22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie

nr. 157
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 mei 2000

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Aanvullende bijdrage van de Commissie t.b.v. de IGC over de institutionele vraagstukken: De hervorming van de communautaire rechtspleging

2. Voorstel voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Comité voor de sociale bescherming

3. Groenboek van de commissie over rechtsbijstand in burgerlijke zaken: problemen bij grensoverschrijdende geschillen.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

D. A. Benschop

Fiche 1: Hervorming communautaire rechtspleging

Titel:

Aanvullende bijdrage van de Commissie t.b.v. de IGC over de institutionele vraagstukken: De hervorming van de communautaire rechtspleging

Datum Commissiedocument:1 maart 2000
nr. Commissiedocument:COM (2000)109.
Eerstverantwoordelijke ministerie:BZ in nauw overleg met JUST, i.o.m. alle overige departementen

Behandelingstraject in Brussel:

De Commissie heeft een specifieke bijdrage over de hervormingen van het communautaire justitiële apparaat aan de Intergouvernementele Conferentie inzake institutionele hervorming van de EU (IGC) voorgelegd. Het rapport van de studiegroep onder leiding van Ole Due, het interim-rapport van de vrienden van het voorzitterschap, de voorstellen van het Hof van Justitie zelf en dit document vormen de basis voor de onderhandelingen in de IGC-voorbereidingsgroep, waar Eurocommissaris Barnier deel van uit maakt.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Nog niet aan te geven.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie vindt een fundamentele herziening van de gerechtelijke instellingen noodzakelijk, wil de Gemeenschap in het vooruitzicht van de komende uitbreiding haar karakter van een rechtsgemeenschap kunnen behouden. De lange duur van de beantwoording van de prejudiciële vragen en het groeiend aantal binnenkomende zaken, is voor de Commissie aanleiding om de taakverdeling tussen het Europese Hof van Justitie (HvJ) en het Gerecht van Eerste Aanleg (GEA) te herzien. Het GEA zou bevoegd moeten worden met betrekking tot alle directe beroepen, waarbij het HvJ alleen nog uitspraak zou doen over vraagstukken die van principieel belang zijn voor de communautaire rechtsorde. De Commissie is daarom voorstander van de filtering van hoger beroepen, dat wil zeggen dat per geval bekeken moet worden of een zaak bij het HvJ terecht moet komen. De criteria waaronder filtrage mogelijk is, dient het HvJ echter nog wel te preciseren. Volgens de Commissie is het bovendien noodzakelijk dat er Kamers van Beroep ingesteld worden. De Commissie merkt in haar advies tevens op dat de suggestie van de studiegroep die inhoudt dat het GEA in uitzonderlijke gevallen een bevoegdheid op het gebied van de prejudiciële verwijzingen zou krijgen op zeer gespecialiseerde gebieden, nader dient te worden onderzocht. In dat geval is de Commissie overigens geen voorstander van de invoering van hoger beroep op het HvJ.

De Commissie acht het nodig art. 234 EG-Verdrag aan te passen, om de bevoegdheidsverdeling tussen HvJ en de nationale rechterlijke instanties te verduidelijken.

Tot slot is zij voorstander van de vorming van gespecialiseerde communautaire gerechtelijke instellingen voor zeer gespecialiseerde onderwerpen, waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan intellectuele eigendomstitels en het toekomstige gemeenschapsoctrooi. Wat de samenstelling van het HvJ betreft, acht de Commissie één rechter per lidstaat het meest wenselijk. Ook wil de Commissie meer bevoegdheden voor de President van het HvJ en een College van Kamerpresidenten dat elke drie jaar wisselt.

Het aantal rechters in het GEA moet worden bekeken in het licht van de toe te wijzen taken. Dit aantal zou onafhankelijk van het aantal lidstaten moeten zijn. De benoeming van rechters zou bij gekwalificeerde meerderheid dienen plaats te vinden.

Rechtsbasis van het voorstel:

Niet van toepassing. Het betreft een aanvullende bijdrage van de Commissie naar aanleiding van haar algemene IGC-advies ex artikel 48, tweede alinea, EU-Verdrag van 26 januari 2000.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Voor een goed werkend systeem van rechtsbescherming op Europees niveau is de samenwerking tussen de nationale en Europese rechter essentieel. Het succes van het systeem van prejudiciële verwijzingen hangt van deze samenwerking af. De nationale rechters moeten zich meer bewust zijn van het feit dat zij ook een communautaire rechter zijn. Dit kan voorkomen dat teveel (triviale) zaken bij het Hof terechtkomen.

Nederlandse belangen:

Nederland is een voorvechter van sterke Europese gerechtelijke instellingen. Het hoge niveau van de kwaliteit van Europese rechtspleging moet worden behouden. De problemen waarmee het Hof en Gerecht worden geconfronteerd kunnen echter een bedreiging voor de efficiënte rechtsgang in de Unie inhouden. De lange duur van de prejudiciële procedure en het groeiend aantal binnenkomende zaken zijn de knelpunten die het snelst om een oplossing vragen. Nederland heeft met betrekking tot de bovenstaande knelpunten de volgende voorstellen gedaan:

1. De bevoegdheid voor de behandeling in eerste instantie van afgebakende categorieën van prejudiciële vragen zou aan het GEA kunnen worden overgedragen. Ook zou het GEA bevoegd moeten worden met betrekking tot alle directe beroepen.

2. Het HvJ en het GEA zouden zelf de bevoegdheid moeten krijgen om wijzigingen in het reglement van procesvoering door te voeren (art. 225 en 245 EG). Eventueel zouden de zwaardere bepalingen uit het reglement van procesvoering kunnen worden gehaald en in het Statuut van het Hof kunnen worden geplaatst. Mocht het niet aanvaardbaar zijn het Hof en Gerecht zelf de bevoegdheid te geven wijzigingen door te voeren, dan zouden ook in de toekomst voorgestelde wijzigingen aan de Raad moeten worden voorgelegd, die dan met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

3. Iedere lidstaat levert één rechter in het HvJ en één in het GEA. Het is niet noodzakelijk om in iedere zaak een Advocaat-generaal te laten concluderen. Voor relatief eenvoudige zaken, die uiteraard wel gepreciseerd dienen te worden, kan hiermee tijdwinst worden behaald.

Een belangrijke toets op alle hervormingsvoorstellen is de garantie van de toegang tot de rechter in het gemeenschapsrecht (mede in het licht van het in ontwikkeling zijnde EU-Handvest grondrechten), de mogelijkheden voor de verdere rechtsontwikkeling en de waarborgen voor de rechtseenheid binnen de Unie.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):

n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het EP is als waarnemer bij de IGC-onderhandelingen betrokken en kan eigen ideeën en suggesties doen voor de institutionele hervormingen.

Fiche 2: Comité sociale bescherming

Titel:

Voorstel voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Comité voor de sociale bescherming

Datum stuk:20 maart 2000
nr. Raadsdocument:7083/00 SOC 109
nr. Commissiedocument:COM(2000) 134 def. 2000/0055 (CNS)
Eerstverantwoordelijke ministerie:SZW i.o.m. VWS, FIN, EZ, BZK, OCW, BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep sociale vraagstukken en besluitvorming op Sociale Raad

Consequenties voor EG-begroting in euro (per jaar):

geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Doel van het voorstel is om een Europees Comité voor de sociale bescherming op te richten (ESPC). Dit Comité, dat de formalisering van de eerder ingestelde tijdelijke high level groep betreft, zal als mechanisme fungeren om de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de sociale bescherming te bevorderen en te structureren. Blijkens de conclusies van de Europese Raad van Lissabon dient daarbij prioriteit gegeven te worden aan een studie naar de houdbaarheid van pensioenstelsels en aan de bevordering van sociale insluiting onder meer door middel van het vaststellen van indicatoren.

Rechtsbasis van het voorstel:

De Commissie noemt in dit verband Titel XI van het EG-Verdrag «Sociale politiek, onderwijs, beroepsopleiding en jeugd». De juridische dienst van de Raad onderzoekt nog welk specifiek verdragsartikel als zodanig kan fungeren en denkt hierbij aan 140 EG (comité van de Commissie) of artikel 207 EG (werkgroep onder Coreper). Deze artikelen bieden naar Nederlands oordeel een minder voor de hand liggend specifiek aanknopingspunt, reden waarom, gelet op de door de Raad geuite wenselijkheid van instelling van het Comité, gedacht zou kunnen worden aan artikel 308 EG. Indien voor deze mogelijkheid wordt gekozen, zal het besluit wel met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het EP moeten worden genomen.

Subsidiariteitstoets, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het op te richten Comité past binnen het kader waarbinnen een uitwerking dient te worden gegeven aan de door de Europese Raad van Lissabon geconstateerde noodzaak tot aanpassing en modernisering van het Europees sociaal model.

Nederlandse belangen:

Het voorstel past binnen de Nederlandse opvattingen en de in het Verdrag ten aanzien van sociale bescherming en sociale zekerheid neergelegde bevoegdheidsverdeling. Blijkens de conclusies van Lissabon is de samenwerking erop gericht uitwisseling van informatie, ervaring en goede praktijken tussen lidstaten te bevorderen. Voorts blijkt uit deze conclusies dat een beleid dat sociale uitsluiting wil bestrijden moet stoelen op een «open coördinatiemethode», die lidstaten helpt stap voor stap hun eigen beleid te ontwikkelen door onder meer het ontwikkelen van richtsnoeren met tijdschema's, (waar opportuun) kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, benchmarks en vergelijking van best practices en adequate monitoring. Deze open coördinatiemethode dient plaats te vinden binnen de bestaande procedures.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. lagere overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

n.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Raadpleging.

Fiche 3: Groenboek civiele rechtsbijstand

Titel:

Groenboek van de commissie over rechtsbijstand in burgerlijke zaken: problemen bij grensoverschrijdende geschillen.

Datum stuk:9 februari 2000
Nr. Commissiedocument:COM(2000) 51 definitief
Eerstverantwoordelijke ministerie:JUST i.o.m. EZ, BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Comité voor vragen civiel recht.

Consequenties EU-begroting:

Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel

Het groenboek is een discussiestuk over rechtsbijstand in burgerlijke zaken, waarin mogelijke oplossingen worden gegeven voor problemen bij grensoverschrijdende geschillen. In het groenboek worden problemen aan de orde gesteld die te maken hebben met het procederen door ingezetenen van lidstaten in andere lidstaten. De problemen vloeien voort uit het verblijf in de lidstaat, voorwaarden op het gebied van de financiële middelen van de rechtzoekende, voorwaarden op het gebied van de kans op succes van de rechtszaak waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, informatie over rechtsbijstand in andere lidstaten, de extra kosten van procederen in een andere lidstaat en taalbarrières.

Rechtsgrondslag

Artikel 65 EG-verdrag

Subsidiariteitstoets

De in het groenboek gesignaleerde knelpunten kunnen in principe binnen het Nederlandse rechtsstelsel worden opgelost. Momenteel heeft al een ieder die in Nederland verblijft recht op rechtsbijstand in Nederlandse procedures. Dat is niet overal zo. Dat zou kunnen worden opgelost door in elk van de lidstaten burgers van alle andere lidstaten het recht te geven met gesubsidieerde rechtsbijstand te procederen. Daarmee kan worden bereikt dat in elk van de lidstaten de daar verblijvende personen op gelijke wijze rechtsbijstand ontvangen. Argument om toch communautaire regelgeving te formuleren is dat daarmee een voor de gehele Europese Unie uniforme nadere uitwerking van art. 6 EVRM kan worden bereikt. Tegen deze achtergrond kan worden ingestemd met het grondig onderzoeken van de vraag of de Commissie wetgeving moet voorstellen waarin duidelijk de verplichting voor de lidstaten wordt vastgelegd om onderdanen van de andere lidstaten noch op directe noch op indirecte wijze te discrimineren bij de toekenning van rechtsbijstand of gehele of gedeeltelijke vrijstelling van kosten of uitgaven. Dit beginsel zou ook van toepassing moeten zijn op onderdanen van derde landen die gewoonlijk in een van de lidstaten verblijven, zoals in het Verdrag van 's-Gravenhage is neergelegd.

Nederlandse belangen:

De Nederlandse wetgeving biedt op zichzelf een goede rechtsbescherming voor een ieder die in dit land verblijft. Europese regelgeving kan een toegevoegde waarde hebben voor o.a. Nederlanders die in het buitenland procederen. Deze regelgeving kan een aanvulling zijn, met name voor de door de Commissie benoemde situaties waarin momenteel problemen worden ondervonden bij het procederen in en andere lidstaat. Het door de Commissie uit te voeren onderzoek naar mogelijke oplossingen van knelpunten kan het Nederlandse belang nader concretiseren.

Consequenties voor de nationale regelgeving/beleid cq decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):

Nog niet bekend.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Afhankelijk van Commissievoorstellen.

Naar boven