21 664
Midden-Oosten conflict

26 301
Lidmaatschap Veiligheidsraad

nr. 106
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 1999

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 11 februari 1999 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken over:

– de ontwikkelingen in Irak (21 664, nr. 102; BuZa 99-0022);

– agenda en werkprogramma Veiligheidsraad (26 301, nr. 1; BuZa 98-622; BuZa 990010 en BuZa 990053).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Koenders (PvdA) constateerde dat de positie van de Veiligheidsraad ten aanzien van Irak thans zeer onduidelijk is, ondanks de totstandkoming van de drie panels. Wat het humanitaire aspect betreft lijdt het Irakese volk onder de gijzeling van zijn eigen dictator; de internationale gemeenschap lijkt daarop geen antwoord te hebben. De militaire acties van december 1998 hebben niet geleid tot een duidelijke aanpak van deze problematiek, terwijl het succesvolle UNSCOM niet meer in Irak kan opereren. De acties waren volstrekt legitiem en verantwoord. Saddam Hussein had de Veiligheidsraad voor schut gezet; resoluties van de Veiligheidsraad moeten worden uitgevoerd. Gelet op het gevaar van de massavernietingswapens konden de acties ook proportioneel worden genoemd. De effectiviteit van de acties, het vernietigen van een zo groot mogelijk gedeelte van het militaire potentieel van Saddam Hussein, kan op dit moment echter niet worden bewezen. Het risico bestaat dat de situatie van vóór de bombardementen is hersteld, terwijl de Veiligheidsraad verdeeld is. Als er niet snel overeenstemming wordt bereikt over een bepaald inspectieregime, dreigt het gevaar van proliferatie van wapens in de regio. De enigszins aangetaste rol van de Veiligheidsraad dient zo snel mogelijk te worden hersteld.

Op dringend verzoek van de bondgenoten is Nederland lid geworden van het sanctiecomité, in het kader waarvan initiatieven kunnen worden genomen. Daarbij dient het herstel van de prominente politieke rol van de Veiligheidsraad voorop te staan. Nederland heeft in dit verband een Atlantische en een Europese verantwoordelijkheid, naast zijn relatie met de landen die Nederland in de Veiligheidsraad hebben gekozen. Het is logisch dat de minister contact heeft opgenomen met zijn Britse en Amerikaanse ambtgenoten over de nieuwe strategie, maar daarnaast moet aandacht worden gegeven aan de brugfunctie in de richting van Frankrijk en de Arabische Liga. In het kader van de EU dienen inspectie- en sanctieregime meer pregnant op de agenda te worden geplaatst. Verder moet worden bedacht dat een aantal landen, terecht of ten onrecht, de indruk heeft dat de Veiligheidsraad met twee maten meet en wordt gedomineerd door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Irak beschikt over een tot tien SCUD's, wellicht ook over zenuwgas en biologische wapens; in nucleaire zin lijkt de zaak op orde te zijn. Aangezien UNSCOM niet kan terugkeren, rijst de vraag: hoe nu verder? Met een systeem van ongoing monitoring and verification (OMV) zou nu kunnen worden begonnen op nucleair gebied en met betrekking tot ballistische raketten. Met betrekking tot de biologische en chemische wapens dienen de Franse voorstellen serieuzer te worden genomen dan uit de brieven van de minister blijkt, mede gelet op het feit dat met een inspectieregime op de grond nooit kan worden vastgesteld of een land nog biologische en chemische wapens heeft. Diplomaten hebben geen rol te spelen bij UNSCOM-missies; voorkomen moet worden dat UNSCOM wordt gepolitiseerd. Uiteraard dient er sprake te zijn van een bepaald inspectieregime. Daartoe moet hoe dan ook binnen de Veiligheidsraad consensus worden bereikt, ook al is die wellicht niet optimaal.

Het slechte gedrag van Saddam Hussein mag niet worden beloond, maar bij het hanteren van sancties moet ook rekening worden gehouden met het humanitaire aspect. Een gehele generatie Irakezen verkeert in nood. De Nederlandse regering dient haar standpunt ten aanzien van het olie voor voedsel- en medicijnenprogramma en de mogelijkheid van verlichte sancties duidelijk naar voren te brengen, mede in relatie met voorstellen van Saoedi-Arabië: uitbreiding van het genoemde programma onder VN-contractregime.

De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat zij de oppositie in Irak willen gaan steunen maar deze strategie kan leiden tot verraad wanneer blijkt dat de oppositie geen militaire middelen heeft.

De heer Koenders stelde de door de minister verstrekte informatie over de Veiligheidsraad en de Nederlandse positie in die raad zeer op prijs. De realiteit is dat belangrijke kwesties inzake oorlog en vrede niet binnen de Veiligheidsraad maar elders worden geregeld. De VN trekken zich terug uit Afrika, waar een privatisering van de oorlog plaatsvindt. In de praktijk is de rol van de secretaris-generaal verzwakt, terwijl de neutraliteit en onafhankelijkheid van de VN niet door alle landen worden erkend. De urgentie van deze problemen komt niet sterk genoeg uit de brieven van de minister naar voren; hieraan moet bij de prioriteitsstelling meer aandacht worden gegeven.

Wat is de positie van de Nederlandse regering ten aanzien van de waarnemers in Sierra Leone? Het is van groot belang dat Nederland in het kader van EU en VN de Koerdische kwestie aan de orde stelt. Ook dient het Nederlandse beleid te worden gericht op de public records van het sanctiecomité. Waarom zouden de VN, gelet op de privatisering van de oorlog in Congo, niet ook het Afrikaanse en internationale bedrijfsleven bij hun activiteiten betrekken? Deze actoren financieren en regisseren gedeeltelijk de oorlog. Voorts dient Nederland de discussie over de zogenaamde «smart sanctions» te entameren. Wat is de visie van de regering op de relatie tussen de VN en de regionale organisaties?

De heer Wilders (VVD) was van oordeel dat de militaire acties van december 1998 nodig en gerechtvaardigd zijn; alternatieven hebben zich niet voorgedaan. Zonder deze acties zou Saddam Hussein zonder meer zijn doorgegaan met het opbouwen en wellicht ook gebruiken van massavernietigingswapens. Pentagongeneraals hebben verklaard dat het Irak ongeveer twee jaar zal kosten om de aangebrachte schade te herstellen. Kan deze wellicht wat optimistische visie worden bevestigd?

Zolang niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat Irak niet meer over massavernietigingswapens beschikt, kunnen geen concessies worden gedaan met betrekking tot het inspectieregime, zoals OMV. Alles moet in het werk worden gesteld opdat men de inspecties kan hervatten. Of het nu om UNSCOM gaat of een andere opzet, indringende inspecties naar biologische, chemische en ook nucleaire wapens dienen speerpunt van beleid te zijn. In een recent verschenen rapport van de directeur-generaal van het Atomic Agency wordt gepleit voor grondige en verrassingsinspecties op nucleair terrein. Welke conclusies verbindt de minister aan dit rapport? Voorts bestaat geen duidelijkheid over de VX-gasraketten en ongeveer 30 conventionele warheads. Is het in verband hiermee wel gerechtvaardigd om aan een lichter regime te denken? In hoeverre is de eventuele inschakeling van de Organization for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) omstreden? Voorzover al een lichter regime zou worden overwogen met betrekking tot het nucleaire terrein en ballistische raketten, kan daarvan geen sprake zijn wanneer Irak niet instemt met beslist wél indringende inspecties voor de sectoren chemisch en biologisch.

The Guardian heeft de vorige week gemeld dat Saddam Hussein contacten zou hebben gelegd met de terrorist Bin Laden, die in ruil voor acties asiel zou zijn aangeboden. Hierover zijn ook uitspraken gedaan in de Amerikaanse Senaat. Kan de minister hierop ingaan?

Het is een goede zaak dat de Veiligheidsraad drie panels heeft ingesteld; dit kan het ontstaan van consensus bevorderen. Er moet echter een scenario voor handen zijn voor de situatie die ontstaat wanneer men er uiteindelijk niet uitkomt of met aanbevelingen komt die niet acceptabel zijn, bijvoorbeeld omdat te vergaande concessies worden gedaan.

In een interview met de Wereldomroep heeft ambassadeur Van Walsum, nog voor hij één Veiligheidsraadszitting had meegemaakt, naar aanleiding van het Iraakse vraagstuk gezegd: we zullen gewoon door moeten modderen. Wellicht kan de minister deze betreurenswaardige uitspraak toelichten, nuanceren en eventueel corrigeren.

De heer Weisglas (VVD) was de minister erkentelijk voor de uitvoerige informatie betreffende de Veiligheidsraad en gaf steun aan de integrale benadering van de minister van het werk van de raad. Het gaat niet alleen om het oplossen van conflicten, maar ook om «early warning» en om de zaken die na een conflict om aandacht vragen: wederopbouw en humanitaire hulp. Ambassadeur Van Walsum heeft echter terecht gesteld dat voorkomen moet worden dat al te sterk het accent op de «zachte» sector wordt gelegd, zulks ten koste van de Nederlandse bijdrage aan de kernwerkzaamheden van de Veiligheidsraad, gericht op conflictbeheersing.

Terecht streeft Nederland ernaar dat sancties meer worden toegespitst op het nagestreefde doel, dat regelmatig naar hun effectiviteit wordt gekeken en dat extra aandacht wordt gegeven aan de humanitaire aspecten van sancties. Vaak wordt er, bij gebrek aan alternatieven, naar het sanctiewapen gegrepen zonder dat men oog heeft voor de negatieve gevolgen. Worden in het verleden toegepaste sancties geëvalueerd?

Met de EU-partners zal overleg worden gevoerd over de Nederlandse opstelling in de Veiligheidsraad. Wat is wat dit betreft de handelwijze van de permanente Veiligheidsraadsleden die tevens EU-lidstaten zijn?

Mevrouw Vos (GroenLinks) werd in haar opvatting dat de militaire acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk tegen Irak als buitenproportioneel en ineffectief moeten worden beschouwd, gesterkt door recente ontwikkelingen. De Veiligheidsraad is verdeeld en UNSCOM kan haar werk niet meer doen. Deze organisatie was niet tevreden over de wijze waarop zij moest functioneren, maar had haar werkzaamheden wel kunnen voortzetten. In Irak zijn er nog altijd massavernietigingswapens; de bevolking lijdt en Saddam gedijt. Hij trekt zich steeds minder van de internationale gemeenschap aan, hetgeen ook blijkt uit zijn acties om de no flyzones te bruuskeren. Had Nederland zich niet beter terughoudender kunnen opstellen tegenover de militaire acties?

Hoe nu verder? Nederland werkt op een aantal sporen aan het herstel van de eenheid binnen de Veiligheidsraad. De inspecties moeten worden hersteld maar UNSCOM kan niet meer terug. De Franse voorstellen, gericht op permanente inspecties, verdienen serieuze bestudering omdat zij wellicht tot consensus kunnen leiden.

Wat embargo's en sancties betreft speelt Nederland als voorzitter van het sanctiecomité een belangrijke rol. De kwestie van de reserveonderdelen voor de olie-industrie staat in een wat vreemd daglicht omdat bij de recente bombardementen een gedeelte van die industrie is vernietigd. De bevolking lijdt nu al tien jaar onder een zeer vergaande vorm van economische sancties, zodat generaties verloren gaan. Armoede en honger leiden ertoe dat kinderen niet meer naar school gaan. Saddam Hussein moet weg, maar de vraag rijst of met dit type van sancties moet worden doorgegaan. Nederland dient zich positief te richten op de initiatieven van Frankrijk en Saoedie-Arabië. Het lijkt erop dat men zich vooral richt op de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar ook andere coalities zijn mogelijk, zodat het embargo op gewone goederen kan worden gestopt. Voorkomen moet worden dat als gevolg van een negatieve spiraal de bevolking steeds passiever wordt; dit komt oppositie en verzet niet ten goede.

De no flyzones moeten worden gehandhaafd ter bescherming van de Koerden en de Shi'iten, maar het is bijzonder jammer dat militaire acties in dit kader leiden tot burgerslachtoffers in Basrah. Blijkbaar willen de Verenigde Staten de Shi'iten steunen, maar de vraag is tot welke consequenties dit kan leiden. Wellicht wordt op deze manier een bepaalde bevolkingsgroep in het zadel geholpen, hetgeen weer tot onderdrukking van andere groepen leidt.

Als gevolg van het memorandum of understanding van 1996 speelt het regime in Baghdad een centrale rol ten aanzien van het olie voor voedselprogramma, ook waar het gaat om de distributie. Kan deze ongewenste situatie worden aangepakt?

Mevrouw Vos maakte zich zorgen over de toekomst van de Veiligheidsraad en de VN. Het aantal conflicten ten aanzien waarvan deze internationale rechtsorde niet bij machte is (geweest) om effectief op te treden, is groot. Het is van het grootste belang dat binnen de Veiligheidsraad de eenheid wordt hersteld. Ook in dit kader dient Nederland zich minder sterk op de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en wat meer op bijvoorbeeld Frankrijk te oriënteren. Het is opvallend dat in de brief van 20 november het onderwerp mensenrechten niet wordt vermeld terwijl dit toch een speerpunt dient te zijn voor het Nederlandse beleid ten aanzien van de Veiligheidsraad. Nederland wenst een actieve rol te spelen op het gebied van de non-proliferatie. Daarbij behoort dat er ook naar de eigen nucleaire strategie wordt gekeken. Tegen die achtergrond dient de minister zich actiever op te stellen in discussies over bijvoorbeeld «no first use».

De heer Hoekema (D66) vond de militaire acties in Irak onontkoombaar. UNSCOM kon niet langer functioneren, hetgeen uit de rapporten van Butler blijkt. Wanneer niet was opgetreden, zou dat een beloning zijn geweest voor het gedrag van Saddam Hussein. Terecht is door Nederland steun gegeven aan de acties maar achteraf kan worden geconcludeerd dat het wellicht beter was geweest om even te wachten en meer aan te haken bij de Franse opstelling: de acties moeten worden betreurd, maar er is geen alternatief. Nu leken de westelijke VR-leden verdeelder dan zij in werkelijkheid waren.

Inmiddels is een uitzichtloze situatie ontstaan; een terugkeer van UNSCOM in de oude vorm is onmogelijk. De binnenlandse situatie in Irak biedt nog geen begin van een alternatief. Is er overleg met de Verenigde Staten over mogelijke «dragers van verandering» in Irak? Subsidieert het US-congres bepaalde oppositiegroeperingen? Wat vindt Nederland daarvan? Binnen de Veiligheidsraad heerst verdeeldheid. De indruk bestaat dat de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk tegenover de andere leden staan. Irak lijkt geïsoleerd maar blijkt toch in staat te zijn om een zekere Arabische solidariteit tot stand te brengen, terwijl de westelijke gemeenschap verdeeld is. Het regime is voor een groot gedeelte maar niet voor 100% ontwapend.

De politieke agenda van Nederland in de Veiligheidsraad dient gericht te zijn op een brugfunctie tussen de Verenigde Staten en Frankrijk waar het gaat om de inhoudelijke aspecten van de inspecties. Tegen die achtergrond is een meer uitgewerkt standpunt over de Franse visie gewenst. Wat het oil for foodprogram betreft zou Irak meer olie kunnen exporteren dan het nu doet, onder meer omdat reserveonderdelen ontbreken. Het verdient aanbeveling om het sanctieregime op een andere manier vorm te geven omdat dit programma niet tegemoet komt aan de noden van de Iraakse bevolking. De lage olieprijs betekent dat het plafond niet wordt gehaald, met alle nadelen van dien voor de Iraakse bevolking.

De Europese coördinatie met betrekking tot de Veiligheidsraad moet worden verbeterd. Het is geen goede zaak dat in die raad Frankrijk en Engeland zeer verschillende posities innemen waar het gaat om de inspecties en de aanpak van Irak. Gelet op de impasse die ten aanzien van de inspecties is ontstaan – een afscheid van UNSCOM is onontkoombaar – is het wellicht goed om aan differentiatie te denken: een rol voor de IAEA voor nucleaire inspecties, een belangrijkere rol voor de OPCW voor chemische inspecties, een speciaal panel voor de biologische wapens, een ad-hocregime voor de raketten. Hoe meer twijfels er bij een bepaalde sector rijzen, hoe indringender de inspectie dient te zijn. Een dergelijke opzet kan goed worden gecombineerd met OMV. Wordt overigens, na de rapportage van de drie panels in april, het VN-beleid ten aanzien van Irak geëvalueerd?

Bij de integrale benadering die Nederland ten aanzien van de VN kiest, dienen zeker ook de mensenrechten te worden betrokken. Nadere informatie, wellicht schriftelijk, is noodzakelijk over de smart sanctions en de coördinatie in relatie met de EU. Hoe is het gesteld met de discussie over de representativiteit van de Veiligheidsraad en mogelijke hervormingen? Wordt door de minister een bepaalde prioriteit aangehouden in de grote hoeveelheid conflicten en agendapunten, vermeld in de brief van februari 1999? Prioriteit zou moeten worden gegeven aan het sanctiebeleid en de conflicten in Afrika waarbij Nederland bijvoorbeeld door deelname aan een vredesoperatie is betrokken, zoals de Sahara.

De heer Verhagen (CDA) herinnerde aan de steun van zijn fractie aan de militaire acties in Irak, onvermijdelijk geworden als gevolg van de opstelling van Saddam Hussein; de maat was vol. De fractie van het CDA zou echter de voorkeur hebben gegeven aan acties van de internationale gemeenschap als geheel. Bovendien had men vooraf een strategie moeten ontwikkelen voor de follow-up, samenhangend met het doel waarvoor geweld werd gebruikt: het tegengaan van het ontwikkelen en het gebruik van massavernietigingswapens. Dat UNSCOM na de acties niet meer zou kunnen terugkeren naar Irak, lag voor de hand. Er is een belangrijk verschil tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. De minister heeft gelijk waar het gaat om de standpunten die hij in zijn brieven over Irak aangeeft, maar of hij gelijk krijgt, staat nog te bezien gelet op de vele al gestelde vragen.

De minister heeft in verband met de Nederlandse opstelling in en benadering van de Veiligheidsraad veel informatie verstrekt. De vraag is echter of het relevant is om op basis van deze overzichten met de minister van gedachten te wisselen. De voorkeur moet worden gegeven aan een werkwijze waarbij direct voorafgaande aan belangrijke bijdragen aan discussies in de Veiligheidsraad met de regering van gedachten wordt gewisseld over in te nemen standpunten, inclusief mogelijke gevolgen voor het meer algemene Nederlandse buitenlandse en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Zo heeft Nederland in januari gepleit voor meer aandacht voor de sociaal-economische situatie in Georgië en steun ten behoeve van vluchtelingen. Wat betekent dit voor de discussie die met minister Herfkens wordt gevoerd over de landenkeuze?

De heer Verhagen bepleitte een algemene discussie over de inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, los van actuele onderwerpen. Uit de brief inzake de beleidsvoornemens blijkt dat men zich onder de kapstok van conflictbeheersing wil gaan bezighouden met preventieve diplomatie, humanitaire aspecten, collectieve sancties, nonproliferatie enz. Welke standpunten worden op die terreinen ingenomen? Uit de eerste speech van Van Walsum in de Veiligheidsraad en uit brieven blijkt dat Nederland een discussie over de smart sanctions verlangt, maar onduidelijk is nog welke ideeën de regering daarover heeft. Welke invulling wordt hieraan gegeven in het eigen buitenlandse beleid?

Tijdens de behandeling van het Verdrag van Amsterdam is uitvoerig gesproken over de noodzaak van het verder ontwikkelen van het GBVB. Wat betekent deze factor voor de Nederlandse opstelling in de Veiligheidsraad? Hoe vindt afstemming met EU-partners plaats? Zal intensief worden samengewerkt met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk? Wanneer de opmerking van Van Walsum dat veel zaken al worden voorgekookt door de «P5» binnen de Veiligheidsraad juist is, is het van groot belang dat Nederland vooraf tracht om binnen het EU-kader tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Op welke wijze zal Nederland, conform het Verdrag van Amsterdam, de overige lidstaten van de EU bij de besprekingen in de Veiligheidsraad betrekken?

De heer Van Middelkoop (GPV) realiseerde zich dat, wanneer kleinere en middelgrote staten toegeven aan de verleiding om het «echte werk» aan de grote staten over te laten, zij geen steun geven aan een actie als Desert Fox. Dat heeft de Nederlandse regering terecht niet gedaan. Na de frustraties rond het werk van UNSCOM moest er iets gebeuren. Bovendien, wanneer men zich uitsluitend kritisch wil opstellen tegenover het feit dat de Amerikanen bepaalde verantwoordelijkheden op zich nemen, moet men ook niet bij de Verenigde Staten aankloppen om bijvoorbeeld de problemen in Kosovo opgelost te krijgen.

Niettemin zijn vragen over de effectiviteit van Desert Fox gerechtvaardigd. Hoe erg is het dat UNSCOM uit Irak is «weggebombardeerd»? De acties zijn in feite zonder effect gebleven, maar kunnen niet als contraproductief worden beschouwd. Zonder dit optreden zou de geloofwaardigheid van de Veiligheidsraad zwaar zijn aangetast en zou Saddam Hussein hebben getriomfeerd.

De Kamer stemt in met de visie van de regering dat acties als Desert Fox worden gelegitimeerd door resoluties van de Veiligheidsraad, maar deze zijn al tamelijk oud zodat deze onderbouwing niet sterk is. Een eventuele nieuwe, met Desert Fox vergelijkbare actie zou beslist een nieuwe resolutie vergen om de politieke legitimatie veilig te stellen. Wat is de visie van de minister hierop, gelet op de positie van Nederland in de Veiligheidsraad?

Het is niet verbazingwekkend dat informatie van UNSCOM bij de CIA terecht is gekomen. De Verenigde Staten treden namens de VN op, gemandateerd door de Veiligheidsraad. Hoe «verkeerd» is het dan dat zij gebruikmaken van informatie, verzameld door een ander instrument van de VN, UNSCOM? Wat is overigens de rechtsbasis voor de militaire steun die de Verenigde Staten aan de Iraakse oppositie zou geven?

Ook de heer Van Middelkoop was van oordeel dat Nederland zich in de Veiligheidsraad niet mag concentreren op de zachte sector, terwijl het harde en vuile werk wordt overgelaten aan de permanente lidstaten. Oud-minister Kooymans gaf onlangs terecht aan dat het niet het early warningsysteem is dat tekortschiet, maar dat het gaat om de nalatigheid van politieke besluitvormers om zo nodig het zevende hoofdstuk van het handvest in stelling te brengen. De situatie in Afrika toont zijn gelijk aan.

In de periode waarin Nederland in de Veiligheidsraad functioneert, gaat het niet langer in primaire zin om het nastreven van interstatelijke vrede, maar vooral om interne conflicten. Sommige uitspraken van de Veiligheidsraad gaan op dat terrein tamelijk ver. Zo bepleitte de raad in 1994 het herstel van de democratie in Haïti. Kan de raad, in het verlengde daarvan, ook een pleidooi houden voor het wegjagen van een despoot als Saddam Hussein? Nederland dient te bevorderen dat dergelijke vragen worden beantwoord.

De Veiligheidsraad maakt een extensief gebruikt van de bevoegdheden die hem door het handvest worden toegekend, gebaseerd op de noodzaak om bedreiging van de vrede tegen te gaan. Er is zelfs al gesproken over bedreiging van de ecologische vrede. Een probleem is dat dit machtige orgaan, steeds minder representatief voor de wereld, zichzelf toetst. Is niet een bepaalde vorm van toetsing van resoluties mogelijk, zonder dat het werk van de Veiligheidsraad wordt gefrustreerd? Wellicht kan de periode van het Nederlandse lidmaatschap worden benut om hierover verder na te denken.

De heer Marijnissen (SP) betreurde het dat pas twee maanden na de militaire acties over dit onderwerp kan worden gesproken. Nog altijd is onduidelijk waarom een onmiddellijk aangevraagde interpellatie niet werd toegestaan. Is het juist dat door de buitenlandwoordvoerders op de ochtend vóór het debat over de Europese Raad werd afgesproken om deze kwestie in dat debat af te doen? De als schriftelijke vragen ingediende interpellatievragen zijn overigens geweigerd en naar de griffier van de commissie doorverwezen, maar nog altijd niet beantwoord. Hierop dient in de eerste procedurele vergadering van de commissie te worden teruggekomen.

Toen in november 1998 de spanning inzake Irak opliep, werd ook de Eerste Wereldoorlog herdacht. Nooit is duidelijk geworden waarom in die oorlog miljoenen mensen moesten vallen, maar vaststaat dat bij het ontstaan ervan prestigekwesties een belangrijke rol hebben gespeeld. Ook wat Irak betreft hebben prestigekwesties het gewonnen van rationele afwegingen. Waar het gaat om mogelijkheden voor de internationale gemeenschap om in de Iraakse situatie op te treden, dient de ratio het altijd te winnen van de waan van de dag en andere emoties.

Als gevolg van de Amerikaans-Engelse alleengang is het prestige van de Veiligheidsraad afgenomen, mede omdat de meerderheid van de permanente leden afwijzend tegenover de militaire acties stond. Ook meer in het algemeen moet worden geconstateerd dat de internationale gemeenschap weinig middelen heeft om correcte naleving van resoluties van de Veiligheidsraad af te dwingen; er is geen sprake van een wereldregering, laat staan een democratisch gelegitimeerde. Hoewel het instrumentarium zeer beperkt is, is gebleken dat UNSCOM een buitengewoon nuttig instrument is geweest. Het is tragisch dat juist de militaire acties ertoe hebben geleid dat dit instrument is weggevallen. De conclusie moet zijn dat de Verenigde Staten zich hebben laten meeslepen in een prestigestrijd die ook om binnenlandse redenen goed van pas kwam. Het automatisme waarmee de Nederlandse regering steeds het Amerikaans-Engelse standpunt volgt, moet worden doorbroken. Veel beter is het om tot bredere oriëntaties en eigen analyses te komen en steeds na te gaan welk politiek doel de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk nastreven en of er sprake is van een goede follow-up.

Door de bombardementen is de infrastructuur in Irak zwaar beschadigd, zijn er burgerslachtoffers gevallen, is Saddam Hussein binnenlands in een slachtofferrol terechtgekomen en is verdeeldheid binnen de Veiligheidsraad ontstaan. Nu Unscom niet meer naar Irak kan terugkeren, ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor Saddam Hussein om met de productie van massavernietigingswapens door te gaan. Bestreden moet worden dat de oude resoluties voldoende legitimatie bieden voor de militaire acties, wanneer de meerderheid van de permanente leden van de Veiligheidsraad het daarmee niet eens zijn. De Amerikaanse defensieminister Cohen heeft al aangekondigd, in het kader van het strategisch concept van de NAVO te zullen bepleiten, dat resoluties van de Veiligheidsraad niet meer nodig zijn voor militaire acties. Is er sprake van enige commitment voor Irak in verband met de drie panels van de Veiligheidsraad? Men zal met het oog op een nieuw inspectieregime toch op de een of andere manier weer on speaking terms moeten komen met het Iraakse regime. Verder moet worden getracht om de oppositie binnen en buiten Irak op één lijn te krijgen zodat een goed politiek programma kan worden geformuleerd waaraan steun kan worden verleend. Voorzover voldaan wordt aan eisen van de internationale gemeenschap dienen sancties te worden opgeheven, hetgeen de geloofwaardigheid van de internationale gemeenschap ten goede kan komen. Hoe zal «ondubbelzinnig» kunnen worden vastgesteld dat er geen biologische en chemische wapens in Irak meer zijn, hetgeen als voorwaarde voor het opheffen van sancties is verwoord? Zijn details bekend over de relatie tussen UNSCOM en CIA en hoe wordt die relatie door de Nederlandse regering beoordeeld?

Het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken

De minister onderstreepte dat de internationale gemeenschap in Irak te maken heeft met een verwerpelijk, gevaarlijk, onbetrouwbaar en onvoorspelbaar regime dat elke dag systematisch mensenrechten schendt. Tegen die achtergrond heeft de internationale gemeenschap door de jaren heen zware druk op het regime uitgeoefend en heeft het weinig zin al te lang stil te staan bij de legitimiteit van het militaire optreden eind 1998. Er is sprake van een keten van resoluties waarop dat optreden is gebaseerd. In die situatie is het niet de taak van de Nederlandse regering om in verband met goedkeuring van acties andere regeringen te consulteren. Zij heeft meteen aangegeven dat het in de ingetreden situatie onvermijdelijk was dat de militaire operatie volgde, ook al moest dat worden betreurd. Er zit overigens wat dit betreft geen licht tussen de Duitse visie en die van Nederland terwijl de Franse verklaring met dezelfde invalshoek is geformuleerd. Er moest een keuze worden gemaakt; met zo'n operatie kan men niet «half» akkoord gaan. De Nederlandse regering heeft terecht geconcludeerd dat de actie noodzakelijk en legitiem was.

Het militaire doel van de actie was drieledig: het zoveel mogelijk vernietigen van locaties, gebruikt voor ontwikkeling, productie en opslag van massavernietigingswapens; het uitschakelen van de luchtverdedigingssystemen, verbindings- en commandocentra; het toebrengen van schade aan de overige militaire infrastructuur. De beoogde resultaten zijn voor een belangrijk gedeelte behaald, zoals vertrouwelijk verstrekte gegevens duidelijk maken. Hoewel in Basrah een olie-installatie werd geraakt, was dat geen doel. De internationale gemeenschap staat nog altijd achter het olie voor voedselprogramma. Het politieke doel was Saddam Hussein duidelijk te maken dat hij zich dient te houden aan datgene wat de wereldgemeenschap van hem vraagt.

Kennelijk leeft bij sommigen het beeld dat Nederland in de Veiligheidsraad een soort slaafse volgeling zou zijn van standpunten die daar door Washington en Londen worden verwoord, maar uit de aan de orde gestelde brieven blijkt dat dit niet zo is. Een andere zaak is dat de Nederlandse regering, na eigen inhoudelijke analyse, afweging en argumentatie, naast opinies kan komen te staan die ook door Amerikanen en Britten worden onderschreven, zoals is gebeurd met betrekking tot de actie van eind 1998. Bovendien is Nederland vanaf zijn aantreden in de Veiligheidsraad doende geweest met het overigens nog niet uitgewerkte Franse initiatief. Daarover is niet alleen met Britse en Amerikaanse ministers gesproken, maar ook en intensief met de Franse minister van buitenlandse zaken. Door Nederland wordt in een middenpositie binnen de Veiligheidsraad bepleit het Franse plan op zijn merites te beoordelen. De Fransen is gevraagd, hoe effectief het voorgestelde controleregime kan zijn en of er zicht is op Iraakse medewerking. Deze vragen zijn nog niet beantwoord, hetgeen begrijpelijk is omdat het om een woest moeilijk probleem gaat.

Voor het werk van de drie panels zal geruime tijd worden genomen; velen zijn van oordeel dat men nu de tijd haar werk moet laten doen. Vooral door middel van het eerste panel wordt getracht, in het totaal van de Veiligheidsraad een zodanige consensus te bewerkstelligen dat het Iraakse regime daarmee op een effectieve manier kan worden geconfronteerd. Dit grondwerk moet eerst verzet worden. Voor men kan overgaan op het OMV-systeem zal door middel van indringende inspecties ter plaatse moeten worden nagegaan wat de stand van zaken met betrekking tot de massavernietigingswapens is.

Hierbij moet inderdaad in technische zin onderscheid worden gemaakt tussen de biologische en chemische wapens enerzijds en de nucleaire wapens anderzijds, ook al zijn ze in politieke zin gekoppeld. Wat de eerste categorie betreft doet het probleem van «dual use» zich voor. Vaststaat dat er grondstoffen zoek zijn, dat documenten ontbreken, dat declaraties onvolledig zijn, enz. Het is juist ten aanzien van deze dossiers dat Irak sterk tegenwerkt. Hiervoor moet in het kader van de inspectie-nieuwe stijl een oplossing worden gevonden. Minder harde problemen doen zich voor met betrekking tot de nucleaire sector en de raketten, mede omdat een ongemerkte productie zeer onwaarschijnlijk is.

Ook in de Franse voorstellen wordt uitgegaan van een vorm van pre-inspectie, voorafgaand aan OMV. De Nederlandse regering onderschrijft die visie. Het eerste panel zal hiervoor een goede vorm moeten vinden, maar uitgewerkte plannen zijn er nog niet; eerder is er sprake van een opbouwfase. Saddam Hussein heeft in de laatste periode steeds stelselmatig voorkomen dat effectieve inspecties konden plaatsvinden; het werk van UNSCOM was in feite al onmogelijk en afgelopen vóór tot militaire actie werd overgegaan. Hoewel een panacee nog niet is gevonden, zal de geschetste werkwijze moeten worden gevolgd en langs die lijn is Nederland zowel in New York als in bilaterale contacten bezig om een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het panel.

