22 036
Verwijdering en vernietiging van dossiers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 24 februari 2000

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het advies aan van de Raad voor Cultuur inzake de proefbewerking van het archief van de Binnenlandse Veiligheidsdienst1. Met u is afgesproken dat een eventuele vernietiging van archiefbescheiden van de BVD niet plaats zou vinden voordat de Raad een oordeel had uitgesproken over de bewerking van een gedeelte van het archief op grond van de inmiddels vastgestelde selectielijst. In zijn advies concludeert de Raad onder meer, dat het resultaat van de proefbewerking van het BVD-archief niet aan alle verwachtingen voldoet en dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van later historisch onderzoek. De Raad acht een verdere uitwerking en betere onderbouwing van het voorstel tot selectie van het BVD-archief noodzakelijk.

Bij de totstandkoming van het definitieve advies heeft het afgelopen half jaar, met inachtneming van ieders verantwoordelijkheden, een constructief overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de Rijksarchiefdienst en de Raad voor Cultuur. De Raad refereert hier ook aan in zijn advies.

De inhoud van het advies en de aanbevelingen van de Raad hebben bij mij en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geleid tot een fundamentele bezinning op de selectielijst. Hoewel wij beiden van mening zijn dat de resultaten van de proefbewerking hebben aangetoond dat de selectielijst feitelijk toepasbaar is op het archief van de BVD en dat de aan de lijst ten grondslag liggende analyses niet zijn weerlegd, is het advies van de Raad een belangrijk gegeven.

Het advies toont aan dat de voorliggende selectielijst onduidelijkheden bevat en aanleiding kan geven tot misverstanden. Dit maakt een heldere en doorzichtige besluitvorming over de toekomst van het BVD-archief op dit moment niet goed mogelijk. Wij hebben daarom besloten de BVD-selectielijst voorlopig buiten toepassing te laten en een institutioneel onderzoek in te stellen alvorens te komen tot nadere besluitvorming over de lijst. Het institutioneel onderzoek, dat wordt ingesteld volgens een door de Rijksarchiefdienst ontwikkelde methode, vindt plaats naar de positie en het handelen van de BVD en zijn voorgangers in historisch perspectief. Het onderzoek moet een openbaar rapport opleveren dat vergezeld gaat van een eveneens openbare nadere rapportage over de opbouw en de inhoud van het BVD-archief. Bij het opstellen van de rapportages dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan punten waarover blijkens het rapport van de Raad onduidelijkheid bestaat. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft inmiddels de historicus D. Engelen opdracht gegeven om bedoeld onderzoek uit te voeren. Het streven is er op gericht de rapportages eind 2000 gereed te hebben. Op basis van de rapportages zal in overleg met de raad worden bezien in hoeverre een nadere onderbouwing, verheldering en aanpassing van de BVD-selectielijst noodzakelijk is. Zo nodig wordt op basis van het rapport een geheel nieuwe selectielijst vastgesteld, die meer concreet en minder abstract dan de thans voorliggende lijst aangeeft welke informatie voor bewaring danwel voor vernietiging in aanmerking komt. De door de Raad geformuleerde uitgangspunten zullen hierbij in ogenschouw worden genomen.

Met dit alles beogen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ondergetekende te komen tot een heldere en doorzichtige besluitvorming over het BVD-archief, waarbij recht wordt gedaan aan alle betrokken belangen en waarbij er sprake is van een breed maatschappelijk draagvlak.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven