21 972
Fiscale behandelingen kostenvergoedingen en enkele andere emolumenten politieke ambtsdragers

nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 1997

In de brief van 20 december 1990 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990–1991, 21 972, nr. 1) heeft mijn ambtsvoorganger u onder meer geïnformeerd over de fiscale behandeling van de dienstauto die iedere minister en staatssecretaris ter beschikking heeft gekregen.

Bij die gelegenheid is het standpunt ingenomen dat toepassing van het autokostenforfait (een bijtelling bij het inkomen van 20% of 24% van de catalogusprijs van de auto op de voet van artikel 42, derde respectievelijk vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wegens privé-gebruik) achterwege kon blijven indien de dienstauto niet zou worden gebruikt voor vakantiereizen naar het buitenland.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn arrest van 5 februari 1997, nr. 31.312, echter geoordeeld dat die wetsinterpretatie berust op een onjuiste rechtsopvatting.

Door dit arrest ontvalt de basis aan het standpunt uit de eerdervermelde brief. De forfaitaire bijtelling kan voortaan slechts achterwege blijven indien betrokkene kan aantonen – bijvoorbeeld met behulp van een sluitende kilometeradministratie van de gemaakte ritten – dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In dat geval wordt slechts de waarde van het feitelijke privégebruik tot het belastbare inkomen gerekend.

Ik heb de betrokkenen inmiddels van het vorenstaande in kennis gesteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven