21 664
Midden-Oosten conflict

nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 november 1998

In aanvulling op mijn brief aan u inzake Irak van 13 november jongstleden (21 664, nr. 100) en in het licht van de gebeurtenissen van het afgelopen weekeinde, heb ik de eer u de volgende informatie te verstrekken.

De Iraakse plaatsvervangend Eerste Minister, Tareq Aziz, heeft op 14 november de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties per brief laten weten dat Irak bereid is de samenwerking met UNSCOM en het IAEA te hervatten. De daarbijgevoegde annex deed vermoeden, dat Irak hieraan bepaalde voorwaarden verbond. Vervolgens heeft de Iraakse Ambassadeur bij de VN in twee aanvullende brieven aan de Voorzitter van de Veiligheidsraad laten weten dat hiervan geen sprake was en dat deze hervatting onvoorwaardelijk en volledig is. Deze brieven, alsmede de bedoelde annex, gaan u hierbij ter informatie in onofficiële vertalingen toe1.

De Amerikaanse president Clinton heeft op basis van deze brieven besloten vooralsnog van gebruik van geweld af te zien. Hij voegde hier aan toe dat Irak zich aan zijn verplichtingen moet blijven houden en dat de VS klaar zou blijven om op te treden. De Britse Eerste Minister Blair heeft een verklaring langs dezelfde lijnen afgelegd.

De Nederlandse Regering is verheugd dat het gebruik van geweld met diplomatieke middelen kon worden voorkomen. Zij zal de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen en blijft van mening dat Irak moet voldoen aan alle relevante Veiligheidsraadsresoluties, alsmede aan de afspraken in het Memorandum of Understanding van 23 februari 1998 tussen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en de plaatsvervangend Eerste Minister van Irak.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

E. L. Herfkens


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven