Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 21664 nr. 109 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 21664 nr. 109 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 20 september 1999
Ingevolge het verzoek bij brief d.d. 7 september jl. van de Griffier van de commissie voor Buitenlandse Zaken (zie bijlage), wil ik U gaarne informeren over de stand van zaken in de Veiligheidsraad, de «no fly»-zones en het UNICEF-rapport.
Mijn antwoorden op de vragen van kamerlid Koenders (Zie Aanhangsel Handelingen II 1998–1999, nr. 2022) gingen inmiddels de Voorzitter van de Kamer separaat toe.
Stand van zaken in de Veiligheidsraad
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Voorzitter van de Kamer van 21 juni jl. (21 664, nr. 108) is de Nederlands-Britse ontwerpresolutie een alomvattende tekst, die de aspecten van ontwapening, humanitaire vraagstukken en de kwesties van de verdwenen krijgsgevangenen en Koeweitse bezittingen behandelt. Deze benadering wordt op dit moment door 11 leden van de Veiligheidsraad onderschreven.
Het streven van de Nederlandse regering blijft gericht op het bereiken van consensus binnen de Veiligheidsraad en derhalve wordt door middel van informele consultaties getracht de overige leden, met name Frankrijk, aan boord te krijgen.
Op 15 september jl. heeft er P5-overleg plaatsgevonden in Londen. Nederland, hoewel niet aanwezig bij dit overleg, wordt bij dergelijke bijeenkomsten door het Verenigd Koninkrijk geconsulteerd en nauwgezet op de hoogte gehouden van de uitkomsten.
Het overleg in Londen heeft duidelijk gemaakt dat de permanente leden van de Veiligheidsraad een constructieve bijdrage willen leveren teneinde de verschillen in opvatting te verkleinen en de eenheid van de P5 ten aanzien van Irak te herstellen.
Zo deelden alle landen de opvatting dat tijdens de opschorting van sancties een voldoende mate van controle moest worden gehandhaafd. Voorts was men algemeen van oordeel dat opschorting van de sancties pas aan de orde kon zijn indien Irak de ontwapeningseisen en monitoring zou aanvaarden.
Grootste struikelblokken vormen op dit moment nog de vraag aan welke specifieke ontwapeningseisen Irak dient te voldoen voordat kan worden overgegaan tot opschorting van de sancties en op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het financiele controlemechanisme dat tijdens een periode van opschorting dient te voorkomen dat dual-use goederen worden ingevoerd in Irak.
Hoewel het overleg geen concrete resultaten heeft opgeleverd, werd de bijeenkomst als zeer nuttig ervaren en is de hoop uitgesproken dat in de komende weken, waarneer dit overleg wordt voortgezet, tastbare resultaten kunnen worden geboekt.
De Nederlandse regering onderstreept de noodzaak van de «no fly»-zones, aangezien deze zones een hoge mate van bescherming bieden aan de aldaar woonachtige minderheden (Koerden, Sji'ieten) tegen het Iraakse bewind dat meerdere malen blijk heeft gegeven van minachting voor de rechten van deze bevolkingsgroepen.
Frankrijk neemt thans niet meer effectief deel aan de instandhouding van de «no fly»-zones. Het land heeft tot 1996 samen met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk deelgenomen aan de patrouilles in de noordelijke «no fly»-zone in het kader van operatie «Provide Comfort». Na operatie «Desert Fox» van december vorig jaar heeft Frankrijk besloten zijn vluchten in de zuidelijke «no fly»-zone op te schorten.
Irak heeft de instelling van de «no fly»-zones nooit erkend en is sinds de beëindiging van «Desert Fox» wederom actief tegen deze zones in verzet gekomen door aanvallen uit te voeren op Amerikaanse en Britse gevechtsvliegtuigen. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk richten zich hierbij met name op Iraaks luchtafweergeschut en daarmee samenhangende doelen (radar, communicatiecentra).
De Nederlandse regering heeft geen enkele reden te twijfelen aan de verklaring van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat het militaire optreden in de «no fly»-zones een defensief karakter draagt en dat -niettegenstaande het feit dat de Iraakse luchtverdediging raketten afvuurt vanuit dichtbevolkte gebieden- alles in het werk wordt gesteld om slachtoffers onder de Iraakse burgerbevolking te voorkomen.
Voorts hebben de Verenigde Staten herhaaldelijk verklaard de bombardementen te zullen beëindigen zodra Irak zijn aanvallen op Britse en Amerikaanse vliegtuigen heeft gestaakt.
Op 12 augustus jl. werd het UNICEF-rapport gepresenteerd, waarin een verontrustend beeld van de situatie van de kinderen in Irak wordt gegeven. De internationale gemeenschap kan dit niet naast zich neerleggen.
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 21 juni jl. en in mijn beantwoording van de vragen van het kamerlid Koenders spant Nederland zich, samen met andere leden van de Veiligheidsraad, in om – bij afwezigheid van Iraakse medewerking aan uitvoering van alle ontwapeningsverplichtingen voortvloeiend uit de relevante VR-resoluties – in het kader van de lopende resolutie-onderhandelingen er alles aan te doen de humanitaire situatie in Irak te verbeteren.
Er dient echter op te worden gewezen dat Irak een soevereine staat is die een ruime hoeveelheid financiële middelen (circa drie miljard US$ per zes maanden) ter beschikking heeft voor humanitaire doeleinden. Daarbinnen zijn specifieke gelden bestemd voor kinderen en moeders. Nederland heeft er geen bezwaar tegen om de voor dit onderdeel toegekende bedragen te verhogen.
Voorts mag niet over het hoofd worden gezien dat in die gebieden waar de Iraakse regering niet verantwoordelijk is voor de uitvoering van het humanitaire programma, de cijfers gunstiger afsteken bij de cijfers voor de rest van Irak.
Nederland heeft als lid van de Veiligheidsraad en als Voorzitter van het Sanctiecomité er bij voortduring bij de regering van Irak op aangedrongen met spoed over te gaan tot uitvoering van de programma's onder het humanitaire Olie-Voor-Voedsel programma die specifiek kinderen en moeders ten goede komen. Mede in dat licht is Ambassadeur van Walsum in zijn hoedanigheid van Voorzitter van het Sanctiecomité voornemens Irak op niet al te lange termijn te bezoeken.
De Iraakse regering heeft zich tot nu toe niet adequaat van haar verantwoordelijkheden gekweten. Reeds geruime tijd (meer dan een jaar) heeft Irak geen contracten afgesloten in dit onderdeel van het programma. Pas zeer onlangs zijn de eerste aanvragen door het Sanctiecomité ontvangen en goedgekeurd (een totaal van slechts 11% van de toegekende middelen).
Nederland zal zich maximaal inspannen de Iraakse regering ertoe te bewegen om de implementatie van met name dit onderdeel van het humanitaire programma met grotere voortvarendheid en professionaliteit ter hand te nemen. Nederland zal daarbij nader advies inwinnen bij de VN-organisaties in Irak, met name UNICEF en de WHO.
Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
's-Gravenhage, 7 september 1999
Geachte heer Van Aartsen,
Gezien de recente bombardementen in Irak verzoek ik u namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken om nadere schriftelijke informatie over de actuele stand van zaken in Irak, de aard en de omvang van de bombardementen en in hoeverre er nog sprake is van overleg tussen het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten enerzijds en andere landen anderzijds. Ik verzoek u tenslotte om de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door het lid Koenders in de brief mee te nemen. Met vriendelijke groet,
De griffier van de commissie,
Hommes
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21664-109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.