De humanitaire situatie in Irak is erbarmelijk waar het gaat om de sectoren gezondheid, moeder en kindzorg en therapeutische voeding voor kwetsbare groepen. De situatie is in Centraal- en Zuid-Irak zorgwekkender – in de Nederlandse hulpverlening ligt het accent op die gebieden – dan in Noord-Irak, waar de VN trachten om oplossingen aan te reiken. Nederland zet zich in voor stroomlijning van de diverse goedkeuringsprocedures en stelt ook financiële middelen beschikbaar voor humanitaire hulp in Irak.

In het kader van het sanctiecomité van de Veiligheidsraad wordt thans vooral aandacht gegeven aan het mogelijk maken van pelgrimstochten van Iraakse moslims naar Mekka en de levering van reserveonderdelen ten behoeve van de Iraakse olie-industrie, van belang in verband met het olie voor voedselprogramma. Irak mag op het moment ter waarde van 5,2 mld. dollar olie verkopen, maar dit plafond wordt niet gehaald als gevolg van de slechte staat waarin de olie-industrie verkeert en de lage olieprijs. Het Nederlandse voorzitterschap van het comité poogt in samenwerking met het VN-secretariaat om door middel van zo efficiënt mogelijke werkwijzen de opgelopen achterstanden weg te werken. Men richt zich op een snelle verwerking van aanvragen, adequaat financieel management en prioriteitsstelling in coördinatie met VN-organisaties en Irak.

Ook op grond van milieuoverwegingen is het van groot belang dat wordt gezorgd voor herstel van de Iraakse olie-industrie; de invoer van reserveonderdelen moet mogelijk worden gemaakt. Dit is een thema, ten aanzien waarvan Nederland de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk tegenover zich vindt. Het olie voor voedselprogramma is een van de weinige instrumenten waarover men in de relatie met Irak kan beschikken. Alles moet in het werk worden gesteld om dit programma goed te laten werken. Ook via de EU moet worden getracht om de humanitaire nood in Irak te lenigen. De Nederlandse regering zal niet nalaten om in dat kader initiatieven te nemen, maar gelet op de bestaande situatie lijkt het niet waarschijnlijk dat een nieuw programma succesvol zou zijn. Bij dit alles geldt een eerste verantwoordelijkheid voor de Iraakse autoriteiten die in feite de eigen bevolking gijzelen.

Wat Noord-Irak en de ten aanzien daarvan in december 1998 aangenomen motie betreft, is reeds in de beantwoording van schriftelijke vragen aangegeven dat er sprake dient te zijn van een pijleroverstijgende aanpak; een taskforce binnen de EU werkt hieraan. Hierbij moet worden gedacht aan het tegengaan van mensensmokkel, het verbeteren van de humanitaire en de economische situatie en het benutten van mogelijkheden in de politieke context. Op verzoek van de heer Koenders zal de regering de Kamer schriftelijk meer precies inlichten over de uitvoering van deze motie.

Over contacten tussen Saddam Hussein en Bin Laden is de regering niets bekend. Waar het gaat om onderlinge contacten tussen UNSCOM en veiligheidsdiensten, is al in antwoord op schriftelijke vragen gesteld dat de regering ermee instemt dat alle informatie richting UNSCOM is gegaan. Gegevens over het traject in de andere richting zijn niet bekend, maar als deze methodiek zou zijn gevolgd, zou dit naar de mening van de regering moeten worden afgekeurd. Het steunen van de oppositie in Irak is bijzonder moeilijk omdat hiermee in feite rechtstreeks wordt ingegrepen in de politieke ontwikkelingen in Irak. De mogelijkheden hiervoor zijn, gelet op de aard van het regime, ongelofelijk klein. Ondanks het feit dat Saddam Hussein twee oorlogen heeft gevoerd, is er nog altijd geen sprake van een georganiseerde oppositie.

Ambassadeur Van Walsum heeft in het door de heer Wilders bedoelde interview willen aangeven dat er op het moment eenvoudig geen perfecte oplossing kan worden aangereikt voor het Iraakse probleem. De gewraakte opmerking van de ambassadeur moet worden bezien in de context van het gehele interview. Deze voortreffelijke ambassadeur mag zeker niet op deze ene opmerking worden afgerekend.

De minister deed de toezegging dat de nog resterende vragen over de Veiligheidsraad schriftelijk worden beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

De Boer

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Apostolou (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Voorhoeve (VVD), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Van der Knaap (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA) en Wilders (VVD).

Plv. leden: Dijkstal (VVD), Bolkestein (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Belinfante (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Patijn (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Zijlstra (PvdA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Remak (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Van den Akker (CDA), Leers (CDA), Vendrik (GroenLinks), Feenstra PvdA) en Balemans (VVD).

Naar boven