22 100
Meerjarenplan verkeersveiligheid

nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 13 november 1995

Tijdens het vragenuurtje op 3 oktober 19951 heeft de heer Van Heemst mij een vraag gesteld over de uitvoering van een tweetal moties, ingediend tijdens het nota-overleg van 13 maart 1995 betreffende het Meerjarenplan Verkeersveiligheid. Inzake deze moties kan ik u het volgende berichten:

In de motie Van Heemst (TK 22 100, nr. 25) is de regering gevraagd met voorstellen te komen om de maximumstraf bij roekeloos rijgedrag in bestaande regelgeving aan te scherpen dan wel te verhogen en te bevorderen dat het Openbaar Ministerie het vervolgingsbeleid aanpast. Met betrekking tot deze motie kan ik u mededelen dat de Minister van Justitie nog dit jaar de Tweede Kamer uitsluitsel zal geven over de mogelijkheden de aanpak van roekeloos rijden te verscherpen, conform haar toezegging in de brief van 11 mei 1995 (kamerstukken II, 1994–1995, 22 100, nr. 40).

In de motie Kamp (TK 22 100, nr. 29) is de regering verzocht te bevorderen dat de noodzakelijke kennis, de ervaring en het materieel van de regionale politiekorpsen beschikbaar blijven en ook daadwerkelijk ingezet worden ten behoeve van de verkeersveiligheid. Inzake deze motie kan ik u berichten dat de politiekorpsen van uw zorgen op de hoogte zijn gebracht en dat momenteel een inventarisatie wordt verricht naar de wijze waarop door de korpsen gestalte wordt gegeven aan de verkeerstaak en hoe op dat terrein de samenwerking tussen bestuur, openbaar ministerie en politie verloopt. De Kamer zal daarvan in november van dit jaar tussenbericht ontvangen.

Daarnaast wijs ik u op het volgende. Naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 1995 (veroordeling tot 6 jaar gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 287 Sr.) adviseert de Verkeerscommissie Openbaar Ministerie aan de arrondissementsparketten middels publicatie in het tijdschrift Opportuun (jaargang 2, nummer 4) van het Openbaar Ministerie, niet bij voorbaat te kiezen voor vervolging op basis van artikel 6 WVW 1994, maar per zaak te bekijken of er sprake is van (voorwaardelijke) opzet (tot doodslag).

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Handelingen II nr. 3, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven