nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2002
Hierbij doe ik u, overeenkomstig mijn toezegging, het definitieve oordeel
van de OPTA toekomen over de uitvoering van het postvestigingenbeleid 2001–20051.
In zijn eerdere rapportage van 11 april 2002 heeft de OPTA positief geoordeeld
over het uitvoeringsbeleid van TPG, zij het dat er op een aantal punten geen
oordeel kon worden gegeven door het ontbreken van gegevens. TPG heeft de aanvullende
informatie verstrekt. Op basis van de geleverde aanvullende informatie is
de OPTA van oordeel dat de rapportages van TPG over de uitvoering van het
postvestigingenbeleid 2001–2005 in het jaar 2001 aan bijna alle eisen
voldoen.
Op enkele onderdelen zal aanvullend werk moeten worden verricht door TPG.
Ik zal TPG verzoeken de door OPTA gevraagde aandacht aan deze onderdelen
te besteden.
OPTA heeft nog twee andere punten betreffende het toezicht zelf aan de
orde gesteld.
OPTA heeft, evenals in april dit jaar, voorgesteld in plaats van jaarlijks
toezicht achteraf een vorm van toezicht vooraf in te voeren. Ik heb hier in
beginsel geen bezwaar tegen, maar ik wil wel eerst in overleg met TPG en OPTA
bezien in hoeverre dit praktisch uitvoerbaar en effectief is.
Hetzelfde geldt voor het andere punt; het voorstel van OPTA om de nu bestaande
afspraken over de postvestigingen om te zetten in wettelijke verplichtingen
in verband met de handhaafbaarheid.
Van de resultaten van het overleg over beide onderwerpen zal ik de Kamer
uiteraard op de hoogte stellen.
De Minister van Economische Zaken,
J. F. Hoogervorst