22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2016

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij twee fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling visumreciprociteit: stand van zaken en aanpassing Mechanisme (Kamerstuk 22 112, nr. 2139).

Fiche: Richtlijn openbaarmaking van winstbelasting door multinationals

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Richtlijn openbaarmaking van winstbelasting door multinationals

1. Algemene gegevens

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Het richtlijnvoorstel beoogt de transparantie te bevorderen van de belastingbetalingen die multinationals wereldwijd verrichten. Deze bedrijven kunnen gebruik maken van de verschillen in belastingregimes die er tussen landen bestaan en kunnen zo belastingen ontwijken. De Commissie wil met behulp van het richtlijnvoorstel bereiken dat bedrijven zich verantwoordelijk gedragen op het terrein van de belastingen en dat zij bijdragen aan de welvaart door daar belasting te betalen waar zij activiteiten verrichten en dus de winst behalen. Dit bevordert volgens de Commissie de eerlijke concurrentie tussen ondernemingen en herstelt het vertrouwen van bedrijven en burgers in de rechtvaardigheid van de nationale belastingsystemen. De Commissie wil dit bereiken door multinationals te verplichten informatie over belastingbetalingen en enkele daaraan gerelateerde gegevens openbaar te maken, zodat hierover en over de desbetreffende fiscale regelgeving een publieke discussie gevoerd kan worden.

Het voorstel verplicht tot het jaarlijks openbaar maken van informatie over belastingen door een aantal categorieën ondernemingen:

  • 1. de uiteindelijke moederonderneming en de onderneming die geen deel uitmaakt van een groep, die onder het recht van een EU-lidstaat vallen en die een (geconsolideerde) netto omzet van meer dan € 750 miljoen hebben (met uitzondering van krediet- en beleggingsinstellingen die al vallen onder de rapportageplicht van artikel 89 van de richtlijn kapitaalsvereisten 2013/36/EU);

  • 2. middelgrote en grote EU-dochterondernemingen van een uiteindelijke niet-EU-moederonderneming die een geconsolideerde netto omzet van meer dan € 750 miljoen heeft; deze dochters moeten een rapport over de belastinginformatie van de uiteindelijke moederonderneming en haar hele concern publiceren;

  • 3. bijkantoren met een netto-omzet die groter is dan die van kleine ondernemingen (dat betekent in Nederland een omzet van meer dan € 12 miljoen) die in de EU zijn geopend door een niet-EU-onderneming behorende tot een groep waarvan de uiteindelijke niet-EU-moederonderneming een geconsolideerde netto-omzet van meer dan € 750 miljoen heeft of die zijn geopend door een niet-EU-onderneming die geen deel uitmaakt van een groep en die een netto-omzet van meer dan € 750 miljoen heeft; deze bijkantoren moeten een rapport over de belastinginformatie van de uiteindelijke niet-EU-moederonderneming en haar hele concern publiceren (tenzij de uiteindelijke moederonderneming een dochteronderneming heeft die verplicht is de informatie te publiceren).

De informatie moet uitgesplitst worden per EU-lidstaat en per derde land dat op een door de Commissie op te stellen lijst staat van belastingjurisdicties die niet voldoen aan internationaal overeengekomen normen.1 De informatie over de overige landen moet geaggregeerd worden weergegeven.

De informatie die verstrekt dient te worden betreft een korte beschrijving van de aard van de activiteiten, het aantal werknemers, de netto-omzet, winst of verlies voor belastingen, de verplichtingen inzake winstbelastingen, de betaalde winstbelastingen en de gecumuleerde winst.

De informatie moet in het handelsregister openbaar gemaakt worden en ook op de website van de onderneming geplaatst worden teneinde de publieke toegankelijkheid zo groot mogelijk te maken. De accountant moet nagaan of de informatie is verstrekt.

b) Impact assessment Commissie

In het impact assessment zijn verschillende opties voor de rapportageverplichting onderzocht, aan de hand van verschillende mogelijkheden voor de reikwijdte van de regeling (welke ondernemingen, welke informatie over welke activiteiten en in welke mate van detail). De optie die de voorkeur van de Commissie heeft, is de optie waarbij de ondernemingen die ook vallen onder de OESO-uitkomst over country-by-country reporting tussen belasting diensten naar aanleiding van BEPS Action 13 (hierna OESO-CbCR) moeten rapporteren over hun wereldwijde activiteiten. Voor OESO-CbCR worden deze cijfers wereldwijd uitgesplitst per land. Ingevolge het richtlijnvoorstel moeten de cijfers worden uitgesplitst per lidstaat en per belastingjurisdictie die niet voldoet aan de internationale normen. De informatie voor overige landen dient geaggregeerd te worden weergegeven. Dit geeft volgens de Commissie een gelijk speelveld voor multinationals binnen en buiten de EU. Doordat wordt voortgebouwd op de OESO-CbCR is de te publiceren informatie reeds bij de ondernemingen aanwezig. Hoewel volgens de OESO deze groep rapporterende ondernemingen 10–15% van alle multinationals betreft, is zij verantwoordelijk voor 90% van de wereldwijde inkomsten van alle multinationals. Het EU-voorstel is daarmee volgens de Commissie in lijn met de wereldwijde aanpak van belastingontwijking. Naast de fiscale informatie moet ook informatie gegeven worden over de context (zoals omzet, winst, aantal werknemers). In het impact assessment wordt aangevoerd dat door het verstrekken van informatie over de context, de fiscale verplichtingen beter begrepen en vergeleken zouden kunnen worden.

Op grond van het impact assessment verwacht de Commissie belangrijke maatschappelijke voordelen en enige positieve economische gevolgen van de gekozen optie, zonder afbreuk te doen aan het concurrentievermogen van de EU. Het initiatief past volgens de Commissie bij de toenemende vraag naar transparantie en het zou kunnen bijdragen aan meer vertrouwen van het publiek in de rechtmatigheid van fiscale systemen. Op basis van het impact assessment is niet duidelijk vast te stellen of er gevolgen zullen zijn voor de winstbelasting die multinationals moeten betalen en voor de belastinginkomsten van de lidstaten. Het initiatief zal volgens de Commissie een bijkomende stimulans zijn om belasting te betalen waar de winst wordt gemaakt. Ook verwacht de Commissie op basis van het onderzoek dat het publiek op basis van de transparante cijfers een goed democratisch debat zal kunnen voeren over de oorzaken en gevolgen van agressieve fiscale planning.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland heeft steeds het belang onderstreept van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) ondernemingen, omdat dit leidt tot erosie van belastinggrondslagen. Aan dit belang kan onder meer country-by-country reporting2 over belastingbetalingen in de landen waar deze ondernemingen actief zijn, bijdragen. Nederland heeft dan ook steeds volop steun gegeven aan internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat specifieke voorstellen hiertoe in de EU voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Nederland heeft dan ook diverse malen in Brussel bij de Commissie aangedrongen op voortvarende aanpak van het impact assessment over country-by-country reporting.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet is voorstander van internationale initiatieven die transparantie van belastingbetalingen beogen te bevorderen en die agressieve fiscale planning tegengaan. Hieraan kan onder meer country-by-country reporting door multinationals over de belastingbetalingen die zij wereldwijd doen, bijdragen. Het onderhavige voorstel probeert zoveel mogelijk aan te sluiten bij het internationale initiatief van G20 en de OESO-CbCR tussen belastingdiensten, hetgeen het kabinet ondersteunt. Onder het G20- en OESO-initiatief moeten bedrijven rapporteren aan de nationale belastingdiensten. De OESO-informatie dient vooral als selectiemiddel voor de fiscus om snel de zaken te detecteren met een hoog risico op niet-naleving van de verrekenprijsregels en andere risico’s van winstverschuiving en uitholling van de belastinggrondslag. Het bedrijf mag voor de rapportage van de OESO-CbCR verschillende databronnen gebruiken (consolidatierapportagepakketten, de jaarrekeningen van afzonderlijke entiteiten, interne financiële managementrapportages). Deze OESO-rapportage kan verschillen van de rapportageverplichting die voortvloeit uit het richtlijnvoorstel. In het richtlijnvoorstel moet exacte fiscale en contextuele informatie openbaar gemaakt worden en het opstellen van die informatie wordt beheerst door de regels over waardering van posten in de jaarrekeningrichtlijn. Ook het doel verschilt: het richtlijnvoorstel beoogt het publiek inzicht te geven in de belastingpositie van multinationals die zaken doen in de EU, ten behoeve van een publieke discussie over fiscale planning en verschillen tussen fiscale wetgeving.

Het kabinet is het met de Commissie eens dat transparantie over belastingafdrachten per land aanzienlijke maatschappelijke voordelen kan hebben, zoals het tegengaan van belastingontwijkingsconstructies, hogere belastingbetaling in de landen waar multinationals profiteren van publieke voorzieningen, het bevorderen van eerlijkere concurrentie met MKB-bedrijven en verbetering van het publieke vertrouwen in de belastingmoraal van multinationals en in de billijkheid van belastingstelsels. In dat licht steunt het kabinet ook het voorstel om behalve per EU-lidstaat ook per non-coöperatieve fiscale jurisdictie buiten de EU te laten rapporteren.

Wel vindt het kabinet dat moet worden gelet op de uitvoerbaarheid van het voorstel. De fiscale rapportageverplichting uit OESO-CbCR is nu geplaatst in de omgeving van de commerciële jaarrekeningrichtlijn. Dit kan tot onduidelijkheden aanleiding geven als het gaat over de vraag in hoeverre de overige regels van die richtlijn van toepassing zijn op de te rapporteren cijfers.

De rapportageplicht wordt gelegd bij EU-multinationals, maar ook bij dochters en bijkantoren in de EU van niet-EU-moederondernemingen. Het kabinet vraagt aandacht voor de civiel- of strafrechtelijke afdwingbaarheid van de civielrechtelijke verplichting voor deze dochters en bijkantoren tot het publiceren van een rapportage van hun moederonderneming die is gevestigd in een niet-EU-land dat deze rapportageplicht niet kent.

Het kabinet steunt het voornemen voor een lijst van non-coöperatieve fiscale jurisdicties buiten de EU. Het kabinet heeft wel vragen bij de wijze waarop dit richtlijnvoorstel het opstellen van die lijst wil formaliseren. Nederland is van mening dat de lijst een essentieel onderdeel is van de richtlijn omdat deze de omvang van de rapportageplicht bepaalt. Door delegatie aan de Commissie van de bevoegdheid tot het opstellen van deze lijst verliest de Raad de mogelijkheid tot inspraak bij het aanwijzen van non-coöperatieve fiscale jurisdicties. Verder is het niet duidelijk hoe dit voorstel zich verhoudt tot het Anti Tax Avoidance Package (hierna ATAP) waarin door de Commissie werd voorgesteld om de criteria en de lijst op te stellen in de EU gedragscodegroep (belastingregeling ondernemingen). Het kabinet wil voorkomen dat er parallel twee voorstellen over het opstellen van een gemeenschappelijke lijst worden uitgewerkt, met alle onduidelijkheid over de samenloop tussen beide lijsten van dien. Daarom is het kabinet van mening dat de gedragscodegroep (belastingregeling ondernemingen) deze lijst zou moeten vaststellen, in lijn met het ATAP-voorstel.

Daarnaast kan er volgens het kabinet reputatieschade van multinationals optreden, als zij te maken krijgen met onterechte aantijgingen in de publieke opinie, bijvoorbeeld als de informatie verkeerd wordt geïnterpreteerd.

Voorspoedige besluitvorming kan het voor de EU mogelijk maken om andere landen in multilateraal verband (OESO, G20, VN) aan te sporen om vergelijkbare maatregelen te treffen. Het is immers van belang dat er een wereldwijd gelijk speelveld voor ondernemingen bestaat en dat de internationale concurrentiepositie van de EU niet in gevaar wordt gebracht.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Tijdens de informele Ecofin Raad van 22 april 2016 is publieke CbCR in het kader van de «Panama papers» aan de orde gekomen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1359). Hoewel de lidstaten, ook door recente gebeurtenissen zoals het openbaar worden van de Panama Papers, doordrongen zullen zijn van de noodzaak tot het treffen van internationale maatregelen om het ontwijken van belastingbetalingen aan te pakken, zal mogelijk de publicatie van fiscale informatie voor diverse lidstaten vooralsnog te ver gaan. In genoemde informele raad bleek dat het voor bepaalde lidstaten van belang is dat de dataprotectie van de belastingplichtigen niet wordt uitgehold. Tijdens de informele Ecofin Raad waren de lidstaten het met elkaar eens dat een gemeenschappelijke EU-lijst een belangrijk instrument is om non-coöperatieve jurisdicties te benoemen, waarbij het ook belangrijk is om het werk van de OESO mee te nemen die in opdracht van de G20 criteria gaat opstellen op het gebied van transparantie.

Het Europees Parlement is voorstander van een publieke fiscale rapportageplicht en heeft dat al aangegeven door middel van een amendement tot invoering van een dergelijke verplichting in het voorstel voor de richtlijn inzake bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid. Dat amendement gaat op diverse punten verder dan het richtlijnvoorstel (reikwijdte, soorten informatie, mate van detail van de informatie). Afgewacht moet worden hoe beide dossiers zich in de visie van het EP tot elkaar verhouden.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De EU is bevoegd. De bevoegdheidsgrondslag is artikel 50, eerste lid, VWEU. Dit is ook de grondslag van richtlijn 2013/34/EU die door dit richtlijnvoorstel zal worden gewijzigd.

Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag.

b) Subsidiariteit

Fiscale transparantie is het meest effectief bij een zo groot mogelijk internationaal gelijk speelveld. De doelstellingen van het voorstel kunnen dan ook niet enkel door de afzonderlijke lidstaten bereikt worden. Dit leidt tot een positief oordeel over de subsidiariteit van het voorstel, zij het dat een daadwerkelijk internationaal gelijk speelveld pas in zicht komt als deze rapportageplicht niet alleen vanuit de EU maar internationaal wordt voorgeschreven.

c) proportionaliteit

Proportionaliteit: Het oordeel van het kabinet ten aanzien van proportionaliteit is overwegend positief. Het kabinet steunt internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van country-by-country reporting en de strekking en doelstelling van dit voorstel passen daarin. Uitgangspunt is dat het voorstel evenwichtig en uitvoerbaar moet zijn en geen beperking vormt voor het verrichten van activiteiten in de EU door niet-EU-multinationals wier fiscale informatie via in de EU gevestigde dochterondernemingen of bijkantoren gepubliceerd moet worden. Het kabinet heeft begrip voor het betrekken van niet-EU-multinationals die in de EU een dochter of bijkantoor hebben, omdat dit het gelijke speelveld verruimt. Tegelijkertijd vraagt het kabinet aandacht voor de uitvoerbaarheid om van dergelijke dochters en bijkantoren informatie over de totale multinational af te dwingen. Ook wijst het kabinet erop dat de informatie die in het kader van de OESO-CbCR wordt gevraagd voor uitwisseling tussen belastingdiensten ten behoeve van fiscale risicoselectie, niet één op één geschikt hoeft te zijn voor de doelstellingen van het richtlijnvoorstel: publieke bekendmaking ten behoeve van een openbare discussie over belastingmoraal van multinationals en over verschillen tussen fiscale systemen. Het kabinet vraagt zich af of cijfers die reeds worden gebruikt voor het opstellen van de commerciële jaarrekening kunnen volstaan. Ook heeft het kabinet vraagtekens bij de noodzaak om alle EU-dochters van een multinational dezelfde rapportageverplichtingen op te leggen: wanneer een dochteronderneming een rapport over de belastinginformatie van de uiteindelijke moederonderneming en haar hele concern publiceert, zouden andere EU-dochters van deze moederonderneming vrijgesteld kunnen worden.

De keuze voor een wijziging van de richtlijn jaarrekeningenrecht acht het kabinet overigens een logische. De regels voor het verslag worden zo ingebed in de regels voor het opstellen van de jaarrekening. Het kabinet is het verder eens met de keuze om voort te bouwen op andere internationale regelingen, zoals de grens van een netto omzet € 750 miljoen uit OESO-CbCR.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Geen

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Het is onduidelijk of het richtlijnvoorstel gevolgen zal hebben voor de inkomsten uit vennootschapsbelasting in Nederland. Het impact assessment geeft daarover geen uitsluitsel. De Commissie verwacht wel dat er verschuivingen zullen plaatsvinden wanneer ondernemingen naar aanleiding van deze rapportageplicht of onder druk van de publieke opinie de fiscale structuur van hun onderneming wijzigen, waardoor er andere en eventueel grotere belastingstromen zullen ontstaan.

Het kabinet deelt de terughoudende opinie van de Commissie over de omvang van de effecten. Het is moeilijk te voorspellen in hoeverre ondernemingen zich zullen laten beïnvloeden indien zij onder druk van de publieke opinie komen te staan, wat hun reactie zal zijn en welke gevolgen dat zal hebben voor nationale belastinginkomsten. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

De doelstelling van de regeling is te bereiken dat ondernemingen belasting gaan betalen waar zij daadwerkelijk winst genereren uit activiteiten ter plaatse. Het voorstel kan tot gevolg hebben dat ondernemingen de concernstructuur van hun onderneming herzien, waardoor zij op andere plaatsen dan nu het geval is mogelijk andere bedragen aan winstbelasting gaan betalen.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Volgens de Commissie zijn er met het voorstel geen administratieve lasten voor de desbetreffende ondernemingen gemoeid, omdat zij de informatie ook reeds moeten leveren aan belastingautoriteiten ingevolge de richtlijn Administratieve Samenwerking. Het bedrijf kan ervoor kiezen voor de OESO-CbCR andere cijfers te gebruiken dan voor de EU rapportage. Omdat de doelgroep van de twee rapportages verschillend is (enerzijds de fiscaal opgeleide inspecteur en anderzijds het brede publiek), zou dit ertoe kunnen leiden dat bedrijven toch aparte berekeningen voor de twee regelingen of een uitgebreidere toelichting willen maken, met extra administratieve lasten tot gevolg.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Momenteel kunnen multinationals hun onderneming fiscaal zo inrichten dat zij profiteren van wereldwijde verschillen in fiscale regimes. Ondernemingen die daar geen mogelijkheid toe hebben, hebben daardoor een concurrentienadeel dat met de ontwerprichtlijn kan worden ingeperkt. Als met het richtlijnvoorstel kan worden bereikt dat multinationals daar belasting gaan betalen waar zij daadwerkelijk winst genereren uit activiteiten ter plaatse, kan dit bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de rechtvaardigheid van nationale belastingsystemen. Op de concurrentiekracht van de EU als geheel, kan dit voorstel mogelijk een negatief effect hebben, indien ten gevolge van het ontbreken van een internationaal gelijk speelveld multinationals bepaalde activiteiten uit de EU verplaatsen.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

In welke wetgeving de regels over het verslag over belastingbetalingen zullen worden geïmplementeerd, zal mede afhankelijk zijn van de uiteindelijke reikwijdte van die voorschriften. Het ligt voor de hand dat de implementatie voor zover het rechtspersonen met statutaire zetel in Nederland betreft, tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal leiden.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Artikel 48g van het voorstel delegeert aan de Commissie de bevoegdheid om volgens de voorschriften van artikel 49 van de richtlijn 2013/34/EU een lijst op te stellen van non-coöperatieve belastingjurisdicties die niet voldoen aan criteria van transparantie en informatie-uitwisseling en van eerlijke belastingconcurrentie aan de Commissie. In artikel 49 van richtlijn 2013/34/EU is aangegeven dat de Raad en het Europees Parlement de bevoegdheid te allen tijde kunnen intrekken en dat tegen gedelegeerde handelingen binnen twee maanden bezwaar kan worden aangetekend door het Europees Parlement of de Raad.

Het kabinet is van mening dat het instrument van delegatie niet mogelijk is, omdat het kabinet de lijst als essentieel onderdeel beschouwt van de richtlijn. In het ATAP-voorstel wordt voorzien in een dergelijk instrument, waarin meer rekening wordt gehouden met de inspraak van lidstaten op het gebied van fiscaliteit. Om die reden is het kabinet van mening dat de lijst (in lijn met het ATAP-voorstel) in de gedragscodegroep wordt opgesteld.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Als uiterste implementatiedatum wordt één jaar na inwerkingtreding van de richtlijn voorgesteld. Het kabinet acht een implementatietermijn van twee jaren realistischer.

Verder wordt voorgesteld dat de verplichtingen in de richtlijn gelden vanaf het eerste boekjaar dat aanvangt op of na de datum die ligt op één jaar na de implementatiedatum. Omdat de rapportage pas na afloop van het boekjaar zal plaatsvinden, hebben bedrijven voldoende tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe rapportageplicht.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De Commissie zal vijf jaar na inwerkingtreding van de richtlijn verslag doen van de naleving van de rapportageplicht en de effecten van de rapportageplicht. In het verslag zal ook worden geëvalueerd of het verslag over belastingbetalingen geschikte en proportionele resultaten oplevert, rekening houdend met zowel de behoefte aan transparantie als aan het effect op het concurrentievermogen van ondernemingen. Het kabinet acht het van groot belang dat deze evaluatie door de Commissie wordt uitgevoerd.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De uitvoerbaarheid van het voorstel zal op enkele punten moeilijk zijn.

Het kabinet ziet als aandachtspunt of het voorstel om EU-dochterondernemingen en EU-bijkantoren van niet-EU-moederondernemingen te verplichten de fiscale informatie van de hele multinational te laten publiceren volledig zal worden nageleefd. Het is denkbaar dat een moederonderneming niet wenst mee te werken aan publieke bekendmaking van de informatie. De dochter kan dan niet aan de haar opgelegde rapportageplicht voldoen. Het voorstel legt het bestuur van de EU-dochters een inspanningsverplichting op om de belastinginformatie van deze uiteindelijke moeder te publiceren. Gezien de complicaties die verbonden kunnen zijn aan het verkrijgen van de informatie, vindt het kabinet dat deze verantwoordelijkheid niet verder kan gaan dan de voorgestelde inspanningsverplichting. Ook wordt een inspanningsverplichting voorgesteld voor functionarissen van bijkantoren van een niet- EU-onderneming. Het kabinet vraagt ook aandacht voor de aansprakelijkstelling van een bestuurder van een buitenlandse niet-EU-rechtspersoon (wiens fiscale informatie het betreft) op het niet voldoen aan een EU-publicatieplicht. Het gaat om een civielrechtelijke verplichting tot het opstellen door de niet-EU-moederonderneming en het publiceren door de dochter of het bijkantoor in de EU van een rapportage die de derde landen niet kennen. De civiel- of strafrechtelijke handhaving van die verplichting zal in geval van een EU-bijkantoor (zonder rechtspersoonlijkheid) jegens de moederonderneming in het derde land uitgeoefend moeten worden.

Wat betreft de rapportageplicht van de uiteindelijke EU-moederonderneming, legt het voorstel de collectieve verantwoordelijkheid voor het opstellen en publiceren van het verslag over belastingbetalingen neer bij het bestuur van deze uiteindelijke moederonderneming. Dit sluit aan bij het Nederlandse systeem. Op grond van het richtlijnvoorstel toetst de accountant die ook de jaarrekening controleert, of het verslag aanwezig is. Het kabinet kan instemmen met deze aanwezigheidstoets. Wel wijst het kabinet erop dat de voorgestelde toets door de accountant of het verslag is gepubliceerd niet tegelijkertijd kan plaatsvinden, nu zijn toetsende rol na het opstellen van de financiële stukken eindigt. Verder geldt ook voor het verslag over belastingbetalingen het algemene voorschrift in de richtlijn jaarrekening dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bepalingen in de richtlijn worden nageleefd.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

In het richtlijnvoorstel worden de door de G20/OESO opgestelde normen alsmede de door de Financial Action Task Force opgestelde normen specifiek genoemd.

X Noot
2

Onder country-by-country reporting wordt verstaan een verslag waarin door een onderneming informatie wordt verschaft over elk land waarin zij actief is, in dit verband informatie over belastingbetalingen.

Naar boven