22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 350
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2004

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken

2. Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3030/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen

3. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, en Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt

4. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen

5. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten

6. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Terreuraanslagen -preventie, voorbereiding en reactie.

7. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de voorkoming en bestrijding van terrorismefinanciering door maatregelen om informatie uitwisseling, transparantie en traceerbaarheid van financiële transacties te verbeteren

8. Mededeling van de Commissie aam de Raad en Het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: voorbereiding en beheersing van de gevolgen

9. Mededeling van de Commissie aam de Raad en het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: bescherming van vitale infrastructuur

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï

Fiche 1: Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken Titel:Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling in burgerlijke en handelszaken

Datum Raadsdocument:28 oktober 2004
Nr Raadsdocument:13852/04
Nr. Commissiedocument:COM (2004) 718 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Justitie i.o.m. FIN, EZ, BZ, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep voor civielrechtelijke aangelegenheden, Comité Burgerlijk Recht, JBZ-Raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

De Europese Raad (ER) heeft herhaaldelijk het belang beklemtoond van alternatieve wijzen van regeling van grensoverschrijdende geschillen (zie ER-conclusies van december 1998, par. 83 en ER-conclusies oktober 1999, par. 30). In 2000 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan alternatieve methoden voor de beslechting van geschillen onder het burgerlijk recht en het handelsrecht. Bij die gelegenheid verklaarde de Raad dat de vaststelling van fundamentele beginselen op dit gebied een wezenlijke stap vormt om de ontwikkeling en de goede werking van de buitengerechtelijke procedures in burgerlijke- en handelszaken te bevorderen zodat de toegang tot recht verbeterd en vereenvoudigd wordt. In artikel III-170(2) sub g Europese Grondwet (EGW) is alternatieve geschillenbeslechting expliciet onder de competenties van de Gemeenschap geschaard en kunnen door Europese wet of kaderwet regels terzake worden gesteld.

Inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel van de Commissie heeft tot doel de toegang tot de geschillenbeslechting voor burgers en instellingen in de EU te vergemakkelijken door het gebruik van mediation te bevorderen en te zorgen voor een goede relatie tussen mediation en gerechtelijke procedures. Geschillenbeslechting moet in dit verband dus breder worden gezien dan enkel de gerechtelijke procedures. Dit voorstel draagt tot deze doelstelling bij via twee soorten bepalingen:

– bepalingen gericht op bevorderen van een goede relatie tussen mediation en gerechtelijke procedures door m.b.t. een aantal belangrijke aspecten van de burgerlijke procedure gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen;

– bepalingen die rechterlijke instanties in de lidstaten de nodige instrumenten verschaft om het gebruik van bemiddeling actief te bevorderen zonder dit evenwel verplicht te stellen of er specifieke sancties aan te verbinden.

Rechtsbasis van het voorstel:

Doel en inhoud van het voorstel vallen volledig onder het toepassingsgebied van artikel 65 EG-verdrag, aangezien het betrekking heeft op burgerrechtelijke procedures.

Desalniettemin is de rechtsbasis onderwerp van discussie nu de Commissie meent dat het voorstel zich niet enkel zou moeten beperken tot grensoverschrijdende situaties maar eveneens op interne (nationale) gevallen van toepassing dient te worden verklaard. Het merendeel van de lidstaten is evenwel van mening dat artikel 65 als rechtsbasis met zich meebrengt dat het voorstel zich zou moeten beperken tot grensoverschrijdende gevallen. De Commissie overweegt als gevolg hiervan een andere rechtsgrondslag te kiezen. De juridische dienst van de Raad zal om advies worden gevraagd.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Besluitvormingsprocedure van de Raad: gekwalificeerde meerderheid, Europees Parlement: raadplegingsprocedure.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: negatief.

De Commissie stelt uit oogpunt van rechtszekerheid en voorspelbaarheid, de behoefte aan coherentie en bepaalde uniforme basisregels, dat op Gemeenschapsniveau genomen maatregelen doeltreffender zijn dan individuele initiatieven van de afzonderlijke lidstaten. Nederland is vooralsnog van mening dat Gemeenschapsoptreden niet noodzakelijk is om de door de Commissie beoogde doelstellingen te verwezenlijken. Tot dusverre heeft het ontbreken van regelgeving de ontwikkeling van mediation in Nederland in ieder geval niet gehinderd. Nederland wil er in zijn algemeenheid zoveel mogelijk voor waken dat mediation ten prooi valt aan regulering, omdat de kracht van het instrument er nou juist in is gelegen dat het zich los van formele systemen kan aanpassen aan behoeften en ontwikkelingen. Bovendien is het instrument nog volop in ontwikkeling.

Proportionaliteit: Gezien het bovenstaande kan de proportionaliteitsvraag vooralsnog niet beantwoord worden. Wel kan gesteld worden dat de Commissie in dit voorstel de regulering omtrent mediation tot een minimum heeft beperkt en dat de gevolgen voor de nationale regelgeving eveneens minimaal zijn. De Commissie stelt zich met dit voorstel niet ten doel het mediationproces an sich te reguleren, maar de condities te creëren waaronder mediation -in die gevallen waarin dat is aangewezen- zoveel mogelijk kan worden toegepast.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Geen. Op dit moment worden in Nederland reeds de voorbereidingen getroffen voor een aantal maatregelen om de toepassing van mediation in Nederland verder te bevorderen (zie ook «Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling»). Deze nationale maatregelen zullen op de lange termijn budgetneutraal worden doorgevoerd. Aangezien met deze nationale maatregelen in grote lijnen wordt voldaan aan de in het richtlijnvoorstel opgenomen bepalingen zijn er aan het Europese voorstel geen nadere nationale financiële consequenties verbonden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Een tweetal artikelen noopt tot aanpassing van het Nederlandse procesrecht, meer specifiek het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het betreft artikel 6 dat uit de mediation verkregen informatie uitsluit als bewijsmiddel in burgerlijke gerechtelijke procedures. Mediators alsmede personen die betrokken zijn bij het beheer van bemiddelingsdiensten mogen in burgerlijke gerechtelijke procedures geen getuigenis over deze limitatief opgesomde lijst van bewijsstukken afleggen. Het is een rechterlijke instantie – behoudens de genoemde uitzonderingssituaties – niet toegestaan openbaarmaking van deze informatie te gelasten. Artikel 7 regelt de schorsing van de verjaringstermijnen wanneer mediation wordt gestart.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De implementatietermijn is gesteld op 1 september 2007. Gelet op de beperkte omvang van de richtlijn en de geringe noodzakelijke aanpassing van nationale regelgeving lijkt deze termijn haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Het voorstel sluit materieel goed aan bij de visie van Nederland m.b.t. alternatieve vormen van conflictoplossing, in het bijzonder mediation. Hoe wezenlijk de toegang tot de rechter ook voor de beslechting van conflicten is, niet in alle situaties biedt de overheidsrechtspraak voor burgers die in een conflictsituatie verkeren de meest geëigende of meest doelmatige voorziening. Naar gelang de aard van de conflictsituatie varieert ook de aard van de meest bevredigende of doelmatige voorziening.

Het beleid is er daarom op gericht om te bevorderen dat waar andere vormen van conflictoplossing passend zijn hier zoveel mogelijk gebruik van wordt gemaakt. Zo wordt voorkomen dat de rechter onnodig wordt belast met zaken die ook en in sommige gevallen zelfs beter langs andere weg kunnen worden opgelost. Langdurige en kostbare procedures kunnen daardoor worden vermeden en de rechter kan zich concentreren op de zaken waarvoor rechterlijke interventie daadwerkelijk aangewezen is.

Mediation is in het licht van het voorgaande één van de instrumenten die kunnen bijdragen aan het tot stand brengen van een systeem van doelmatige conflictoplossing.

Net als de Commissie is Nederland van mening dat partijen niet zouden moeten worden verplicht tot mediation. Het instrument is immers gebaseerd op de vrijwillige deelname van partijen. Partijen verplichten tot mediation is in die zin strijdig met het wezen van mediation.

In tegenstelling tot de Commissie acht Nederland het voor een succesvolle bevordering van mediation echter vooralsnog niet noodzakelijk dat daartoe op Gemeenschapsniveau -maar evenzeer op nationaal niveau- regelgeving wordt gecreëerd. Tot dusverre heeft het ontbreken van regelgeving op dit terrein de ontwikkeling van mediation in Nederland in ieder geval niet gehinderd. Daarnaast is het instrument op dit moment nog volop in ontwikkeling. In dat opzicht is het verheugend te zien dat de Commissie zich met dit voorstel niet ten doel stelt het mediationproces an sich te reguleren, maar de condities te creëren waaronder mediation -in die gevallen waarin dat is aangewezen- zoveel mogelijk kan worden toegepast. Niettemin wil Nederland er in zijn algemeenheid zoveel mogelijk voor waken dat mediation ten prooi valt aan regulering, omdat de kracht van het instrument er nou juist in is gelegen dat het zich los van formele systemen kan aanpassen aan behoeften en ontwikkelingen. Regeling van met name de vertrouwelijkheid van de (uit de) mediation (verkregen informatie), zoals opgenomen onder artikel 6, maakt verdere regulering juist noodzakelijk. Een dergelijk «privilege» noopt immers tot een nauwkeurige definitie van mediation (artikel 2) en een heldere afbakening van het beroep van mediator. Gelet op het feit dat het beroep van mediator nog volop in ontwikkeling is lijkt het te vroeg een dergelijk verstrekkende bepaling op te nemen.

Fiche 2: Verordening betreffende regeling voor invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen Titel: Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3030/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen

Datum Raadsdocument:26 oktober 2004
Nr. Raadsdocument:13958/04
Nr. Commissiedocument:COM (2004) 713
Eerstverantwoordelijk ministerie:Economische Zaken i.o.m. BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: comité 133 Textiel, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkeningen.

Het voorstel wordt waarschijnlijk tijdens de RAZEB van 13/14 december al afgehandeld. Deze snelle besluitvorming is nodig aangezien het besluit voor 1 januari 2005 gepubliceerd moet zijn en daarvoor alle vertalingen en parlementaire procedures moeten worden afgerond.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In 1994 is in het Agreement on Textiles & Clothing (ATC), dat een onderdeel is van het WTO-Verdrag, afgesproken dat de quota voor textiel & kleding in 10 jaar worden uitgefaseerd. Dit betekent dat op 1 januari 2005 de laatste quota binnen de WTO worden opgeheven. De quota die de EU hanteert zijn vastgelegd in Raadsverordening 3030/93. Het huidige voorstel dient ter aanpassing van deze verordening om aan de verplichtingen uit het ATC te voldoen.

In het originele voorstel stelde de Commissie drie zaken voor:

I. quota afschaffen voor WTO leden;

II. tot 31 maart 2005 quota/vergunningstelsel handhaven voor zogenaamde zeilende partijen, d.w.z. zendingen die in 2004 zijn verstuurd, maar pas in 2005 aankomen;

III. tot 2008 monitoring van import uit China via automatische verstrekte toezichtsdocumenten. Dit stelsel zal gelden voor alle productcategorieën waar nu nog quota voor worden gehandhaafd en heeft enkel als doel om de handelsstromen te kunnen volgen na de liberalisatie op 1 januari 2005.

Onderhandelingen zijn direct van start gegaan, omdat het besluit moet worden gepubliceerd voor 1 januari 2005. In de onderhandelingen is punt III aangepast. De monitoring van import uit China via toezichtsdocumenten zal slechts tot eind 2005 worden gehandhaafd. Het stelsel van de automatische toezichtsdocumenten geldt daarmee als een overgang van het quotasysteem met vergunningen naar controle achteraf via douanegegevens. Vanaf 1 januari 2005 zal de import namelijk ook op basis van douanestatistieken gevolgd worden. Op deze manier kan eerst worden aangetoond dat controle op basis van douanegegevens werkt, voordat het vergunningenstelsel volledig wordt afgeschaft. Na 6 maanden zal er gekeken worden of het douanesysteem goed functioneert en de plicht voor toezichtsdocumenten voor import uit China voortijdig kan worden afgeschaft. Er is geen einddatum vastgesteld voor de controle op basis van douanegegevens.

Rechtsbasis van het voorstel: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, art. 133.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

De Raad dient een besluit te nemen over deze verordening op basis van een gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement speelt geen rol in de besluitvormingsprocedure.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Voor de uitvoering van deze verordening bestaat reeds een comitologie-comité, dat zal blijven bestaan. Besluitvorming is gebaseerd op art. 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t., want Art. 133 EG-Verdrag geeft de Gemeenschap exclusieve bevoegdheden op het gebied van de handelspolitiek.

Proportionaliteit: positief, de verordening is een geëigend middel om gestelde doel te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het quotastelsel met bijbehorende export- en importvergunningen betekent een zware administratieve last voor het bedrijfsleven en de douane. Dit stelsel wordt tot 31 maart 2005 voortgezet voor zendingen uit 2004, daarna vervalt deze administratieve last (9 miljoen euro voor de bedrijven). Hier wordt nog wel gesproken over een overgangsjaar, de reductie wordt dus niet in één keer volledig gerealiseerd maar gefaseerd. Op deze wijze kan de naleving van de quota uit 2004 worden gehandhaafd. Voor China wordt voor de duur van een jaar een nieuw monitoringsinstrument ingesteld dat is gebaseerd op toezichtsdocumenten. Deze documenten worden automatisch -dus zonder quotabeperkingenverschaft door de vergunningverlenende instanties in de EU. Dit betekent wel weer een last voor het bedrijfsleven bij import uit China, maar beperkter dan in het geval van vergunningen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het voorstel treedt op 1 januari 2005 in werking. Dit is noodzakelijk i.v.m. de WTO verplichtingen van de EU en vormt geen probleem t.a.v. de haalbaarheid.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Toen in 1994 werd afgesproken de quota voor textiel en kleding uit te faseren waren de ontwikkelingslanden hier voorstander van, deze quota vormden immers een belemmering in de toegang tot de EU markt. Inmiddels is China echter toegetreden tot de WTO en dit land zal ook quota-vrije toegang krijgen. M.n. de kleinere en meer kwetsbare producenten zien de quota nu als een gegarandeerd marktaandeel dat verloren zal gaan door de liberalisering. De verwachting is dat m.n. China en in mindere mate India de markt zullen gaan beheersen. Voor een aantal ontwikkelingslanden kan dit grote nadelige gevolgen hebben, onder meer voor de werkgelegenheid. De overgangsregeling en de monitoring van import uit China zullen geen consequenties hebben voor ontwikkelingslanden. Alleen wanneer de EU besluit specifieke maatregelen te nemen op basis van afspraken n.a.v. China's toetreding tot de WTO, kan dit gevolgen hebben voor zowel China als andere ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van het afschaffen van de quota zonder dat daar overgangsregelingen of nieuwe maatregelen op volgen. Dergelijke maatregelen belemmeren de vrije handel en leggen onnodig administratieve lasten op aan het bedrijfsleven. Nederland betreurt het dan ook dat het voorstel zo laat is gepresenteerd, waardoor er onnodig veel tijdsdruk ontstond en er onvoldoende gelegenheid was om het voorstel goed uit te onderhandelen.

De Nederlandse textielindustrie is over het algemeen van hoogwaardige kwaliteit en kan de concurrentie aan. In Nederland vindt geen kledingproductie meer plaats. Alleen de ontwerpen worden hier gemaakt, de productie wordt vervolgens uitbesteed. Om deze kleding weer in te voeren naar Nederland vormen de quota een belemmering. Een vrije markt geeft de industrie de gelegenheid een productieland te kiezen op basis van prijs, kwaliteit, leveringszekerheid, snelheid, etc. i.p.v. op basis van beschikbaarheid van quotum.

Fiche 3: Richtlijn betreffende levensmiddelenadditieven Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levens-middelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, en Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt

Datum Raadsdocument:14 oktober 2004
Nr. Raadsdocument:13489/04
Nr. Commissiedocument:COM(2004) 650 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:VWS i.o.m. LNV, BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep levensmiddelen; Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De regels voor levensmiddelenadditieven zijn in de EG volledig geharmoniseerd en betreffen toevoegingen aan levensmiddelen zoals conserveermiddelen, anti-oxidanten, verpakkingsgassen, anti-schuimmiddelen, emulgatoren en verdikkingsmiddelen. Het kader voor EG-regelgeving over levensmiddelenadditieven is vastgelegd in de Kaderrichtlijn 89/107 EEG1. Op basis van die Kaderrichtlijn zijn o.m. een Richtlijn 95/2/EG inzake levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen en een Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen in levensmiddelen opgesteld die nu vanwege recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen worden aangepast.

Het voorliggende voorstel van de Commissie omvat:

– Uitbreiding en/of herziening van het gebruik van enkele al toegelaten levensmiddelenadditieven,

– Intrekking van de toelating van het gebruik van een aantal levensmiddelenadditieven;

– De toelating van nieuwe levensmiddelenadditieven, beoordeeld en goedgekeurd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid («European Food Safety Authority»: EFSA);

De belangrijkste wijzigingen hierbij zijn:

– Beperking gebruiksniveaus nitraat/nitriet (conserveermiddelen in o.a. vlees). Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen tot nietig verklaring van een eerder uitgegeven beschikking van de Commissie over het gebruik van genoemde additieven, is het noodzakelijk gebleken dat de EFSA deze opnieuw beoordeelde. De conclusie van de EFSA is dat het gebruiksniveau van nitraat/nitriet waar mogelijk moet worden beperkt en het monitoren van de toegestane hoeveelheden moet geschieden via de toegevoegde hoeveelheden in plaats van de residugehaltes in het eindproduct.

– Verbod bepaalde additieven in geleiproducten in «Jelly minicups». In april 2004 heeft de Commissie besloten het in de handel brengen en de invoer van geleiproducten in minicups, die additieven bevatten op basis van zeewier en/of bepaalde gomsoorten, te verbieden. De vorm en grootte van de geleiproducten en de wijze van consumptie vormen een gevaar voor de volksgezondheid omdat de producten in de keel kunnen blijven steken en tot verstikking kunnen leiden. Destijds heeft het ministerie van VWS de benodigde wettelijk aanpassingen uitgevoerd ten einde het verbod op het Nederlandse grondgebied te effectueren. Nu wordt deze spoedmaatregel omgezet in reguliere wetgeving op basis van Kaderrichtlijn 89/107/EG.

– Toevoeging nieuw additief erythritol. Erythritol is een stof die als zoetstof, smaakversterker, verdikkingsmiddel of stabilisator kan worden gebruikt in levensmiddelen. De EFSA heeft de veiligheid van erythritol beoordeeld en goedgekeurd met als aantekening dat erythritol bij overmatig gebruik een laxerende werking kan hebben. Gelet op de verschillende functies van erythritol wordt het toegelaten als zoetstof in Richtlijn 94/35/EG en in Richtlijn 95/2/EG voor de overige functies.

– Nederland heeft, vooruitlopend op deze Europese regelgeving, in augustus 2004 een tijdelijke nationale toelating van twee jaar verleend voor het gebruik van erythritol, met uitzondering van het gebruik in drinkwaren vanwege de laxerende werking bij overmatig gebruik.

De Commissie heeft aangegeven in de toekomst alle richtlijnen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn 89/107/EG te willen samenvoegen tot één Verordening Additieven. Naar verwachting wordt een dergelijk voorstel eind volgend jaar ingediend en behandeld tijdens het Britse voorzitterschap.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 van het EG verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het gebruik van zoetstoffen en andere additieven is al communautair een volledig geharmoniseerd beleidsterrein.

Proportionaliteit: positief. Deze wijziging van de richtlijnen is een effectief en noodzakelijk middel om op communautair niveau de interne markt te harmoniseren, waarbij een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en de bescherming van de belangen van de consument evenals eerlijke handelspraktijken in acht worden genomen.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het bedrijfsleven zal haar productie moeten aanpassen op voornoemde wijzigingen. Uit consultatie met de betreffende industrie is gebleken dat dit geen noemenswaardige financiële, personele en/of administratieve consequenties met zich meebrengt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Implementatie in de Warenwetregeling Gebruik van additieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen in levensmiddelen (Stcrt. 1996, 186, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2003, 151) Implementatie in de Warenwetregeling Gebruik van zoetstoffen in levensmiddelen (Stcrt. 1995, 212, laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2002, 134).

Toezicht op de naleving van de gewijzigde regelgeving door de Voedsel en Warenautoriteit.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Voor het toestaan van handel in en het gebruik van producten die aan deze richtlijn voldoen wordt een termijn voorgesteld van 18 maanden en voor het verbieden van handel in en het gebruik van producten die niet aan deze richtlijn voldoen wordt een termijn van 24 maanden voorgesteld.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht aan een eenduidige en heldere toelating van additieven om zo een hoog niveau van voedselveiligheid en vrij verkeer van levensmiddelen in de Gemeenschap te kunnen waarborgen. Nederland stemt grotendeels in met de voorgestelde wijzigingen, behoudens een aantal technische aanpassingen om tegemoet te komen aan de gesignaleerde problemen van de industrie.

Nederland is, gelet op de nationale toelating van erythritol, voorstander van de toelating van erythritol, met uitzondering van het gebruik in drinkwaren vanwege de laxerende werking bij overmatig gebruik.

Fiche 4: Mededeling inzake Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis Titel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad-Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen

Datum Raadsdocument:22 oktober 2004
Nr Raadsdocument:13802/04
Nr. Commissiedocument:COM (2004) 651 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:Justitie in nauwe samenwerking met Economische Zaken i.o.m FIN, BZ, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Behandeling in Network of Member State Experts.

De mededeling wordt daarnaast gepresenteerd in de Raadswerkgroep consumentenbescherming en in het Comité Burgerlijk Recht. De onder 8a genoemde herziening van het consumentenacquis zal worden behandeld in de Raadswerkgroep consumentenbescherming.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In februari 2003 heeft de Commissie de mededeling «Een coherenter Europees Verbintenissenrecht, een actieplan» gepresenteerd. In deze mededeling is de noodzaak geschetst van het bevorderen en bewaken van een coherent Europees contractenrecht. Het gebruik van gemeenschappelijke principes en een gemeenschappelijke terminologie voor Europese regelgeving op het terrein van het verbintenissenrecht zou de rechtszekerheid en rechtseenheid bevorderen. Daardoor zou het grensoverschrijdende verkeer van goederen en diensten en de bescherming van de consument kunnen worden bevorderd. Het gaat daarbij in de visie van de Commissie niet om een dwingend Europees contractenrecht in de plaats van de nationale rechtenstelsels (geen Europees Burgerlijk Wetboek), maar om het ontwikkelen een Gemeenschappelijk Referentiekader bestaande uit bijvoorbeeld (a) fundamentele principes, zoals contractvrijheid, (b) definities van bepaalde sleutelbegrippen, zoals schade, wanprestatie of ontbinding, (c) modelbepalingen, zoals over de voorwaarden voor geldigheid van bepaalde contracten, meerpartijenovereenkomsten of de overdracht van vorderingen. De nieuwe mededeling geeft weer hoe het Gemeenschappelijk Referentiekader voor het contractenrecht (Common Frame of Reference) zal worden ontwikkeld. Het beschrijft voorts de activiteiten om EU-brede algemene voorwaarden te ontwikkelen die door het bedrijfsleven in grensoverschrijdende business to business transacties kunnen worden gebruikt. Tenslotte wordt ingegaan op de opportuniteit van een Europees contractenrecht als «optioneel instrument». De vorm van dit «optionele instrument» is nog niet duidelijk. Het kan gaan om algemene principes die door partijen van toepassing kunnen worden verklaard op hun overeenkomsten (opt in), het kan ook gaan om algemene regels die gelden tenzij partijen ze buiten toepassing verklaren (opt out).

Als voorbeeld van toepassing van het (ontwerp) Gemeenschappelijk Referentiekader wordt genoemd de herziening van het consumentenacquis. De Commissie zal de acht bestaande consumentenrichtlijnen heroverwegen, mede in het licht van de vraag of het bestaande beschermingsniveau voldoende is om het vertrouwen van de consument te verdienen. Het onderzoek dat tot een revisie van het consumentenacquis kan leiden, moet blijkens de mededeling eind 2006 zijn voltooid.

In de mededeling wordt de werkwijze geschetst voor de ontwikkeling van de verschillende maatregelen. De Commissie zal wetenschappelijk onderzoek aanbesteden dat de bouwstenen voor een Gemeenschappelijk Referentiekader moet aandragen (eindrapport in 2007). Voorts zullen een netwerk en werkgroepen van stakeholders (bedrijfsleven, consumentenorganisaties, juridische beroepsgroepen) worden ingesteld ten einde bij te dragen aan het onderzoek en praktijkervaring in te brengen. Tevens zal een bijzondere werkgroep van nationale deskundigen (een netwerk van nationale ambtelijke deskundigen) worden ingesteld om de voortgang en de richting te bewaken. Aan het Europees Parlement zal regelmatig over de voortgang worden gerapporteerd.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling.

De werkzaamheden aan de verschillende onderwerpen is er op gericht om door het bevorderen van rechtszekerheid transactiekosten te verminderen, zowel bij de omzetting van Europese regelgeving in nationaal recht als in grensoverschrijdende handels- en consumenten transacties. Eventuele financiële consequenties voor lidstaten, bedrijfsleven en consument zullen in kaart worden gebracht indien de werkzaamheden tot concrete voorstellen voor regelgeving leiden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. De in de mededeling genoemde heroverweging van acht Europese consumentenrichtlijnen zou gevolgen kunnen hebben, omdat ze in de toekomst door de nieuwe op te richten consumenten toezichthouder toegepast moeten worden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Europese Raad heeft 5 november jl. in het JBZ-meerjarenprogramma de volgende doelen onderschreven:

– op het gebied van het contractenrecht verbetering van de kwaliteit van bestaande en toekomstige EU-regelgeving door consolidatie, codificatie en rationalisatie van bestaande instrumenten;

– het ontwikkelen van een Gemeenschappelijke Referentiekader (c) onderzoek naar de mogelijkheid van EU-brede standaard voorwaarden van contractenrecht voor bedrijven;

Nederland staat derhalve positief tegenover deze voorstellen. Noodzakelijk is – in de mededeling wordt dat ook benadrukt – dat het project van praktische betekenis is voor bedrijfsleven en burger. Actieve betrokkenheid van bedrijfsleven, juridische beroepsgroepen en consumentenorganisaties zal bevorderd worden. Voorts onderschrijft Nederland de in de mededeling aangekondigde herziening van het consumenten acquis die van belang zal zijn met het oog op het juiste niveau van consumentenbescherming in de EU en de verwezenlijking door de consument van zijn rechten.

Fiche 5: Verordening betreffende administratieve bijstand ter bescherming van financiële belangen tegen fraude Titel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten

Datum Raadsdocument:1 oktober 2004
Nr Raadsdocument:12993/04
Nr. Commissiedocument:COM (2004) 509 def
Eerstverantwoordelijk ministerie:Financiën in nauwe samenwerking met Justitie i.o.m. EZ, BZ, LNV

Behandelingstraject in Brussel: Ad Hoc Raadswerkgroep Fraudebestrijding, Ecofin Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel heeft tot doel de bescherming van de financiële belangen van de EG tegen fraude en andere onwettige activiteiten (waaronder het witwassen van opbrengsten uit EG-fraude en fraude met BTW) te versterken en de rol van de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) bij het ondersteunen en coördineren van activiteiten van de lidstaten op dit gebied te vergroten. De verordening vindt zijn oorsprong in:

– de mededeling van de Commissie over een globale strategie voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap uit 2000, waarin het belang van een horizontale, pijleroverstijgende aanpak van fraude benadrukt wordt;

– het werkprogramma van de Commissie voor 2003, waarin melding gemaakt wordt van de voorbereiding van een verordening ten behoeve van samenwerking tussen bevoegde autoriteiten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap;

– het actieplan van de Commissie over 2001–2003, waarin het belang van samenwerking (om witwassen van de opbrengsten van fraude en andere activiteiten die de belangen van de EG schaden aan te pakken) onderstreept wordt.

De ontwerp-verordening voorziet in een wettelijk (verplichtend) kader voor administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en tussen deze autoriteiten en de Commissie, met inbegrip van OLAF. In dit kader dienen bevoegde autoriteiten op verzoek van een andere lidstaat of de Commissie (met inbegrip van OLAF) binnen 6 weken informatie en bijstand1 te verlenen bij het voorkomen en opsporen van fraude en andere onwettige activiteiten die op Communautair niveau van bijzonder belang zijn en die de financiële belangen van de Gemeenschap schaden. Voorts wordt op basis van deze verordening de Commissie (met inbegrip van OLAF) toegang verleend tot het «VAT information exchange system» (een systeem voor de uitwisseling van BTW-gegevens in de zin van EG-verordening 1798/2003). Verder moeten lidstaten informatie die verkregen is op basis van richtlijn 92/12/EEG (inzake accijnzen), aan de Commissie verstrekken voor zover deze informatie bewijs voor onregelmatigheden zoals gedefinieerd in de voorgestelde verordening kan leveren. Tevens dient aan de Commissie (met de inbegrip van OLAF) – ook zonder verzoek hiertoe – alle relevante informatie verstrekt te worden over transacties die onregelmatigheden in de zin van de verordening vormen of lijken te vormen. De Commissie wenst deze informatie te gebruiken om haar nieuwe coördinerende rol uit te oefenen (analyse van ontvangen informatie, onderzoeken van trends en doorgeven van relevante informatie aan de lidstaten of het verzoeken om een onderzoek in te stellen). De toepassing van de verordening wordt 3 jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 280 (derde en vierde lid) van het EG-verdrag.

Bij de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag van het voorstel komt de vraag op of artikel 93 EG-verdrag van toepassing is, omdat het voorstel in grote mate ziet op de bestrijding van BTW-fraude.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

De Commissie laat zich bijstaan door een regelgevend comité. Er wordt gebruik gemaakt van het comité van EG-verordening 515/97 van de Raad.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. De Gemeenschap heeft op grond van artikel 280 EG-Verdrag tot taak maatregelen te nemen om fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad te bestrijden. In lid 3 van artikel 280 EG-Verdrag wordt bepaald dat lidstaten hiertoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten opzetten. In beginsel wordt het principe van subsidiariteit in acht genomen doordat de Commissie taken naar zich toe wil trekken die lidstaten niet alleen, maar slechts gezamenlijk kunnen uitvoeren.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. Het voorstel gaat verder dan nodig is om het gestelde doel – bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap door versterking van de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en de Commissie c.q. OLAF – te verwezenlijken. Ofschoon de aanpak van fraudebestrijding wordt ondersteund, kan worden betwijfeld of het noodzakelijk is om hiervoor een nieuwe verordening in het leven te roepen. Mede met het oog op de nationale strafrechtelijke bevoegdheden lijkt de rol die de Commissie – inclusief OLAFkrijgt toebedeeld, verder te gaan dan wenselijk en nodig is.

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie voorziet een bedrag van jaarlijks € 1 851 340 in de eerste twee jaar en € 1 751 340 in de daaropvolgende jaren aan personele en administratieve uitgaven. In het eerste en tweede jaar na inwerkingtreding van de verordening betreft dit mede € 100 000 voor personeel om informatie-systemen voor gebruik door de Commissie te ontwikkelen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De informatieverstrekking over onregelmatigheden is een administratief belastend proces voor alle betrokken partijen. Een adequate uitvoering van de voorgestelde verordening zal voor het ministerie van Financiën een uitbreiding van maximaal 5 fte's vergen. Deze kosten worden binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke ministerie gedekt.

Ten aanzien van de structuurfondsen is de verwachte invloed van dit voorstel dusdanig beperkt dat hiervoor geen consequenties worden geraamd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Ingevolge de verordening dient de nationale regelgeving te worden aangepast, in die zin dat waar de verordening rechtstreeks werkt (zoals bij het distribueren van gegevens), er geen nationale grondslag meer noodzakelijk is. Toepassing van de verordening vraagt voorts dat er een bevoegde instantie is; deze dient in de nationale wet te worden aangewezen als bevoegde autoriteit in de zin van de verordening. Verder dient te worden beoordeeld op basis van welke bevoegdheden informatie kan worden vergaard; om dit in de fiscaliteit mogelijk te maken zal de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, aanpassing behoeven.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Voorgesteld wordt – ingevolge artikel 24 van de verordening – dat de verordening in werking treedt op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze voorgestelde datum van inwerkingtreding is te vroeg om te kunnen voldoen aan een tijdige implementatie van het voorstel. Om het voorstel tijdig te kunnen implementeren heeft Nederland een implementatietermijn van ten minste 6 maanden nodig.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland onderschrijft in algemene zin het belang dat de Commissie hecht aan verbetering van informatie-uitwisseling en bevordering van de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten ter bescherming van de financiële belangen van de EG tegen fraude en andere onwettige activiteiten. In deze zin hecht Nederland ook belang aan de uitvoering van coördinerende taken van de Commissie op het gebied van de fraudebestrijding.

Nederland heeft echter ernstige twijfels bij de wijze waarop de Commissie dit doel door middel van deze verordening wil bereiken, in het bijzonder bij de rol die de Commissie, met inbegrip van OLAF, toebedeeld lijkt te krijgen ten aanzien van witwasbestrijding en bestrijding van BTW-fraude.

Onwenselijk wordt bijvoorbeeld geacht dat de Commissie de bevoegdheid ten aanzien van witwasbestrijding en bestrijding van BTW-fraude toebedeeld krijgt om lidstaten te verzoeken bijzonder toezicht en administratief onderzoek te verrichten ter voorkoming en opsporing van het witwassen van geld. Op het gebied van de belastingheffing behoort een dergelijke bevoegdheid beperkt te blijven tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zelf zoals hierin voorzien is de verordening EG/1798/2003 inzake de wederzijdse bijstand BTW.

Hoewel de verordening zich in naam beperkt tot het samenbrengen en analyseren van administratieve informatie, is een scherpe afbakening wenselijk van het mandaat en de taken van OLAF in relatie tot het mandaat en de taken van Europol (gezien de mogelijke raakvlakken met de taken van Europol).

Wanneer sprake is van witwassen van «crimineel geld» dat is verdiend met EG-fraude, moet een strikt onderscheid worden gehanteerd tussen de uitsluitend administratieve bevoegdheden van OLAF en de strafrechtelijke bevoegdheden van de nationale autoriteiten van de lidstaten.

Weliswaar bevat de verordening de overweging dat de werkingssfeer beperkt moet blijven tot bepaalde vormen van bijstand, informatie-uitwisseling en coördinatie, en het voorschrift dat de verordening de toepassing van het nationale strafrecht, van de regels inzake wederzijdse bijstand in strafzaken en de nationale rechtsbedeling onverlet laat. Desondanks bevat het voorstel een aantal onderdelen die niet geheel verenigbaar lijken met deze uitgangspunten. Hier dient duidelijkheid over verkregen te worden alvorens Nederland een definitief standpunt terzake kan bepalen.

Fiche 6: Mededeling Terreuraanslagen – preventie, voorbereiding en reactie. Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Terreuraanslagen -preventie, voorbereiding en reactie

Datum Raadsdocument:26 oktober 2004
Nr Raadsdocument:13978/04
Nr Commissie document:COM (04)698
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK i.o.m. JUST, FIN, V&W, DEF, VWS, EZ , BZ, LNV, VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep civiele bescherming (PROCIV), JBZ-raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling is opgesteld op verzoek van de Europese Raad van 18 juni 2004, waarbij ook het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme werd aangenomen. De mededeling fungeert als overkoepelende mededeling voor de drie andere mededelingen inzake 1. bescherming van vitale infrastructuur (COM (2004) 702), 2. terrorismebestrijding: voorbereiding en beheersing van de gevolgen (COM (2004) 701) en 3. financiering terrorisme (COM (2004) 700). Deze vier mededelingen gaan in op de prioriteiten die de Europese Raad heeft geïdentificeerd en hebben tot doel een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van de Europese Raad van 17 december 2004.

De Commissie wil in 2005 Europees beleid en instrumenten identificeren die een preventieve rol tegen gewelddadige radicalisering kunnen spelen. Voorts zal de Commissie bestuderen hoe de fundamentele rechten en vrijheden die in de EU Grondwet worden gekoesterd het beste beschermd kunnen worden. De Commissie wenst een publieke private dialoog met vertegenwoordigers van Europese nationale en sectorale federaties en ander representatieve organisaties aan te gaan over de gevolgen van Europa's veiligheidsbehoefte in relatie tot (mogelijke verstoring van) de werking van de interne markt.

De Commissie is voorts voornemens projecten te financieren die gericht zijn op slachtoffers van terrorisme en projecten die gericht zijn op het bewust maken van het publiek voor de dreiging van terrorisme. Daarnaast wenst de Commissie een mechanisme op te zetten waarbij de economische last naar aanleiding van extreme schades gedeeld zal worden. De Commissie bestudeert de verschillende opties voor een dergelijk mechanisme en komt mogelijk met een voorstel hiertoe halverwege 2005.

Ter nagedachtenis van de slachtoffers van terrorisme wordt voorgesteld 11 maart tot Europese dag van slachtoffers van terrorisme uit te roepen. De Commissie zou hiertoe een herdenkingsrapport willen vervaardigen ten behoeve van het Europees Parlement, de nationale parlementen en de Europese burgers. Hierin zouden alle maatregelen worden vermeld die in de periode 11 maart 2003 tot 11 maart 2004 genomen zijn, voorafgegaan door een boodschap van de Europese Raad.

De Commissie stelt voorts een geïntegreerde aanpak voor met betrekking tot de beheersing van terroristische aanvallen. Zij stelt dat de drie overige mededelingen bij zouden kunnen dragen tot de verbetering van de Europese preventie van, de voorbereiding op en de reactie op terroristische aanvallen. Vervolgens gaat zij in op verschillende acties zoals genoemd in deze mededelingen. De Commissie geeft aan dat deze lijst niet volledig is.

De Commissie vestigt de aandacht op de volgende onderwerpen:

externe veiligheid: de Commissie heeft samen met de Raad een non paper vervaardigd («The Commission's Counter Terrorism Technical Assistance Strategy») waarin zij de volgende prioriteiten identificeert: politiële en juridische samenwerking, financiële wetgeving en rechtspraktijken en grensbewaking.

veiligheid van transport en energie: het veiligheidsniveau van de infrastructuur en de kwaliteit van relevante procedures in buurlanden van de EU dienen zo hoog mogelijk te zijn. Wederzijdse erkenning van deels besloten internationale maatregelen dient te worden geaccordeerd.

dialoog: met de Islamitische wereld dient een dialoog op gang gebracht te worden over georganiseerde misdaad en terrorisme.

centrale informatiestructuur: alle snelle reactiesystemen worden verbonden. In geval van crisis kan alle relevante informatie en expertise samen gebracht worden. Soortgelijke consolidatie en integratie op Europees niveau is noodzakelijk op terreinen als de strijd tegen de financiering van terrorisme. In dat laatste geval gaat het bijvoorbeeld om «real time» toegang voor wetshandhavers en inlichtingendiensten tot databanken van financiële instituten (zie ook COM (2004) 700 en 701).

verdachte bewegingen van goederen: de Commissie heeft onlangs voorgesteld een geïntegreerd alerteringssysteem op te zetten voor een betere controle van alle verdachte bewegingen van goederen (zonder de normale goederenstroom te hinderen).

openbare veiligheid en noodcommunicatie: het nieuwe mondiale veiligheidsperspectief en de snelle technologische ontwikkeling stellen de diensten die bevoegd zijn voor openbare veiligheid en noodcommunicatie voor nieuwe opgaven. De Commissie werkt aan de oprichting van een gebruikersforum, bestaande uit ambtenaren van deze diensten. Het forum zal ervoor zorgen dat tussen de nooddiensten en de autoriteiten een permanente dialoog wordt gevoerd over interoperabele systemen voor het omgaan met noodsituaties en over nieuwe ontwerpen van systemen en procedures voor het waarschuwen van de bevolking.

waarschuwingssysteem rechtshandhaving: de Commissie is van oordeel dat er bij Europol een waarschuwingssysteem inzake rechtshandhaving (Law Enforcement Network, LEN) moet komen, dat moet worden verbonden met andere Europese waarschuwings- en snelle-reactie-systemen.

bescherming van vitale infrastructuur: de Commissie is van oordeel dat Europol een belangrijke rol zou moeten spelen bij de opstelling van het Europees programma voor de bescherming van vitale infrastructuur (EPCIP), dat eind 2005 afgerond dient te zijn.

veiligheidsonderzoek: de Commissie is van oordeel dat de particuliere sector een belangrijke rol moet vervullen en concreet moet investeren in veiligheidsonderzoek. Tegelijkertijd meent de Commissie dat de Unie bereid moet zijn om de ontwikkeling te ondersteunen van vernieuwende joint ventures op onderzoeksgebied die zowel publieke als particuliere middelen gebruiken.

rol private sector: de Commissie meent dat de private sector zo snel mogelijk betrokken dient te worden in de identificatie en de ontwikkeling van nieuwe oplossingen om de veiligheid van goederen en diensten te vergroten.

explosieven: de Europese Raad verklaarde op 25 maart 2004 dat moet «worden gezorgd voor meer veiligheid met betrekking tot vuurwapens, explosieven, benodigdheden om bommen te maken en technologieën die dienstig zijn voor het plegen van terroristische aanslagen». De Commissie stelt hierover werkdocumenten op die bijdragen tot de werkzaamheden van de Raad. Hierbij zijn onderzoekers, deskundigen, Europol en producenten van explosieven en ontstekers betrokken. Beoogd wordt met het verbeteren van de traceerbaarheid, de opsporing, de identificatie en de procedures voor opslag, boeking, vervoer en behandeling van Europese explosieven en ontstekers bij te dragen tot het bereiken van het hoogst mogelijke veiligheidsniveau. Indien noodzakelijk zullen hiertoe voorstellen worden ingediend.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteiten proportionaliteit: Strikt genomen n.v.t., betreft een mededeling.

Subsidiariteit: Positief. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de voorkeur boven verschillende nationale en/of bilaterale samenwerkingsverbanden. De EU is een bindende factor van de lidstaten op het terrein van de samenwerking op het terrein van de bestrijding tegen het terrorisme.

Proportionaliteit: Positief. Gelet op nationale en internationale dreigingen op het gebied van terrorisme lijken de voorgestelde maatregelen vooralsnog proportioneel.

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft.

Wat de budgettaire consequenties zullen zijn van vervolgvoorstellen valt nu nog niet concreet te bezien. De Commissie wenst allereerst projecten te financieren die gericht zijn op slachtoffers van terrorisme en projecten die gericht zijn op het bewust maken van het publiek voor de dreiging van terrorisme. Daarnaast wenst de Commissie een mechanisme op te zetten waarbij de economische last naar aanleiding van extreme schades gedeeld zal worden. Dit laatste zou volgens de Commissie gefinancierd moeten worden uit het huidige EU solidariteitsfonds. In het Commissievoorstel voor de nieuwe financiële perspectieven COM(2004)487 zou het huidige instrument hiervoor omgevormd moeten worden in een nieuw «solidariteit en snelle reactie instrument». De Commissie wenst voorts een centrale structuur voor een geïntegreerd alerteringssysteem op te zetten. Daarbij meent de Commissie dat de Unie de ontwikkeling van innovatief gezamenlijk onderzoek naar de inzet van private en publieke middelen dient te ondersteunen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft.

Wat de nationale budgettaire consequenties zijn van vervolgvoorstellen zullen zijn, valt nu nog niet in te schatten. Voor de private sector zullen er kosten verbonden zijn aan de identificatie en de ontwikkeling van nieuwe oplossingen met betrekking tot het vergroten van de veiligheid van goederen en diensten.

De overheid moet ervoor zorgen dat wetshandhavers en inlichtingendiensten in «real time» toegang hebben tot databanken van financiële instituten.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland juicht een vergrote samenhang in de diverse sectorale werkzaamheden in de strijd tegen het terrorisme toe. De initiatieven van de Commissie dragen bij tot een betere samenhang en dialoog van alle actoren, terwijl tevens oog is voor nog ontbrekende schakels in de samenwerking.

Nederland is van mening dat de Europese instellingen solidariteit met de slachtoffers van 11 maart 2004 in Madrid dienen te tonen en moeten laten zien dat terroristische daden tegen de waarden waarop de EU is gebaseerd indruisen. Nederland staat dan ook achter het voorstel van de Commissie om 11 maart tot Europese dag van de slachtoffers van terrorisme uit te roepen.

Nederland verwelkomt daarnaast het initiatief van de Commissie om de private sector te betrekken bij nieuwe oplossingen voor de versterking van de veiligheid van goederen en diensten.

Nederland juicht de bijdrage van de Commissie voor de bescherming van de rechten van de mens tegen gewelddadige radicalisering toe en ondersteunt het voornemen van de Commissie om een lange termijn strategie te ontwikkelen met betrekking tot het onderwerp radicalisering en rekrutering van terroristen.

Nederland onderschrijft het belang van communicatie met de burger en dringt aan op het ontwikkelen van een systeem van goede informatie-uitwisseling bij een grensoverschrijdende crisis.

Nederland bevestigt het initiatief van de Commissie om samen met de lidstaten een faciliterende rol te spelen in een permanente dialoog tussen de hulpverleningsdiensten en de autoriteiten over het omgaan met noodsituaties en nieuwe publieke waarschuwingssystemen.

Nederland nodigt de Commissie uit voorstellen te doen met betrekking tot een betere beveiliging van vuurwapens, explosieven, grondstoffen voor bommen en technologieën die gebruikt kunnen worden bij het plegen van terroristische daden.

Nederland wijst op het belang van afstemming en samenhang met het veiligheidsgerelateerd onderzoeksprogramma (Preparatory Action on Security Research: PASR; European Security Research Programme: ESRP), dat zich op R&D t.a.v. onder andere terrorismebestrijding richt.

Nederland zal aan de Commissie meer duidelijkheid vragen over de communautaire en nationale budgettaire consequenties van haar voorstellen.

Aangaande de Financiële Perspectieven 2007–2013 waar deze voorstellen onderdeel van uit zouden maken staat Nederland conform de kamerbrief van september 2004 over de Financiële Perspectieven op het standpunt van een EU begroting van ten hoogste 1% EU BNI (reëel constant uitgavenkader), het principe van «nieuw-voor-oud» en toetsing aan de criteria toegevoegde waarde en subsidiariteit.

Fiche 7: Mededeling betreffende voorkoming en bestrijding van terrorismefinanciering Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de voorkoming en bestrijding van terrorismefinanciering door maatregelen om informatie uitwisseling, transparantie en traceerbaarheid van financiële transacties te verbeteren

Datum Raadsdocument:26 oktober 2004
Nr.Raadsdocument:13982/04
Nr. Commissiedocument:COM(2004)700
Eerste verantwoordelijke ministeries:FIN in nauwe samenwerking met JUS en BZ en i.o.m BZK en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroepen: Terrorisme, Financiële Diensten, RELEX en CATS; Raden: JBZ, Ecofin, RAZEB; Europese Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel

In de conclusies van de Europese Raad van juni 2004 is de Raad opgeroepen tot het opstellen een coherente, alles omvattende (d.w.z. pijleroverstijgende) aanpak ter versterking van de strijd tegen de financiering van terrorisme, op basis van voorstellen van de Europees Coördinator voor terrorismebestrijding, de heer Gijs de Vries, en de Commissie. Onderhavige mededeling bevat de voorstellen van de Commissie op dit gebied. Deze voorstellen zijn inmiddels voor een belangrijk deel opgenomen in het voorstel voor een allesomvattende aanpak zoals dat in december 2004 aan de Europese Raad zal worden voorgelegd.

De mededeling bevat de aankondiging van mogelijke maatregelen op de volgende gebieden:

– Uitwisseling en analyse van informatie tussen de competente autoriteiten;

– Transparantie van financiële transacties;

– Transparantie van juridische entiteiten en in het bijzonder de transparantie van de liefdadigheid / non-profit sector;

– Verbetering van de effectiviteit van bevriezingsmaatregelen;

– Verbetering van onderzoekscapaciteiten;

– Versterkte internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van financiering van terrorisme.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvorming en rol van het Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comite: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen n.v.t. omdat het een mededeling betreft.

De subsidiariteitstoets ten aanzien van de in de mededeling voorgestelde maatregelen valt over het algemeen echter positief uit. Gelet op de recente nationale en internationale ontwikkelingen lijken extra maatregelen op het gebied van de bestrijding van financiering van terrorisme gerechtvaardigd. Een effectieve strijd tegen de financiering van terrorisme is gebaat bij een geharmoniseerde aanpak binnen de Unie, dit mede gelet op het internationale karakter van zowel het formele als het informele financiële verkeer. Daarbij is eveneens van belang dat met het oog op een gelijkmatige verdeling van de kosten over de Unie in dit opzicht (ook voor de particuliere sector) harmonisatie van verplichtingen van belang is.

Proportionaliteit: Positief. De voorgestelde maatregelen zijn proportioneel gelet op nationale en internationale dreigingen op het gebied van terrorisme.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger.

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft. Bij vervolgvoorstellen die voortvloeien uit deze mededeling zullen financiële instellingen ten aanzien van girale transacties, die gebaseerd zijn op internationale verplichtingen, te maken krijgen met extra administratieve lasten. De hoogte van deze lasten zal afhankelijk zijn van diverse aspecten van het voorstel van de Commissie. Een adequate kwantitatieve inschatting van deze kosten valt op dit moment nog niet te geven.

Tevens kunnen mogelijke maatregelen ten aanzien van transparantie van juridische entiteiten en non-profit organisaties, voor zover deze maatregelen verder gaan dan nationale maatregelen, administratieve lasten opleveren. De inhoud en richting van deze maatregelen is thans nog niet bekend.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t. In deze mededeling wordt wel aangegeven welke verordeningen en richtlijnen op dit gebied in de maak zijn en op welke terreinen nieuwe EU voorstellen te verwachten zijn.

Voorgestelde implementatietermijn: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt bepaling:

Een effectieve bestrijding van terrorisme heeft voor Nederland prioriteit. De bestrijding van financiering van terrorisme is een belangrijk onderdeel daarvan. Nederland steunt de plannen en activiteiten van de Commissie, zoals in de mededeling verwoord.

Gezien het internationale karakter van terroristische activiteiten is Europese samenwerking en harmonisatie van identificatie en meldverplichtingen ook een Nederlands belang. Binnen de uitgangspunten zoals hierboven weergegeven zal Nederland zich inspannen de administratieve lasten voor de particuliere sector zoveel mogelijk te beperken. Voor zover het gewenste toekomstige communautaire rechtsregime voor de verwerking van persoons-gegevens (waaronder bescherming van persoonsgegevens) mede betrekking heeft op verwerking door inlichtingen- en veiligheidsdiensten, wordt dit door Nederland afgewezen.

Fiche 8: Mededeling: Terrorismebestrijding: voorbereiding en beheersing van de gevolgen. Titel: Mededeling van de Commissie aam de Raad en Het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: voorbereiding en beheersing van de gevolgen.

Datum Raadsdocument:26 oktober 2004
Nr Raadsdocument:13980/04
Nr Commissiedocument:COM (04)701 hoort bij fiche (04) 698
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK i.o.m. JUST, FIN, BZ, V&W, VWS, DEF, EZ ,VROM, LNV

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep civiele bescherming (PROCIV), JBZ-raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling vloeit voort uit een verzoek van de Europese Raad (juni 2004) aan de Raad en de Commissie om te beoordelen in hoeverre lidstaten in staat zijn om terroristische aanslagen te voorkomen, dan wel – in het geval van een aanslag – om er op adequate wijze mee om te gaan. Ook verzocht de Europese Raad om de bestaande samenwerking op het gebied van civiele bescherming te verbeteren.

De Commissie onderstreept in haar mededeling het belang van solidariteit en wederzijdse hulpverlening in het geval van een terroristische aanval. De mededeling geeft een overzicht van de bestaande acties op het gebied van civiele bescherming, gezondheidsbescherming en rapid alert system networks. De Commissie doet nieuwe voorstellen ter versterking van bestaande instrumenten op dit terrein. Tevens dient de mededeling als input voor het «Solidariteitsprogramma met betrekking tot de gevolgen van terroristische aanvallen» (de herziening van het NRBC1 -programma), dat wordt uitgewerkt in de Raadswerkgroep civiele bescherming. De mededeling gaat in op het bestaande EU mechanisme, dat tot doel heeft de coördinatie bij rampen te verbeteren door o.a. trainingen en rampenoefeningen. Daarnaast werkt de Commissie aan een (vertrouwelijk) totaaloverzicht van de capaciteiten van de lidstaten om internationaal bijstand te verlenen bij terroristische aanvallen in een andere lidstaat. De Commissie zal hierover aanbevelingen doen aan de Europese Raad.

De Commissie stelt voor een centraal alerteringssysteem («secure general rapid alert system») op te zetten, genaamd ARGUS. Dit netwerk zou in juni 2005 operationeel moeten zijn en heeft tot doel coördinatie van een snelle en beveiligde informatie-uitwisseling tussen alle reeds bestaande snelle reactie systemen van de Commissie. Hierbij blijft de specifieke competentie en expertise van deze gespecialiseerde systemen onaangetast. ARGUS zal zich niet beperken tot terroristische aanvallen maar een rol krijgen bij alle crises.

Om ARGUS te kunnen managen zal een Europees crisiscentrum worden opgericht door de Commissie, dat gedurende een crisis alle vertegenwoordigers van de relevante Commissiediensten bijeen zal brengen. ARGUS dient een consistente benadering van alle terroristische aanvallen en vergelijkbare noodgevallen te bewerkstelligen. Samenwerking en coördinatie tussen alle relevante snelle reactie systemen (inclusief systemen van wethandhavingsdiensten en het snelle reactiesysteem inzake vitale infrastructuur) is essentieel in geval van een ernstige terroristische aanval of een grote ramp.

Een allesomvattend noodsysteem op Europees niveau maakt een harmonisatie van risicoanalyses noodzakelijk. De Commissie wenst tevens een Europees veiligheidsrisico-analysesysteem te ontwikkelen. Lidstaten worden opgeroepen nauw samen te werken met de Commissie met betrekking tot het ontwikkelen van gemeenschappelijke maatregelen op het terrein van reactie, training, oefeningen, geharmoniseerde risico analyses en kwetsbaarheidsonderzoeken.

De Commissie constateert dat een alerteringssysteem op het terrein van openbare orde en veiligheid eveneens wenselijk is. Daartoe stelt zij voor een netwerk op het terrein van wethandhaving binnen Europol (LEN: Law Enforcement Network) op te zetten met het doel dit netwerk ook aan ARGUS te verbinden.

De Commissie gaat in op de verschillende functies en werkwijzen van alle reeds bestaande snelle reactie systemen waar zij over beschikt. De Commissie stelt dat dit kan leiden tot duplicatie, maar ook tot het onvolledig informeren van alle betrokkenen, waarmee de noodzaak van het opzetten van ARGUS onderstreept wordt.

Op het terrein van gezondheid gaat de Commissie in op het BICHAT-programma (Biological and Chemical Attacks), dat zich richt op samenwerking en voorbereiding op aanvallen met biologische en chemische middelen. In dit kader wordt ook melding gemaakt van het snelle reactiesysteem BICHAT en de verbinding hiervan met andere soortgelijke systemen. Ook het toekomstige Europees Centrum voor preventie en het beheersen van ziekten, waarover Raad en Parlement op 21 april 2004 overeenstemming bereikten, zal een belangrijke speler zijn bij het adviseren van lidstaten en Europese instellingen. M.b.t. de internationale context maakt de Commissie melding van het G-7 initiatief uit 2001 «Global Health Security Action Initiative» en samenwerking met de WHO op het gebied van bioterrorisme. Tenslotte gaat de mededeling in op de detectie en identificatie van biologische en chemische middelen, hulpverleningsplannen en de beschikbaarheid en distributie van medicijnen en vaccins.

Rechtsbasis van het voorstelde: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: Strikt genomen n.v.t., betreft een mededeling.

Subsidiariteit: Positief. De EU is een bindende factor voor de lidstaten op het terrein van de samenwerking op het terrein van grensoverschrijdende crisis binnen Europa. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de voorkeur boven verschillende nationale en bilaterale samenwerkingsverbanden.

Proportionaliteit: Positief. Gelet op de nationale en internationale dreigingen van terrorisme lijken de voorgestelde maatregelen proportioneel te zijn.

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft. Wat de EU-budgettaire consequenties zullen zijn van de vervolgvoorstellen van de Commissie op deze mededeling valt nu nog niet concreet in te schatten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft.

De evt. nationale kosten die voortkomen uit het vervolgtraject van deze mededeling zullen bestaan uit detectie en identificatie van biologische en chemische middelen, hulpverleningsplannen en de beschikbaarheid en distributie van medicijnen en vaccins. Verder zal ook een betere coördinatie bij rampen, trainingen en oefeningen kosten met zich meebrengen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland juicht de mededeling in algemene zin toe. Nederland steunt de intentie van de Commissie om alle bestaande snelle reactiesystemen aan elkaar te verbinden ter verbetering van de onderlinge samenhang door middel van het opzetten van een beveiligd algemeen alerteringssysteem ARGUS. Tevens is Nederland voorstander van een Europees crisiscentrum dat dit systeem dient te managen en vertegenwoordigers van relevante Commissiediensten op zal roepen bij noodgevallen. Ook is Nederland voorstander van het samen met de lidstaten ontwikkelen van een veiligheidsrisicoanalyse teneinde een eenvormige aanpak te bewerkstelligen van risicoanalyses passend bij elke orde van risico.

Nederland is tevens voorstander van het door de Commissie opzetten van een aan ARGUS te verbinden wethandhavingsnetwerk binnen de Commissie (LEN). Nederland is voorts voorstander van het onderzoeken van eventuele noodzakelijke links tussen Raadsorganen en het ARGUS systeem.

Nederland bepleit meer aandacht voor preventie van en voorbereiding op aanvallen met biologische middelen via het agrarische spoor, naar analogie van de acties die genomen worden op het terrein van volksgezondheid. Opzettelijk verspreide zoönosen kunnen bij dieren en mensen veel slachtoffers veroorzaken. Dit geldt ook voor aanvallen met biologische middelen in de voedselketen.

Nederland zal aan de Commissie vragen meer inzicht te geven in de mogelijke Europese en nationale budgettaire consequenties van de in de mededeling gepresenteerde voorstellen. Conform de kamerbrief van september 2004 over de Financiële Perspectieven 2007–2013 gaat Nederland uit van een EU begroting van ten hoogste 1% van het EU BNI (een reëel constant uitgavenkader), het principe van «nieuw-voor-oud» en toetsing aan de criteria toegevoegde waarde en subsidiariteit. De mogelijke budgettaire consequenties van de oprichting van het ARGUS systeem, het LEN systeem en het nieuwe EU crisiscentrum dienen met deze uitgangspunten rekening te houden.

Fiche 9: Mededeling over Terrorismebestrijding: bescherming van vitale infrastructuur Titel: Mededeling van de Commissie aam de Raad en het Europees Parlement: Terrorismebestrijding: bescherming van vitale infrastructuur

Datum Raadsdocument:26 oktober 2004
Nr Raadsdocument:13979/04
Nr Commissiedocument:COM (2004)702 hoort bij fiche 698
Eerstverantwoordelijk ministerie:BZK i.o.m. JUST, FIN, V&W, DEF, BZ, EZ, VWS, LNV en VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep civiele bescherming (PROCIV), JBZ-raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling geeft een overzicht van de acties die de Commissie in het kader van de strijd tegen terrorisme op dit moment onderneemt om vitale infrastructuur te beschermen. De Commissie stelt aanvullende maatregelen voor om bestaande instrumenten te versterken en tegemoet te komen aan de mandaten van de Europese Raad.

De Commissie geeft aan dat vitale infrastructuur zich uitstrekt over vele sectoren, zoals de economie (inclusief bankwezen en financiële zaken), transport en distributie, energie, nutsbedrijven, gezondheid, voedselvoorzieningen en communicatie, alsmede sleuteldiensten van de overheid. Europese vitale infrastructuur is vaak in bezit van de particuliere sector. Hoewel eigenaren verantwoordelijk zijn voor de bescherming van hun eigen vitale sectoren en zorg dienen te dragen voor de beschikbaarheid van goederen en diensten voor hun klanten, speelt de overheid een essentiële rol.

Lidstaten en eigenaren van vitale infrastructuur dienen samen te werken om de onderlinge afhankelijkheid te identificeren en zich te richten op passende strategieën om risico's te verminderen.

Europese vitale infrastructuren zijn steeds afhankelijker geworden van gemeenschappelijke informatietechnologie, inclusief internet. De potentiële dreiging van catastrofale terroristische aanvallen – inclusief aanslagen op computersystemen die de vitale infrastructuur kunnen aantasten – neemt toe.

Aangezien de burger ervan uit mag gaan dat Unie en afzonderlijke lidstaten de veiligheid van vitale infrastructuren waarborgen, is het noodzakelijk de risico's met alle betrokkenen (lidstaten en particuliere sector) in kaart te brengen, zodat actie genomen kan worden om de risico's te verminderen.

De Commissie zal eind 2005 komen met een Europees programma voor vitale infrastructuur (EPCIP) ter verbetering van de veiligheid van deze infrastructuur. Dit programma zal zijn gebaseerd op inventarisaties uit de lidstaten, Europol en eigenaren van vitale infrastructuur. Met genoemden zal de Commissie voor juni 2005 een netwerk opzetten, het zgn. Critical Infrastructure Warning Information Network(CIWIN). Binnen het netwerk zal ook het European Committee for Standarization (CEN) worden betrokken teneinde standaard veiligheidsmaatregelen bekend te maken. Wethandhavingsdiensten van de lidstaten en het civil protection mechanism dienen op hun beurt EPCIP te integreren in hun planning en bewustzijn.

De Task Force of Police en Europol zullen een cruciale rol krijgen in het verspreiden van relevante informatie naar de wethandhavingsdiensten, die op hun beurt verantwoordelijk zullen worden voor het geven van adviezen en het onderhouden van contacten met bedrijven die vitale infrastructuur bezitten.

Lidstaten dienen hiertoe een database met vitale onderdelen bij te houden. Daarnaast dienen zij eigenaren van vitale onderdelen van de benodigde informatie te voorzien. Ook dienen zij deze eigenaren te wijzen op de te onderscheiden soorten reacties die van toepassing zijn, afhankelijk van het niveau van dreiging.

Eigenaren van vitale onderdelen dienen adequate veiligheid van hun goederen te garanderen door actief risicomanagement technieken op hun werkprocessen toe te passen en door inspecties hierop uit te voeren. Verdachte activiteiten dienen aan de nationale politie te worden gemeld.

Doel van het EPCIP zou zijn het garanderen van adequate veiligheidsniveaus met betrekking tot vitale infrastructuur, een minimum aan «single points of failure» en snelle geteste herstel-maatregelen.

Het EPCIP zou succesvol kunnen zijn indien:

– Lidstaten hun vitale infrastructuur hebben geïdentificeerd op basis van de door EPCIP opgegeven prioriteiten;

– EPCIP een belangrijke plaats inneemt in de plannen en oefeningen met betrekking tot contra-terrorisme, hulpverlening en andere gerelateerde maatregelen;

– Bedrijven en overheid samenwerken in het delen van informatie en in het nemen van stappen ter voorkoming van langdurige verstoring van vitale infrastructuur;

– Bedrijven en overheid samenwerken in het identificeren van sleutelposities en kwetsbare plekken in computer- en technische infrastructuur;

– De EU een mechanisme heeft vervaardigd om over vitale infrastructuur inlichtingen te verspreiden, te alerteren en informatie te delen;

– Bedrijven en overheid samenwerken in het ontwikkelen en promoten van «best practices».

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: Strikt genomen n.v.t., betreft een mededeling.

Subsidiariteit: Positief. Op het terrein van de bescherming van de grensoverstijgende vitale infrastructuur heeft een Europese aanpak de voorkeur boven bilaterale samenwerkingsverbanden.

Proportionaliteit: Positief. Gelet op de nationale en internationale dreigingen van terrorisme lijken de voorgestelde maatregelen lijken proportioneel te zijn.

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft. Daarnaast gaat de Commissie sowieso uit van de inzet van bestaande middelen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen zijn er geen consequenties, omdat het een mededeling betreft.

De aanvullende maatregelen om bestaande instrumenten te versterken zullen in een vervolgtraject budgettaire consequenties met zich meebrengen. Voor de Rijksoverheid is er een extra taak door het deelnemen aan het netwerk. Voor de politie is er een extra taak door het contact met het bedrijfsleven. Voor het bedrijfsleven is er een extra taak door de extra investeringen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Als datum voor het opzetten van het netwerk lijkt juni 2005 haalbaar. Het streven om eind 2005 het EPCIP programma operationeel te laten zijn lijkt vrij ambitieus mede door de hoeveelheid werk die de lidstaten dienen te verrichten voor de invulling van het programma.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief ten opzichte van de mededeling. Nederland steunt het voornemen van de Commissie om, met inachtneming van het subsidiariteitprincipe, zich te concentreren op de bescherming van vitale infrastructuur (EPCIP) met mogelijk grensoverschrijdend effect. Nederland staat achter het voornemen tot het vervaardigen van een jaarlijks rapport – mits dit niet leidt tot onnodige administratieve lasten en voorts recht doet aan het belang van vertrouwelijkheid van informatie over mogelijke kwetsbaarheden in vitale infrastructuur – en steunt de Commissie om in de toekomst te komen tot een Europees Programma Bescherming van de Vitale Infrastructuur (EPCIP). Nederland steunt de oproep aan de lidstaten om te komen tot identificatie van grensoverschrijdende vitale sectoren aan het eind van 2005 als bijdrage aan het EPCIP.

Nederland juicht het opzetten van een netwerk vitale infrastructuur (CIWIN) toe, alsmede het uitwerken van een programma met alle betrokkenen. Vitale infrastructuur houdt niet op aan de grens. Vele vitale onderdelen vinden hun oorsprong elders. Het met de EU lidstaten uitwerken van beschermende maatregelen is derhalve zeer gewenst.

Nederland dicht de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een belangrijke rol toe in de bescherming van vitale infrastructuur, mede gezien de toegevoegde waarde omtrent risicoanalyses.

Nederland is er vooralsnog niet van overtuigd dat de politie een grote rol moet spelen in de bescherming van vitale infrastructuur. Het opzetten en ontwikkelen van databases met vitale infrastructuur moet een meerwaarde hebben ten opzichte van reeds bestaand inzicht in vitale infrastructuur in vitale sectoren.

Er zal door Nederland aan de Commissie meer duidelijkheid worden gevraagd over de Europese en nationale budgettaire consequenties van de voorstellen. Conform de kamerbrief van september 2004 over de Financiële Perspectieven 2007–2013 gaat Nederland uit van een EU-begroting van ten hoogste 1% van het EU BNI (een reëel constant uitgavenkader), het principe van «nieuw-voor-oud» en toetsing aan de criteria toegevoegde waarde en subsidiariteit.


XNoot
1

In deze Kaderrichtlijn is bepaald dat de Commissie voorstellen moet indienen voor alle additieven die worden toegestaan, de categorieën levensmiddelen waarin ze mogen worden gebruikt en de maximale concentraties. Deze structuur staat borg voor het vrije verkeer van levensmiddelen en garant voor bescherming van de consument op een hoog niveau en biedt meer vrijheid bij de keuze tussen verschillende producten.

XNoot
1

Indien hier om verzocht wordt, valt onder informatie en bijstand ook administratief onderzoek en voor zover mogelijk bijzonder toezicht.

XNoot
1

Programma ter verbetering van de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van bescherming van de bevolking tegen nucleaire, radiologische, biologische en chemische terroristische aanslagen.

Naar boven