nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 4 februari 1999
Ten vervolge op mijn brief van 19 januari jl. wil ik U, mede met het oog
op het Algemeen Overleg Irak van 11 februari a.s., graag informeren over de
recente ontwikkelingen met betrekking tot Irak en de Nederlandse positie terzake.
Zoals ik in mijn brief van 19 januari jl. heb aangegeven, heeft Nederland
zich ingezet voor het herstel van de consensus binnen de Raad. Leidraad hierbij
was de nauwe samenhang tussen het inspectieregime, het sanctieregime en de
verbetering van de humanitaire situatie. Met betrekking tot het inspectieregime,
het grootste struikelblok binnen de Veiligheidsraad, dient volgens Nederland
door middel van inspecties ondubbelzinnig te worden vastgesteld dat Irak niet
meer over massavernietigingswapens beschikt. Nederland heeft in de Veiligheidsraad
duidelijk gemaakt dat zonder deze vaststelling niet kan worden overgegaan
naar een regime van voortgaande monitoring en verificatie (OMV). Deze opvatting
wordt onder meer door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk gedeeld.
Inzake het sanctieregime maakt Nederland, mede in zijn hoedanigheid van
Voorzitter van het Sanctiecomité Irak, zich sterk voor stroomlijning
van de goedkeuringsprocedures. Zoals verwoord in mijn brief van 1 februari
jl. zijn inmiddels de eerste nieuwe goedkeuringen verstrekt ten behoeve van
de levering van reserve-onderdelen voor de Iraakse olie-industrie.
Ook de verbetering van de humanitaire situatie in Irak heeft de volle
Nederlandse aandacht. Binnen de Veiligheidsraad richt Nederland zich op de
verbetering van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de distributie
(zie ook mijn brief van 19 januari jl.) al blijft het Iraakse regime verantwoordelijk
voor de situatie waarin de bevolking van het land zich bevindt. Ook binnen
de Europese Unie heeft Nederland zich uitgesproken voor leniging van de humanitaire
noden. De aangewezen manier hiervoor lijkt continuering van de ECHO (European
Commission Humanitarian Office)-hulp aan Irak. Daarnaast zal Nederland ook
in 1999 bilaterale humanitaire hulp, ter waarde van circa acht miljoen gulden,
aan Irak verstrekken.
Met betrekking tot de recente ontwikkelingen inzake de instelling van
onder meer de drie panels wil ik gaarne verwijzen naar mijn brief van 1 februari
jl.. De consultaties over samenstelling en werkwijze van deze drie panels
zijn nog niet afgerond.
Inzake de recente ontwikkelingen in Irak wil ik gaarne ingaan op respectievelijk
de «no fly»-zones, de terugtrekking van Brits en Amerikaans VN-personeel
uit Irak en de positie van de Arabische landen ten opzichte van Irak.
«No Fly»-zones
Na beëindiging van de Amerikaanse/Britse militaire operatie «Desert
Fox» van december vorig jaar is Saddam Hoessein zich wederom gewapenderhand
gaan verzetten tegen de zogenaamde «no fly»-zones in Noord- en
Zuid-Irak. Van Amerikaanse zijde werd bevestigd dat Iraakse strijdkrachten
hierbij meerdere malen Britse en Amerikaanse gevechtsvliegtuigen, die in deze
zones patrouilleerden, hebben beschoten. Ter verdediging hebben Amerikaanse
en Britse vliegtuigen Iraakse militaire doelen, waaronder luchtafweerinstallaties,
gebombardeerd. Hierbij is op maandag 25 januari jl. een uit koers geraakte
Amerikaanse raket terechtgekomen in een woonwijk in de Zuid-Iraakse havenstad
Basra, waarbij enkele slachtoffers onder de burgerbevolking zijn gevallen.
De Nederlandse regering betreurt het dat er burgerslachtoffers zijn gevallen,
maar onderstreept tegelijkertijd de noodzakelijkheid van deze zones. De «no
fly»-zones bieden een grote mate van bescherming aan de aldaar woonachtige
minderheden (Koerden, Sji'ieten) tegen het regime van Saddam Hoessein; een
bewind dat meerdere malen blijk heeft gegeven van minachting voor de rechten
van deze bevolkingsgroepen.
Terugtrekking Amerikaans en Brits VN-personeel
Op 3 februari jl. werd door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties
bekend gemaakt dat het VN-Secretariaat had besloten al het VN-personeel met
Britse of Amerikaanse nationaliteit uit Irak terug te trekken, omdat Irak
weigerde hun veiligheid te garanderen. Nederland vindt het een verontrustende
ontwikkeling dat de Iraakse autoriteiten internationale ambtenaren beoordelen
op basis van hun nationaliteit.
De positie van de Arabische landen
De Arabische wereld betreurde het gebruik van geweld van december vorig
jaar jegens Irak. Een krachtige veroordeling van het Amerikaanse/Britse optreden
bleef echter uit. Dit wekte grote ergernis bij het Iraakse regime en de Iraakse
pers startte een venijnige campagne tegen Arabische landen, in het bijzonder
tegen Egypte en Saoedi-Arabië, waarbij de bevolking van deze landen werd
opgeroepen de regeringen van deze landen omver te werpen. Deze landen verhardden
vervolgens hun beleid ten aanzien van Irak.
De Arabische landen maken een onderscheid tussen het Iraakse regime en
(de humanitaire noden van) de Iraakse bevolking. Derhalve kwam Saoedi-Arabië
tijdens een bijeenkomst van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 10 januari
jl. met het voorstel om de VN-sancties te verlichten en tegelijkertijd het
wapenembargo te handhaven. Over dit voorstel werd echter geen overeenstemming
bereikt binnen de GCC, met name vanwege de opstelling van Koeweit dat een
hardere lijn voorstond.
Besloten werd het Saoedische voorstel door te schuiven naar een bijeenkomst
van de Arabische Liga op 24 januari jl., waar ook Irak vertegenwoordigd was.
Irak, dat in eerste instantie had aangedrongen op deze bijeenkomst, had zich
echter verkeken op de mate van solidariteit van de Arabische landen.
In de slotverklaring van de Arabische Liga werd op geen enkele wijze steun
geuit voor het regime van Saddam Hoessein. Wel werd een Contactgroep inzake
Irak opgericht die na moet gaan op welke wijze de economische sancties tegen
Irak, binnen het kader van de Verenigde Naties, kunnen worden opgeheven of
aangepast. Na boos te zijn weggelopen uit de vergadering staat Irak in de
Arabische wereld thans geïsoleerder dan ooit.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen