellen wegnemen. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden. Om bovenstaande redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit van de wijziging van de Verordening is positief. De wijziging van de Verordening heeft als doel om het Gemeenschapsmodellenstelsel te moderniseren en de toegankelijkheid, doeltreffendheid en betaalbaarheid te verbeteren. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat het voorstel onder andere ziet in vereenvoudiging van procedures, verduidelijking van de reikwijdte en beperkingen van het modelrecht en aanpassing van de hoogte en structuur van de taksen. De beperkte en gerichte wijzigingen van het huidige wetgevingskader staan in verhouding tot bovenstaande doelstellingen en gaan niet verder dan noodzakelijk.
Het proportionaliteitsoordeel van het kabinet voor de herschikking van de Richtlijn is eveneens positief. Het voorstel heeft tot doel om de bestaande nationale modellenstelsels te moderniseren, materieel maar ook deels procedureel te harmoniseren en de interne markt voor vervangingsonderdelen te voltooien. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat het voorstel onder andere ziet op verduidelijking van de reikwijdte en beperkingen van het modelrecht, harmonisatie op het gebied van bijvoorbeeld registratieprocedures en het verbeteren van de consistentie van het modellenstelsel op EU- en nationaal niveau. De voorstellen rondom harmonisatie van voorschriften betreffen gedeeltelijke aanpassingen in tegenstelling tot verdergaande opties en gaan niet verder dan wat nodig is om de vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken. Ook op het terrein van de vervangingsonderdelen is gekozen voor de gematigde optie door te besluiten tot volledige liberalisering met een overgangsperiode van tien jaar voor bestaande rechten.
Zowel de wijziging van de Verordening als de herschikking van de Richtlijn hebben volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Naar aanleiding van de wijzigingen in de Verordening (met name de taksenstructuur en stroomlijning van procedures) zullen er financiële gevolgen zijn voor het EUIPO. Aangezien het modellensysteem volledig wordt gefinancierd vanuit de aanvragen van merken en modellen, zullen voorgaande kosten opgevangen kunnen worden binnen de jaarlijkse begroting van het EUIPO. Mochten er toch consequenties zijn voor de EU-begroting, is Nederland van mening dat eventueel benodigde middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
De financiële lasten voor de rijksoverheid door de wijziging van de Verordening en/of de herschikking van de Richtlijn zullen niet veranderen. Als gevolg van de herschikking van de Richtlijn zullen er voor het BBIE kosten volgen voor het opzetten van procedures zoals de administratieve nietigheidsprocedures maar ook implementatiekosten. Aangezien het modellensysteem volledig wordt gefinancierd vanuit de aanvragen van merken en modellen, zullen voorgaande kosten opgevangen kunnen worden binnen de jaarlijkse begroting van het BBIE. Er worden geen verdere budgettaire gevolgen verwacht. Mochten die er toch zijn, zullen die moeten worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
Aangezien het gemakkelijker zal worden voor gebruikers om zowel op EU-niveau als op Benelux- niveau modellen te registeren, door de vereenvoudiging en harmonisatie van procedures, de aanpassing van de takenstructuur en de liberalisatie van de vervangingsonderdelen markt, zullen de financiële consequenties en gevolgen voor de regeldruk licht positief zijn.
Naar verwachting zal het versterken van het modellenstelsel een gelijk speelveld binnen de EU bevorderen, vooral op het gebied van vervangingsonderdelen. Een goed functionerend modellenstelsel zal ten bate komen van Europese ondernemers en daarmee de concurrentiekracht van de EU als geheel. De EU is met het Europese modellenstelsel mondiaal voorloper op dit gebied. Daarnaast bieden de verbeteringen voordelen voor alle gebruikers, en daarmee ook voor de registraties van modellen uit derde landen voor het EUIPO en voor niet-Beneluxlanden bij het BBIE.
Gelet op de rechtstreekse werking van de Verordening en op de aard van de voorgestelde wijzigingen, is wijziging van Nederlandse wet- of regelgeving naar verwachting niet noodzakelijk. Als gevolg van de herschikking van de Richtlijn is wijziging van het Benelux-Verdrag voor Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) noodzakelijk. De lex silencio positivo is niet van toepassing.
Het voorstel voor de Verordening voorziet in de toekenning van bevoegdheden aan de Commissie voor het nemen van gedelegeerde handelingen op de volgende onderwerpen: nadere procedureregels voor intrekking en wijziging (art. 47ter), nadere procedureregels voor nietigverklaring (art. 53bis), nadere regels inzake de beroepsprocedure (art. 55bis), nadere regels inzake de mondelinge procedure (art. 64bis), nadere regels inzake bewijsvoering (art. 65bis), nadere regels inzake kennisgevingen (art. 66bis), nadere regels inzake mededelingen aan het Bureau en daarvoor beschikbare formulieren (art. 66 quinquies), nadere regels inzake de berekening en duur van termijnen (art. 66septies), nadere procedureregels voor het doorhalen van een inschrijving in het register of het herroepen van een beslissing (art. 66 becies), nadere regels over de hervatting van een procedure voor het Bureau (art. 67quater), voorwaarden en procedure voor aanwijzingen van een gemeenschappelijk vertegenwoordiger, voorwaarden waaronder een werknemer als vertegenwoordiger voor het Bureau kan optreden en omstandigheden waarin een persoon van de lijst van erkende gemachtigden kan worden geschrapt (art. 78bis), nadere regels inzake de organisatie van de kamers van beroep (art. 106bis).
Het kabinet is van mening dat de toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie mogelijk is, omdat het gaat om niet-essentiële onderdelen van de Verordening. Het kabinet acht het toekennen van deze bevoegdheid tevens wenselijk, omdat het zorgt voor snelheid en flexibiliteit in het vaststellen van deze onderdelen en de wetgevingsprocedure hier niet mee hoeft te worden belast. Het kabinet acht de keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering) passend, omdat de handelingen een aanvulling van de Verordening vormen. In artikel 109bis lid 4 is aangegeven dat experts aangewezen door de lidstaten worden geraadpleegd voor het vaststellen van een gedelegeerde handeling conform het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) Beter Wetgeven. Ook is in lid 3 van datzelfde artikel voorzien in de mogelijkheid van intrekking van de delegatiebevoegdheid door de Raad en of het Europees Parlement. Volgens lid 3 van dit artikel geldt de delegatiebevoegdheid voor onbepaalde tijd. Het kabinet zal bij de onderhandelingen ervoor pleiten dat hier een bepaalde tijd aan wordt toegekend met de mogelijkheid tot stilzwijgend verlening, zodat de bevoegdheid geëvalueerd kan worden.
Ook stelt de Commissie in het voorstel voor de Verordening de toekenning van verschillende bevoegdheden voor het nemen van uitvoeringshandelingen voor. Het kabinet is van mening dat de toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie mogelijk is. Het gaat hier om niet-essentiële onderdelen van de Verordening. Het kabinet acht het toekennen van deze bevoegdheid tevens wenselijk, omdat het met name de verdere uitwerking van bepaalde onderwerpen betreft, die niet in detail in de Verordening hoeft te worden vastgelegd, ook omwille van flexibiliteit en snelheid van eventuele wijzigingen. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor uitvoering in plaats van delegatie.
De uitvoeringshandelingen waarborgen dat de Verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, waardoor de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) voor de hand ligt. De voorgestelde uitvoeringshandelingen betreffen namelijk de uitwerking van regels inzake:
Gegevens bij inschrijving van een overgang en de hiervoor benodigde documentatie (art. 28bis), gegevens die moeten worden opgenomen bij de aanvraag van een Uniemodel (art. 36bis), nadere gegevens bij een meervoudige aanvrage (art. 37 bis), details voor een beroep op voorrang in geval van een tentoonstelling (art. 44 bis), gegevens voor het inschrijvingsbewijs (art. 50 quater), vereiste gegevens bij een verzoek tot wijziging (art. 50 septies), vereiste gegevens bij wijziging van naam of adres (art. 50 octies), nadere gegevens bij een verklaring van afstand en vereiste documentatie als bewijs van toestemming van een derde (art. 51bis), maximumtarief voor vergoeding van procedurekosten 9art. 70 bis), datum van publicatie in het Uniemodellenblad, wijze van publicatie van bepaalde vermeldingen en de vormen waarin het Publicatieblad beschikbaar wordt gesteld (art. 73bis), nadere regels inzake informatie-uitwisseling tussen het Bureau en instanties van de lidstaten (art. 75bis), regels met betrekking tot vertalingen (art. 98bis) en welke soort beslissingen door één enkel lid worden genomen (art. 105bis).
Op basis van artikel 109 wordt de Commissie bijgestaan door een bij Verordening 2017/1001 (Uniemerkenverordening) ingesteld comité inzake uitvoeringshandelingen. De onderzoeksprocedure uit artikel 5 van Verordening 182/2011 is hierbij van toepassing.
De Verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De meeste inhoudelijke bepalingen zijn 18 maanden na inwerkingtreding van toepassing. Het is onduidelijk welke punten van artikel 1 na drie maanden in werking treden. Het kabinet zal de Commissie om opheldering verzoeken. Het kabinet kan zich verder vinden in de datum van inwerkingtreding.
De Richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Enkele artikelen zijn van toepassing met ingang van de dag volgend op de datum genoemd in voorgaande zin. De overige bepalingen moeten door de lidstaten uiterlijk 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van de Richtlijn in nationale wetgeving zijn omgezet. Omdat deze wijzigingen leiden tot aanpassing van het BVIE, die in overleg met de Benelux-lidstaten tot stand moet komen, wordt 24 maanden niet haalbaar geacht. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen pleiten voor een verruiming van de termijn.
In de wijzigingen van de Verordening is in artikel 110ter opgenomen dat er een evaluatie zal plaatsvinden, uiterlijk binnen 7 jaar na inwerkingtreding van de Verordening. Nadien zal de Commissie om de vijf jaar de uitvoering van de Verordening evalueren. In het kader van de herschikking van de Richtlijn zal de Commissie toezicht houden op de EU-markt voor vervangingsonderdelen en daartoe specifieke onderzoeken en enquêtes uitvoeren. Op het gebied van de harmonisatie van nationale regelingen, zal de Commissie de implementatie monitoren en na omzetting voor evaluatie in aanmerking nemen. Het kabinet kan zich hierin vinden.
Niet van toepassing
Voor zover nu kan worden overzien bevat de herschikking van de Richtlijn vele bepalingen die rechtstreeks gevolgen zullen hebben voor de werkzaamheden van BBIE en mogelijk een lichte verzwaring van de reeds bestaande taken (en mogelijk kosten) kan opleveren.
Niet van toepassing
Verordening (EG) nr. 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen (wijziging middels een nieuwe verordening), Verordening (EG) nr. 2246/2002 inzake de taksen voor de inschrijving van Gemeenschapsmodellen(ingetrokken).
Het is tevens mogelijk om op basis van de Overeenkomst van 's-Gravenhage een internationale aanvraag in te dienen bij het WIPO te Genève.
Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk.
Naast een nationaal/regionaal modelrecht en een EU modelrecht, is het ook mogelijk om een zogenaamd «niet-ingeschreven modelrecht» te verkrijgen. Een dergelijk modelrecht biedt zonder registratie zeer beperkte bescherming voor modellen gedurende drie jaar. Dit recht ontstaat van rechtswege op basis van de Verordening.
Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten.
Dit betekent concreet voor modelrechthouders van nieuwe modellen dat zij geen monopolie hebben op de verkoop van vervangingsonderdelen ter reparatie. Voor modelrechthouders van oudere modellen, blijft dit monopolie nog tien jaar bestaan.
Zie in dit verband ook het onderzoek van onder andere het EUIPO «Bedrijfssectoren die intensief gebruikmaken van intellectuele eigendomsrechten en economische prestaties in de Europese Unie» 2019. Zie IP Contribution – Observatory (europa.eu).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22112-3622.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.