nr. 58
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 april 2002
Zoals tijdens het AO Postvestigingenbeleid op 14 maart 2002 (21 693,
nr. 57) door mij is toegezegd, treft u hierbij mijn reactie op de beoordeling
van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA)1 met betrekking tot de rapportage van TPG over de uitvoering in het
jaar 2001 van het postvestigingenbeleid 2001–2005.
Ik merk allereerst op dat ik OPTA erkentelijk ben voor de gedane extra
inspanning om binnen korte termijn het postvestigingenbeleid van TPG te willen
beoordelen.
In haar oordeel geeft OPTA aan dat TPG «op belangrijke criteria
voldoet aan de afspraken die in het kader van het postvestigingenbeleid zijn
gemaakt, te weten de vereiste absolute aantallen postvestigingen en de «dekkingspercentages»
voor heel Nederland en voor dunbevolkte gebieden».
Hoewel OPTA nog een slag om de arm houdt en TPG nog aanvullende informatie
dient te verstrekken, is het oordeel van OPTA met betrekking tot de uitvoering
van het postvestigingsplan in 2001 door TPG op hoofdlijnen positief. Het algemene
beeld is dat TPG zich houdt aan de gemaakte afspraken die zij met mij over
de uitvoering van het postvestigingenplan heeft gemaakt. Deze plannen zijn
uitgebreid met de Tweede Kamer besproken.
Op een aantal punten heeft OPTA zich nog geen oordeel kunnen vormen.
Dit betreft in de eerste plaats de eis dat binnen de woonkernen voor een
ieder binnen een afstand van 5 km een postvestiging beschikbaar is.
Ook heeft OPTA niet kunnen beoordelen of in 2001 verzending van internationale
pakjes mogelijk is geweest bij vestigingen waar gemiddeld één
of meer pakjes per dag worden aangeboden en of volledig aan de norm inzake
het verzorgingsniveau in bejaarden- en ziekenhuizen is voldaan.
Verder dient de externe accountant van TPG de OPTA nog te informeren of
de administratieve informatie en het meetsysteem dat hieraan ten grondslag
ligt adequaat is.
OPTA geeft verder aan dat TPG de door haar gehanteerde meetsystematiek
om te bepalen of er binnen een straal van 5 km een dienstverleningspunt aanwezig
is, dient aan te passen conform de door OPTA gegeven uitleg van de desbetreffende
bepalingen in het Barp. Voorts moet TPG gebruik maken van recentere CBS-informatie
omtrent inwoneraantallen en nog enige informatie aanleveren met betrekking
tot vestigingen met een beperkt postconcessie-assortiment.
Deze aanpassingen/verduidelijkingen wil OPTA uiterlijk 1 juni 2002 tot
zijn beschikking hebben.
Bovenstaande constateringen en het feit dat op een aantal aspecten OPTA
zich nog een oordeel moet vormen heeft mij ertoe gebracht om TPG te verzoeken
verdere uitvoering van de plannen op te schorten totdat aan het verzoek van
de OPTA is voldaan en OPTA zich een definitief oordeel heeft gevormd. TPG
heeft reeds met dit verzoek ingestemd. Over het definitieve oordeel van de
OPTA zal ik de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Zoals bekend is de uitvoering van het vestigingenplan over meerdere jaren
verspreid. Ook in de komende jaren zal TPG over de uitvoering dienen te rapporteren
aan de toezichthouder.
Door OPTA wordt de suggestie gedaan om eventuele sluitingen van postvestigingen
door TPG en wijzigingen in het assortiment niet achteraf, maar aan een vorm
van toezicht vooraf te laten toetsen.
Op zich acht ik de bestaande systematiek – die in het Barp is neergelegd –
waarbij TPG vooraf zijn plannen voorlegt en jaarlijks over de uitvoering verantwoording
aflegt, voldoende en in lijn met het karakter van de afspraken met TPG (sturen
op afstand). Ik wil deze suggestie echter nader bekijken en in overleg met
OPTA en TPG bezien en zo ja op welke wijze hieraan uitvoering gegeven kan
worden. Bij de definitieve beoordeling zal ik de Tweede Kamer hierover berichten.
Tot slot: OPTA geeft in zijn brief aan van mening te zijn dat de bestaande
sectorspecifieke regulering op de postsector aanscherping behoeft. Hiermee
komt OPTA terug op een discussie die in het kader van de laatste wijziging
van de Postwet in de Kamer is gevoerd. Naar aanleiding van deze discussie
hebben Kabinet en Parlement keuzes gemaakt die hun vertaling hebben gekregen
in de huidige wet- en regelgeving. Met de Kamer is afgesproken dat ik op basis
van de aanpassingen in de boekhouding die TPG in lijn met de Europese Postrichtlijn
dient door te voeren zal evalueren of het bestaande tariefbeheersingssysteem
voor post aanpassing behoeft.
TPG zal dit jaar voor het eerst kunnen rapporteren op de voorgeschreven
wijze. Mede naar aanleiding van deze rapportage zal ik bezien of de bestaande
eisen in het Barp aanscherping behoeven. Hiervoor zal ik mij laten adviseren
door OPTA en de NMa.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries